ECLI:NL:GHDHA:2021:1622

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
200.287.918/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire derdenbeslagen naar aanleiding van vermeend verbeurde contractuele boetes met belangenafweging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten, bestaande uit [appellant 1], HFS B.V., FSH B.V., Funding Solution Holding B.V. en Innovation Funding B.V., hoger beroep ingesteld tegen een incidenteel vonnis van de rechtbank Rotterdam. Dit vonnis, gewezen op 4 november 2020, wees de vorderingen van de appellanten tot opheffing van conservatoire derdenbeslagen af. De beslagen waren gelegd door [geïntimeerde], [AB] Subsidieadvies Rotterdam B.V., naar aanleiding van vermeende verbeurde contractuele boetes. De appellanten voerden aan dat de vorderingen van [geïntimeerde] summierlijk ondeugdelijk waren en dat de belangenafweging in hun voordeel moest uitvallen.

Het hof heeft de feiten van de zaak in detail onderzocht, waaronder de overeenkomsten tussen de partijen en de omstandigheden waaronder de beslagen zijn gelegd. Het hof oordeelde dat de vorderingen van [geïntimeerde] tegen FSH, Funding Solution en Innovation Funding niet konden worden toegewezen, omdat deze vennootschappen geen partij waren bij de relevante overeenkomsten. De vorderingen tegen [appellant 1] en HFS bleven echter in stand, omdat niet summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de belangen van de appellanten bij opheffing van de beslagen zwaarder wogen dan die van [geïntimeerde] bij handhaving ervan. Het hof heeft de beslagen gelegd ten laste van FSH, Funding Solution en Innovation Funding opgeheven, evenals de beslagen onder de bank ten laste van [appellant 1] en HFS. De beslagen onder [A] Holding en [B] Holding blijven gehandhaafd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.287.918/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/569848 HA ZA 20-492 en C/10/606121/ KG ZA 20-960

arrest van 24 augustus 2021

inzake
1. [appellant 1],
2. HFS B.V.,
3. FSH B.V.,
4. Funding Solution Holding B.V.,
5. Innovation Funding B.V.,
wonende dan wel gevestigd te [plaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk: [appellant 1] , HFS, FSH, Funding Solution en Innovation Funding en samen: [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. R. Stekelenburg te Kerkwijk,
tegen

[AB] Subsidieadvies Rotterdam B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 22 december 2020 zijn [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam (hierna: de rechtbank) tussen partijen op grond van art. 223 Rv gewezen incidenteel vonnis van 4 november 2020 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven met een productie hebben [appellant 1] c.s. drie grieven aangevoerd. [geïntimeerde] is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend. Vervolgens hebben [appellant 1] c.s. de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

