In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de WOZ-waarde van een onroerende zaak is vastgesteld op € 244.000. De Heffingsambtenaar van de Belastingen Bollenstreek had deze waarde vastgesteld op basis van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2017. De belanghebbende, vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt de belanghebbende dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar niet tijdig het taxatieverslag heeft overgelegd. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2021, waarbij de gemachtigde van belanghebbende via Skype deelnam. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft de kapitalisatiefactor van 10,5 als aannemelijk beoordeeld. De verzoeken van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade en proceskosten worden afgewezen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.