In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] met Shell International B.V. De zaak betreft een geschil over een verstoorde arbeidsverhouding en de vraag of het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, Shell, heeft geleid tot deze verstoring. Het hof heeft eerder op 15 september 2020 een tussenbeschikking gegeven waarin werd vastgesteld dat er sprake was van een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Het hof heeft Shell in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij [verzoekster] onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld haar gedrag te verbeteren.
Het hof heeft overwogen dat Shell als goed werkgever had moeten handelen om de arbeidsverhouding te verbeteren, maar dat zij hierin tekort is geschoten. Er is onvoldoende bewijs geleverd dat Shell [verzoekster] op een duidelijke en onmiskenbare wijze heeft aangesproken op haar gedrag en dat zij haar niet de vereiste ondersteuning heeft geboden. Het hof concludeert dat het ernstig verwijtbaar handelen van Shell heeft bijgedragen aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De hoogte van de billijke vergoeding is vastgesteld op € 30.000,- bruto, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de gevolgen van het verlies van de arbeidsovereenkomst voor [verzoekster], de mate van verwijtbaarheid van Shell en de omstandigheden van het geval. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover het verzoek om een billijke vergoeding was afgewezen en heeft Shell veroordeeld tot betaling van deze vergoeding aan [verzoekster].