De feiten
1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
[geïntimeerde] houdt zich bezig met het verstrekken van subsidieadvies. Enig bestuurder en aandeelhouder van [geïntimeerde] is [AB] Subsidieadvies Holding B.V. (hierna: [AB] ). [AB] heeft thans twee bestuurders die tevens ieder 50% van de aandelen houden: [A] Holding B.V. (hierna: [A] Holding) en [B] Holding B.V. (hierna: [B] Holding). De heer [A] (hierna: [A] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [A] Holding. De heer [B] (hierna: [B] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [B] Holding.
1.2
[appellant 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van HFS. HFS is medeaandeelhouder en medebestuurder geweest van [AB] .
1.3
In verband daarmee zijn op 2 juli 2014 twee overeenkomsten gesloten: een aandeelhoudersovereenkomst tussen [A] , [B] en [appellant 1] en een managementovereenkomst tussen [AB] en HFS. De overeenkomsten bevatten onder meer bepalingen over de afgifte van vertrouwelijke documenten en andere aan [AB] toebehorende documenten en bestanden bij het einde van de relatie tussen partijen en een concurrentie- en relatiebeding. Op overtreding daarvan zijn boeteclausules gesteld.
1.4
Tussen partijen zijn diverse geschillen ontstaan. HFS is op 11 juni 2019 ontslagen als bestuurder van [AB] .
1.5
Op 15 november 2019 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [AB] en HFS. De vaststellingsovereenkomst regelt onder meer de overdracht van de door HFS nog gehouden aandelen in [AB] aan [A] Holding en [B] Holding tegen betaling door dezen van in totaal € 240.000,-. De overeenkomst bevat een concurrentie- en relatiebeding (ter vervanging van de eerder overeengekomen bedingen genoemd onder 1.3), een boeteclausule op overtreding daarvan en een finaal kwijtingsbeding. Uitsluitend vanwege het concurrentie- en relatiebeding heeft [appellant 1] de vaststellingsovereenkomst ook in privé ondertekend.
1.6
[appellant 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van de op 17 januari 2020 opgerichte vennootschap FSH. FSH is bestuurder van de op 4 februari 2020 opgerichte vennootschap Funding Solution. Funding Solution is bestuurder en enig aandeelhouder van de ook op 4 februari 2020 opgerichte vennootschap Innovation Funding.
1.7
[AB] , [A] Holding, [B] Holding, [AB] hebben beoogd hun vorderingen op [appellant 1] c.s. bij akte van cessie van 31 maart 2020 en addendum van 18 mei 2020 over te dragen aan [geïntimeerde] .
1.8
Op 28 mei 2020 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant 1] c.s. met verkregen verlof van een voorzieningenrechter in de rechtbank conservatoir (derden) beslag laten leggen onder de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: de bank), [A] Holding en [B] Holding (hierna: de beslagen). Aan het hieraan voorafgaande beslagrekest van 27 mei 2020 (hierna: het verzoekschrift) heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat boetes zijn verbeurd in verband met overtreding van de onder 1.3 en 1.5 genoemde bedingen. Bij het verleende verlof heeft de voorzieningenrechter de vordering op [appellant 1] begroot op € 1.007.500,- en de vordering op HFS op € 882.500,-. De vorderingen op FSH, Funding Solution en Innovation Funding heeft hij elk begroot op € 31.500,- .
1.9.
De bank heeft derdenverklaringen afgegeven waaruit volgt dat het onder haar gelegde beslag (na verrekening van de verwerkingskosten van het beslag) de volgende bedragen heeft getroffen:
( i) € 3.625,42 ten laste van FSH;
(ii) € 115.053,63 ten laste van Funding Solution;
(iii) € 7.548,68 ten laste van Innovation Funding;
(iv) € 1.104,28 ten laste van HFS;
( v) € 7.890,28 en een effectenrekening waarvan de waarde niet is gespecificeerd ten laste van [appellant 1] .
Het geding
2.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in de hoofdzaak gevorderd, voor zover nu relevant, betaling door [appellant 1] en HFS van door hen verbeurde contractuele boetes van in totaal (minimaal) € 1.400.000,- ( [appellant 1] voor dat gehele bedrag en HFS voor € 882.500,-), wegens overtreding van de onder 1.3 genoemde bedingen van de aandeelhoudersovereenkomst, managementovereenkomst en vaststellingsovereenkomst.
2.2
[appellant 1] c.s. hebben in eerste aanleg in het incident, samengevat, opheffing van de beslagen en oplegging van een beslagverbod gevorderd.
2.3
Bij het bestreden vonnis zijn de incidentele vorderingen afgewezen. Daaraan is, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [geïntimeerde] in de hoofdzaak (r.o. 4.6). Een belangenafweging valt uit in het voordeel van [geïntimeerde] (r.o. 4.7). De hoogte van de vordering van [geïntimeerde] ten opzichte van het door de beslagen getroffen bedrag is gering (r.o. 4.7.1). [appellant 1] c.s. hebben niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat zij geen andere financiële middelen hebben om hun bedrijfsvoering voort te zetten en indien het al zo is dat [geïntimeerde] ondanks een verbod tot opschorting en verrekening beslag heeft gelegd, staat het [geïntimeerde] alsnog vrij om via conservatoir beslag haar vordering veilig te stellen (r.o. 4.8).
2.4
