ECLI:NL:GHDHA:2021:1368

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.281.579
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomst en prijsafspraken bij verbouwing van rolstoeltoegankelijke woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant 1] c.s. en [geïntimeerde] over de financiële afspraken met betrekking tot de verbouwing van een woning, die rolstoeltoegankelijk moest worden gemaakt. [geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant 1] c.s. de verbouwing uitgevoerd, maar er ontstond onduidelijkheid over de offertes en de prijsafspraken. [appellant 1] c.s. stelde dat de offertes enkel voor de verzekering waren en dat er een vaste prijs was afgesproken, terwijl [geïntimeerde] betoogde dat er op regiebasis was gewerkt. De rechtbank oordeelde dat de offertes niet als bindend konden worden beschouwd en dat de kosten redelijk waren, wat leidde tot een toewijzing van de vordering van [geïntimeerde]. In hoger beroep vorderde [appellant 1] c.s. vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vordering, maar het hof bevestigde de eerdere uitspraak. Het hof oordeelde dat er geen vaste prijs was overeengekomen en dat de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte kosten als redelijk konden worden aangemerkt. Ook het beroep op verrekening werd afgewezen, omdat de gebreken niet eenvoudig vast te stellen waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.281.579
Zaaknummer rechtbank : C/09/580129 HA ZA 19-960
arrest van 27 juli 2021
inzake
[appellant 1]en
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
appellanten.
hierna respectievelijk te noemen: [appellant 1] en [appellant 2] en gezamenlijk [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. M.R. Backer te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde], handelend onder de naam
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Waar deze zaak over gaat

[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant 1] c.s. de door [appellant 1] c.s. gekochte woning verbouwd en rolstoeltoegankelijk gemaakt. Over de financiële afspraken van deze verbouwing is een geschil ontstaan. Waren de offertes er alleen ten behoeve van de verzekering, of geven deze de afspraken tussen partijen weer?

2.Procedure in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 21 juli 2021 is [appellant 1] c.s. onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team handel, tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2020. Bij memorie van antwoord heeft [appellant 1] de grieven bestreden.
2.2
Op 25 juni 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen hun zaak hebben doen bepleiten. [appellant 1] c.s. door zijn advocaat voornoemd en [geïntimeerde] door mr. K.M. van Boven, advocaat te Uitgeest. De advocaten hebben daarbij pleitnotities overgelegd.
2.3
Ten slotte is arrest bepaald.

