Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 27 juli 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
Procesverloop
Oordeel van de Rechtbank
Hof].
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde op 1 januari 2018 had vastgesteld op € 888.000. De belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat vergelijkbare woningen in de buurt lager waren gewaardeerd. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan door de waarde van de woning te onderbouwen met een taxatieverslag en een matrix van vergelijkingsobjecten. Het Hof bevestigde dat de waarde was vastgesteld op basis van een systematische vergelijking met vergelijkbare woningen, waarbij rekening was gehouden met verschillen in objectkenmerken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat er geen sprake was van willekeur of schending van het vertrouwensbeginsel.
Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning aannemelijk had gemaakt en dat het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat hij geen feiten had aangedragen die de eerdere beslissing van de Rechtbank konden ondermijnen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.