[appellant 1] c.s. vorderen in hoger beroep dat hun incidentele vorderingen alsnog worden toegewezen. De eerste twee grieven bestrijden de in het vorige punt weergegeven overwegingen over de (on)deugdelijkheid van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] en de belangenafweging. De derde grief bevat een algemene klacht tegen de afwijzing van de incidentele vorderingen.
Opheffing van de beslagen
3. Gezien artikel 705 lid 2 Rv moeten de beslagen worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. De vordering tot opheffing van het beslag vereist tevens een afweging van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
De vorderingen tegen FSH, Funding Solution en Innovation Funding
4.1
In het verzoekschrift baseert [geïntimeerde] de vorderingen jegens FSH, Funding Solution en Innovation Funding op het verbeuren van boetes wegens overtreding van bepalingen uit de onder 1.5 genoemde vaststellingsovereenkomst. FSH, Funding Solution en Innovation Funding zijn echter bij deze overeenkomst geen partij, zodat zij ook niet op grond van overtreding van bepalingen uit die overeenkomst kunnen worden aangesproken tot betaling van deze boetes.
4.2
[geïntimeerde] stelt zich in het verzoekschrift op het standpunt dat het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen concurrentieverbod onder meer wordt overtreden doordat [appellant 1] via Innovation Funding subsidieadvies aanbiedt.
[geïntimeerde] heeft naar voren gebracht dat [appellant 1] volledige zeggenschap heeft over zowel HFS (partij bij de vaststellingsovereenkomst) als het nieuw opgerichte FSH, waardoor hij misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen deze twee vennootschappen. Dat levert onrechtmatig handelen op door [appellant 1] zelf en door de betrokken rechtspersonen HFS en FSH, aldus [geïntimeerde] . Er is een schadevergoedingsplicht, aldus [geïntimeerde] , waarbij zij vervolgens stelt, zo begrijpt het hof, dat (ook) FSH kan worden aangesproken ter zake van overtreding van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding en, in haar bewoordingen, ‘gezien het verbod op indirecte concurrentie in de breedste zin des woords daarmee ook Funding Solution en Innovation Funding’.
4.3
Voorop staat dat onrechtmatig handelen door FSH, Funding Solution en Innovation Funding, wat daarvan ook zij, niet kan leiden tot de plicht voor deze vennootschappen om door HFS opgelopen boetes te vergoeden. Onrechtmatig handelen kan uitsluitend leiden tot de plicht om schade te vergoeden. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat en waarom de schade uit het door haar gestelde onrechtmatig handelen gelijk zou zijn aan de contractuele boete die zij bij [appellant 1] en HFS wil incasseren.
4.4
Mogelijk heeft [geïntimeerde] willen betogen dat de omstandigheden in dit geval van zo uitzonderlijke aard zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil - de meest aangewezen vorm van redres is. [geïntimeerde] heeft echter niet toegelicht waarom in dit specifieke geval de omstandigheden van zo uitzonderlijke aard zijn dat het redres daarin zou moeten bestaan dat eventueel door [appellant 1] en/of HFS verbeurde boetes (ook) ten laste moeten worden gebracht van FSH, Funding Solution en Innovation Funding. Het had wel op haar weg gelegen om dit inzichtelijk te maken, te meer omdat [appellant 1] c.s. betwisten dat FSH, Funding Solution en Innovation Funding te vereenzelvigen zijn met HFS. Dit leidt ertoe dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] op FSH, Funding Solution en Innovation Funding.
De vorderingen tegen [appellant 1] en HFS
5.1
Voorop staat dat ten aanzien van HFS en [appellant 1] respectievelijk de onder 1.9 sub (iv) en 1.9 sub (v) genoemde bedragen zijn beslagen. Verder is de schuld van [A] Holding en [B] Holding aan HFS beslagen (r.o 1.1).
5.2
Verder staat vast dat de door [geïntimeerde] op HFS gepretendeerde vordering berust op de artikelen 6.2 en 6.4 in verband met art. 10.4 van de managementovereenkomst voor € 882.500,- (periode: 11 juni 2019 tot en met 20 mei 2020). De op [appellant 1] gepretendeerde vordering voor € 455.000,- berust op art. 9.2 in verband met art. 9.3 van de aandeelhoudersovereenkomst (periode: 29 november 2019 tot en met 20 mei 2020). Daarnaast stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat [appellant 1] een boete van € 62.500,- is verbeurd op grond van de vaststellingsovereenkomst.
5.3
Het overgrote deel van de vorderingen is dus gebaseerd op overtreding van de hierna te citeren bepalingen uit de managementovereenkomst en de aandeelhoudersovereenkomst. Het hof acht, zoals hierna zal worden uitgewerkt, niet summierlijk gebleken dat het door de beslaglegger ingeroepen recht ten aanzien van die vorderingen summierlijk ondeugdelijk is. Ook als anders gedacht zou moeten worden over de op de vaststellingsovereenkomst gebaseerde vordering kan dat, gelet op het relatieve gewicht van die vordering in het geheel van vorderingen, niet op die grond tot opheffing van de beslagen leiden. Het hof zal daarom in het midden laten of ten aanzien van deze vordering summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht.
5.4
De bepalingen uit de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomst waarvan [geïntimeerde] betoogt dat die zijn overtreden door [appellant 1] en/of HFS luiden als volgt:

Aandeelhoudersovereenkomst


9.2 De aandeelhouders verbinden er zich toe om bij de beëindiging van hun samenwerking, alle documenten met betrekking tot de vennootschap (inclusief kopieën en ongeacht op welk medium bewaard), die zij bezitten en die vertrouwelijke informatie bevatten, terug te bezorgen aan de vennootschap.

Managementovereenkomst


6.2 HFS zal aan de heer [appellant 1] de verplichting opleggen de
bedoelde aantekeningen, notities, brieven dan wel andere bescheiden van welke
aard ook, alsmede kopieën daarvan, welke hij in zijn bezit mocht hebben, op diens
eerste verzoek aan M&K Subsidieadvies ter beschikking stellen, zodra de heer
[appellant 1] de werkzaamheden voor M&K Subsidieadvies heeft
beëindigd.
(…)
6.4
Alle correspondentie, documenten, modellen, bestanden, software en andere zaken met inbegrip van kopieën terzake van M&K Subsidieadvies of daarmee verbonden ondernemingen en haar relaties zijn en blijven eigendom van M&K Subsidieadvies en zullen bij beëindiging van deze overeenkomst terstond aan M&K Subsidieadvies ter beschikking worden gesteld zonder achterhouding van kopieën.”
5.5
De summiere ondeugdelijkheid van de vorderingen die betrekking hebben op het niet nakomen van voormelde verplichtingen voortvloeiende uit de managementovereenkomst en aandeelhoudersovereenkomst die zien op het verschaffen van stukken kan niet worden vastgesteld. Enerzijds kan aan [appellant 1] c.s. worden toegegeven dat niet zonder meer duidelijk is welke stukken [appellant 1] en HFS precies aan [geïntimeerde] moeten verschaffen (zie, naast de hiervoor geciteerde bepalingen, ook nog artikel 9.1 van de aandeelhoudersovereenkomst dat het begrip ‘vertrouwelijke informatie’ uit artikel 9.2 nader omschrijft). Anderzijds heeft [geïntimeerde] in de sommatiebrief van haar advocaat van 10 december 2019 wel enige nadere omschrijving gegeven van de verlangde gegevens, zoals een bestand met alle gemanipuleerde facturen (prod. 12 bij conclusie van dupliek in het incident). Dit alles zal nader onderzoek vergen in de bodemprocedure. Aangezien de geciteerde bepalingen uit de aandeelhouders- en managementovereenkomst in de vaststellingsovereenkomst expliciet in stand zijn gelaten baat het beroep op de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst [appellant 1] c.s. niet. [appellant 1] c.s. betwisten verder niet dat zij nog stukken over [geïntimeerde] onder zich hebben, maar geven geen enkel inzicht in of openheid over de aard van die stukken. Gezien het voorgaande kan in dit stadium voorshands niet worden uitgesloten dat [appellant 1] en HFS in dit verband boetes hebben verbeurd.
In zoverre kan dan ook niet worden geoordeeld dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] .
Belangenafweging
6.1
Uit dat wat hiervoor is overwogen volgt dat [geïntimeerde] naar voorlopig oordeel geen vordering heeft op FSH, Funding Solution en Innovation Funding en dat in ieder geval het overgrote deel van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] jegens [appellant 1] en HFS niet summierlijk ondeugdelijk is gebleken. Het hof acht verder relevant dat in de hoofdzaak de (door [appellant 1] en HFS) mogelijk verbeurde boetes wegens overtreding van de bepalingen uit de onderhavige overeenkomsten kunnen worden gematigd; [geïntimeerde] houdt daar, gezien de dagvaarding in de hoofdzaak, ook rekening mee.
6.2
