Uitspraak
Arrest van 12 januari 2021
ADVANZ NETHERLANDS B.V.,
PATTEN HOTEL B.V.,
[appellante],
[appellant],
[geïntimeerde] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Ten tijde van het ondertekenen van de onderhavige vaststellingsovereenkomst is Advanz, althans haar onderhuurder Patten, cq de heer [appellant] en of mevrouw [appellante] (nog) gehouden aan [geïntimeerde] uit hoofde van de hiervoor genoemde exploitatievergoeding te betalen een bedrag van EUR 210 000,-.
genoemde maandelijkse termijnen dienen voor de eerste van de maand door Advanz, althans Patten en of de heer [appellant] en of mevrouw [appellante] aan [geïntimeerde] te worden overgemaakt op een door [geïntimeerde] aan te geven bankrekening onder vermelding van “exploitatievergoeding Wagenstraat”.
genoemde betalingen niet stipt en volledig worden voldaan dan wordt het alsdan totaal door [geïntimeerde] van Advanz, althans Patten en of de heer [appellant] en of mevrouw [appellante] te vorderen restantbedrag direct opeisbaar en kan door [geïntimeerde] worden ingevorderd.
gestelde zich voordoet is Advanz, althans Patten en of de heer [appellant] en of mevrouw [appellante] per datum verzuim een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete van EUR 250,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, aan [geïntimeerde] verschuldigd voor de duur dat betaling uitblijft. (…)
- i) € 77.500,- : het nog verschuldigde restant van de exploitatievergoeding;
- ii) € 3.828,42: de wettelijke handelsrente over dat bedrag, berekend vanaf 30 november 2016 (verzuimdatum volgens [geïntimeerde] ) tot aan 14 juli 2017;
- iii) € 1.550,-: incassokosten;
- iv) € 56.500,-: verschuldigde boete tot en met 14 juli 2017 op grond van artikel 6 van de vaststellingovereenkomst (€ 250,- per dag vanaf 31 november 2016).
- i) Advanz c.s. heeft recht op terugbetaling van het door haar reeds onverschuldigd betaalde deel van de exploitatievergoeding, te weten een bedrag van € 172.500,-, plus rente, omdat er geen geldige titel was voor de gestelde verplichting tot betaling van de exploitatievergoeding, althans omdat de overeenkomst waarin die verplichting is opgenomen, nietig is dan wel vernietigbaar, omdat deze voortbouwt op een niet bestaande rechtsverhouding, dan wel op grond van strijd met de wet, de openbare orde of de goede zeden, dan wel op grond van dwaling of misbruik van omstandigheden, althans omdat een beroep op betaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
- ii) Daarnaast heeft Advanz c.s. recht op terugbetaling van de door haar reeds onverschuldigd betaalde maandelijkse vergoeding van € 2.500,- voor de inventaris van het pand. Die inventaris is immers op 27 februari 2014, na inbeslagname door de Belastingdienst, aan een derde verkocht. Het was dus niet de inventaris van [geïntimeerde] en zij kon deze dan ook niet verhuren. Advanz c.s. heeft daarom over de periode van juni 2014 tot en met maart 2016 een bedrag van € 66.550,- onverschuldigd betaald. Advanz c.s. heeft ook recht op rente over dat bedrag.
- Vast staat dat er tussen [geïntimeerde] en Advanz c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Advanz c.s. zich jegens [geïntimeerde] verbonden heeft om een exploitatievergoeding van € 250.000,- aan [geïntimeerde] te betalen. De stelling van Advanz c.s. dat de vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 6:299 BW vernietigbaar is, omdat deze voortbouwt op een niet bestaande rechtsverhouding kan dus geen stand houden.
- De stelling dat er geen geldige verplichting aan de betaling van de exploitatievergoeding ten grondslag ligt, heeft Advanz c.s. ter comparitie verlaten.
- Deze overeenkomst is niet vernietigbaar wegens strijd met artikel 7:307 BW. Golden Ship heeft geen machtiging als bedoeld in artikel 7:307 BW gevorderd. Daartoe was zij ook niet gehouden. Het staat een huurder die huurovername door een derde wenst vrij om daarvoor toestemming te vragen bij de verhuurder in plaats van een machtiging tot indeplaatsstelling bij de kantonrechter te vorderen. Het staat de verhuurder vervolgens vrij om aan die toestemming voorwaarden te verbinden. Uit artikel 7:291, tweede lid, BW volgt niet het tegendeel.
- [geïntimeerde] handelt niet in strijd met de goede trouw door een exploitatievergoeding te vorderen en een vordering tot betaling van zo’n vergoeding is niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
- Voor [geïntimeerde] was er geen reden om aan te nemen dat Advanz c.s. dwaalde, voor zover van dwaling al sprake was. Misbruik van omstandigheden is evenmin aan de orde. Advanz c.s. heeft zich laten bijstaan en adviseren door een accountant. Dat deze accountant dermate ondeskundig was dat zijn bijstand buiten beschouwing moet worden gelaten, is door [geïntimeerde] betwist en door Advanz c.s. niet nader onderbouwd.
- De afspraak tot betaling van een exploitatievergoeding is evenmin in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
- Van onverschuldigde betaling is geen sprake. Advanz c.s. heeft ingestemd met een huurprijs die een fictieve, slechts op papier bestaande inventarisvergoeding bevatte.
