In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] BV tegen de beslissing van de Rechtbank Den Haag van 24 februari 2020. De zaak betreft de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, die door de Heffingsambtenaar van de Belastingen Bollenstreek op € 1.703.000 is vastgesteld voor het kalenderjaar 2018. De belanghebbende, [X] BV, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende de waarde van de onroerende zaak betwist en verzocht om een lagere vaststelling van de waarde op € 1.520.000, alsook om vergoeding van proceskosten en immateriële schade. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, waaronder de kapitalisatiefactor en de vergelijkingsobjecten die door de Heffingsambtenaar zijn gebruikt. Het Hof concludeert dat de Heffingsambtenaar de vastgestelde waarde voldoende heeft onderbouwd en dat de kapitalisatiefactor niet te hoog is vastgesteld. De verzoeken van belanghebbende zijn afgewezen, en het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.