Dat [appellant 1] c.s. door de beslagen zowel privé als zakelijk in financiële moeilijkheden zijn komen te verkeren, is niet dan wel (in eerste aanleg) onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ter onderbouwing van hun betoog, kort gezegd, dat zij niet op een andere wijze aan financiële middelen kunnen komen, hebben [appellant 1] c.s. in hoger beroep correspondentie overgelegd van (vertegenwoordigers van) geldverstrekkers. Volgens [appellant 1] c.s. volgt uit die correspondentie dat aanvragen tot kredietverlening aan [appellant 1] c.s. steeds zijn afgewezen, onder meer vanwege de beslagen. Die correspondentie is onweersproken en vormt daarmee voldoende onderbouwing om in het kader van deze procedure tot het oordeel te komen dat [appellant 1] c.s. worden geconfronteerd met financieringsproblemen.
6.3
Gezien het voorgaande heeft [geïntimeerde] geen redelijk belang bij handhaving van de beslagen gelegd ten laste van FSH, Funding Solution en Innovation Funding omdat uitgegaan moet worden van de summierlijke ondeugdelijkheid van haar voormelde vordering jegens die venootschappen. Voor de beslagen gelegd ten laste van [appellant 1] en HFS heeft, vanwege de beperkte hoogte waarvoor het beslag doel heeft getroffen, de mogelijkheid van matiging van de gevorderde boetes, de financiële problemen waarmee [appellant 1] en HFS door de beslagen worden geconfronteerd, in het bijzonder de onmogelijkheid tot het verkrijgen van financiering, te gelden dat het belang van [appellant 1] en HFS tot opheffing van het beslag gelegd onder de bank zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] tot handhaving daarvan. Daarbij komt dat de beslagen gelegd onder [A] Holding en [B] Holding, die betrekking hebben op de overeengekomen koopprijs voor de overdracht van de resterende aandelen van HFS in [AB] tegen een totaalbedrag van € 240.000,-, eveneens zekerheid bieden voor de vordering van [geïntimeerde] op HFS wegens verbeurde boetes in het kader van overtreding van (in elk geval) de managementovereenkomst.
Beslagverbod
7. Voor het opleggen van een (verstrekkend) algemeen beslagverbod ziet het hof, gelet op het voorgaande, geen aanleiding. Ook de vordering tot beperking van de beslagen zal als ongegrond worden afgewezen, mede gelet op het feit dat de beslagen deels worden opgeheven als hierna vermeld.
Slotsom en proceskosten
8. De slotsom is dat het hoger beroep deels terecht is voorgesteld. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De beslagen gelegd ten laste van FSH, Funding Solution en Innovation Funding zullen worden opgeheven. De beslagen gelegd ten laste van [appellant 1] en HFS onder de bank zullen worden opgeheven. De beslagen gelegd onder [A] Holding en [B] Holding gelegd ten laste van [appellant 1] en HFS blijven gehandhaafd. Bij deze uitkomst – de beslagen worden deels opgeheven en blijven deels gehandhaafd – past dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd als hierna vermeld.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis;
en
opnieuw rechtdoende:
  • heft de beslagen gelegd ten laste van FSH, Funding Solution en Innovation Funding op;
  • heft de beslagen gelegd ten laste van [appellant 1] en HFS op voor zover gelegd onder de bank;
  • compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, M.T. Nijhuis en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.