- Er is geen reden tot matiging van de door [geïntimeerde] gevorderde boetes.
grief 1voert Advanz c.s. aan dat aan de vaststellingsovereenkomst geen geldige titel ten grondslag ligt. Advanz c.s. betoogt dat [geïntimeerde] het hotel nooit heeft geëxploiteerd en dat zij dus ook geen goodwill had om tegen een vergoeding over te dragen. De goodwill was immers van Golden Ship. Daarom heeft [geïntimeerde] geen recht op betaling van de exploitatievergoeding en moet zij het reeds betaalde deel van die vergoeding aan Advanz c.s. terugbetalen, aldus Advanz c.s. Met
grief 2betoogt Advanz c.s. dat de overeengekomen exploitatievergoeding in strijd is met (de geest van) de dwingendrechtelijke bepalingen van 3:307 en 3:308 BW.
Grief 3houdt in dat een beroep op betaling van de exploitatievergoeding in strijd is met de goede trouw, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met
grief 4,respectievelijk
grief 5,voert Advanz c.s. aan dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van dwaling, respectievelijk door misbruik van omstandigheden, tot stand is gekomen.
Grief 6luidt dat de afspraak tot betaling van een exploitatievergoeding in strijd met de goede zeden en de openbare orde is. Met
grief 7betoogt Advanz c.s. dat de boetes in elk geval gematigd moeten worden.
Grief 8houdt in dat [appellante] en [appellant] niet zijn gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, omdat [accountant] niet bevoegd was hen bij het tekenen van die overeenkomst te vertegenwoordigen.
Grief 9ziet op de in de aanvulling op de huurovereenkomst neergelegde inventarisvergoeding. Volgens Advanz c.s. kon [geïntimeerde] de inventaris niet verhuren omdat die niet van haar was en heeft Advanz c.s. deze vergoeding dus onverschuldigd betaald. Met
grief 10, tot slot, voert Advanz c.s. aan dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren.
Incidentele vordering tot onbevoegdverklaring (grief 10)
grief 10. Advanz c.s. blijft erbij dat de rechtbank de zaak had moeten verwijzen naar de kantonrechter. De grief faalt. Op grond van artikel 71, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat geen appel open tegen een weigering tot verwijzing. Advanz c.s. heeft niets gesteld op grond waarvan een uitzondering op deze regel zou moeten worden aangenomen. Afgezien daarvan heeft zij nagelaten te onderbouwen waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn.
Exploitatievergoeding (grieven 1 tot en met 6)
overdracht van het bedrijf van Golden Ship en de daarmee samenhangende goodwill(dit is althans niet (onderbouwd) gesteld, noch gebleken), maar uitsluitend van een
overdracht van het huurcontract(indeplaatsstelling; zie hierboven 1.5. en 1.6.). De stelling dat aan de verplichting tot het betalen van een exploitatievergoeding geen titel ten grondslag ligt omdat [geïntimeerde] de goodwill niet kon overdragen (
grief 1) faalt dus bij gebrek aan feitelijke grondslag. Advanz c.s. heeft zich op grond van de vaststellingsovereenkomst verbonden om een vergoeding te betalen voor het recht om op die specifieke plek te mogen huren en om aldus op die plek een hotel te kunnen exploiteren. De vaststellingsovereenkomst is daarmee de titel voor de verplichting van Advanz c.s. om de exploitatievergoeding te betalen.
grief 2). Nu geen sprake is geweest van een overdracht van het bedrijf van Golden Ship, is artikel 7:307 BW niet van toepassing. Als dat al anders zou liggen geldt in elk geval dat Golden Ship de weg van artikel 7:307 BW niet heeft bewandeld en ook niet verplicht was om dat te doen. Er is sprake van contractsvrijheid tussen professionele partijen. Daar komt bij dat Advanz c.s. niet (voldoende) heeft onderbouwd dat in het geval Golden Ship wel de weg van artikel 7:307 BW zou hebben bewandeld, de rechter de door [geïntimeerde] gestelde voorwaarde – betaling van het restant van de reeds met Golden Ship overeengekomen exploitatievergoeding – van de hand zou hebben gewezen. Dat volgt ook niet uit het door Advanz c.s. aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 1973 (ECLI:NL:HR:1973:AC3889). Daaruit blijkt slechts dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft om bepaalde voorwaarden af te wijzen als hij die onredelijk acht. De verwijzing naar artikel 7:308 BW kan Advanz c.s. ook niet baten, nu dat artikel alleen van toepassing is als de huurovereenkomst door opzegging is geëindigd en daarvan in casu geen sprake is. Bovendien volgt uit het tweede lid van dat artikel dat een voordeel dat samenhangt met een zicht- of A-locatie, toekomt aan de verhuurder (Advanz c.s. erkent dat ook: memorie van grieven onder 26).
Matiging boetes? (grief 7)
- i) het onredelijk is dat Advanz c.s. moet betalen voor goodwill die niet van [geïntimeerde] was;
- ii) het standpunt van Advanz c.s. (te weten: [geïntimeerde] heeft geen recht op die exploitatievergoeding) in hoge mate te billijken is;
- iii) de boete het karakter heeft van een bestraffing voor het ingenomen standpunt dat de hele vordering niet deugt;
- iv) [geïntimeerde] een zelfde bedrag (€ 250.000,-) al in 2013 van Golden Ship heeft geïncasseerd;
- v) de gevorderde boete extreem hoog is, en
- vi) [geïntimeerde] ook al wettelijke rente krijgt en die hoger is dan de bancaire rente, terwijl [geïntimeerde] in het geheel geen schade heeft geleden door de te late betaling.
[appellante] en [appellant] niet gebonden aan de vaststellingsovereenkomst? (grief 8)
- een mail van 18 juli 2014 van [appellante] aan [echtgenoot] , de echtgenoot van [geïntimeerde] , waarin [appellante] onder meer schrijft:
- een aantal mails uit juli 2014 en augustus 2014, van [accountant] aan [echtgenoot] , met [appellante] en [appellant] in de cc. Bij enkele van die mails zijn conceptteksten bijgevoegd, onder meer van de “