3.Vaststaande feiten

3.1
De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3.2
Met inachtneming van hetgeen verder in hoger beroep is komen vast te staan gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] heeft een aannemersbedrijf onder de naam [naam 1] . [appellant 1] is
dakdekker. [geïntimeerde] en [appellant 1] kennen elkaar zowel persoonlijk als van het werk.
(ii) [appellant 2] is de partner van [appellant 1] . In 2018 was [appellant 2] betrokken bij een ernstig verkeersongeval. Als gevolg van dit ongeval is zij rolstoelafhankelijk geworden.
(iii) De toenmalige woning van [appellant 1] c.s. was niet geschikt voor een rolstoelgebruiker. [appellant 1] c.s. moest daarom verhuizen. Begin februari 2019 heeft [appellant 1] c.s. de sleutels gekregen van zijn nieuwe woning aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning). Voordat [appellant 1] c.s. de woning kon betrekken, moest de woning rolstoelvriendelijk worden gemaakt, onder meer door plaatsing van een inpandige lift. Daarnaast is de verbouwing gebruikt om de woning naar de smaak van [appellant 1] c.s. aan te passen.
(iv) [appellant 1] c.s. heeft [geïntimeerde] verzocht de verbouwing uit te voeren.
( v) Omdat er haast bij was ( [appellant 1] c.s. verbleef in een vakantiewoning, die hij per 9 juni 2019 diende te verlaten) zijn [appellant 1] en de vader van [appellant 2] medio februari 2019 begonnen met sloopwerkzaamheden in en aan de woning, zoals het verwijderen en afvoeren van betimmeringen, badkamer en keuken. Eind februari dan wel begin maart 2019 is [geïntimeerde] begonnen met de verbouwingswerkzaamheden, zonder dat op dat moment sprake was van een afgerond bouwplan of een aanvaarde offerte.
(vi) De vader van [appellant 2] (verder: vader [appellant 2] ) onderhield ten behoeve van [appellant 2] contact met [tussenpersoon verzekeraar] (verder: [tussenpersoon verzekeraar] ), de tussenpersoon van de verzekeraar van de voor het ongeval aansprakelijke partij. Vader [appellant 2] liet in maart 2019 via een chatconversatie aan [geïntimeerde] weten dat ten behoeve van de verzekeraar een offerte moest worden opgesteld voor het rolstoeltoegankelijk maken van de woning.
(vii) [geïntimeerde] heeft op 19 maart 2019 een offerte aan vader [appellant 2] verzonden met een totale aanneemsom van € 213.100,-- incl. btw, te weten € 168.300,- aan bouwkosten en € 44.800,- voor het plaatsen van de lift. Vervolgens is de offerte op verzoek van [tussenpersoon verzekeraar] , tweemaal aangepast, te weten op 24 maart 2019 eerst naar € 203.963,50 (bestaande uit € 172.563,50 aan bouwkosten en € 31.400 voor de lift) en vervolgens op 8 april 2019 naar € 211.982,19 (€ 180.482,19 aan bouwkosten en € 31.500,-- voor de lift). De offertes hebben allemaal het offertenummer 201936, zijn alle drie gedateerd op 3 maart 2019 en zijn geen van alle door partijen ondertekend. In de offertes zijn de volgende betalingscondities vermeld: 30% aanbetaling, 20% na de tweede, vijfde en tiende week en 10% bij oplevering.
(viii) De verzekeraar heeft uiteindelijk voor de verbouwing een bedrag van € 194.400,-- aan [appellant 2] beschikbaar gesteld, welk bedrag in delen is uitbetaald. Daarnaast heeft de gemeente een bedrag van € 1.900,-- betaald voor aanpassingen van de keuken.
(ix) Tot juni 2019 stuurden [appellant 1] c.s. en [geïntimeerde] elkaar vele mail- en chatberichten, onder meer met betrekking tot de kosten van de verbouwing. [appellant 1] c.s. heeft meermaals vragen gesteld over de tot dan toe gemaakte kosten en heeft [geïntimeerde] gevraagd een tussentijdse balans op te maken, wat hij heeft gedaan.
( x) [geïntimeerde] heeft voor de werkzaamheden facturen opgesteld met als omschrijving "aanbetaling op offerte 201936" met de volgende data en bedragen:
12-02-2019 € 10.000,-- incl. btw betaald op 16-02-2019
04-03-2019 € 30.000,-- incl. btw betaald op 06-03-2019
12-03-2019 € 5.000,-- incl. btw betaald op 14-03-2019
28-03-2019 € 20.000,-- incl. btw betaald op 01-04-2019
10-04-2019 € 40.000,-- incl. btw betaald op 12-04-2019
08-05-2019 € 10.000,-- incl. btw betaald op 10-05-2019
11- 05-2019
€ 5.000 – incl. btwbetaald op 13-05-2019
totaal € 120.000,-- incl btw
De eerste drie facturen zij pas later opgesteld en per mail van 27 maart 2019 aan de vader van [appellant 2] toegestuurd. Op de facturen is steeds vermeld welke bedragen met voorgaande factureren in rekening zijn gebracht en betaald. Ten behoeve van de verzekering heeft [geïntimeerde] ook een factuur verstuurd van € 40.000,-- met datum 25 april 2019, maar die factuur is later komen te vervallen.
(xi) Daarnaast heeft [appellant 1] c.s. zonder factuur op 27 juni 2019 nog een bedrag van € 10.000,-- voldaan. Daarmee komt het totaal door [appellant 1] c.s. ter zake van de verbouwing aan [geïntimeerde] betaalde bedrag op € 130.000,--. Ook heeft [appellant 1] c.s. nog een bedrag van € 3.530,-- aan [geïntimeerde] voldaan, ten behoeve van de aanleg van de tuin, welke werkzaamheden in de offertes niet zijn genoemd.
(xii) [appellant 1] c.s. heeft verder in het kader van de verbouwing aan de liftleverancier een bedrag voldaan van € 26.680,50. Daarnaast heeft hij ten behoeve van arbeid en materialen een bedrag van in ieder geval € 25.000,-- aan derden uitgegeven.
(xiii) Naast de hiervoor genoemde facturen, met als omschrijving aanbetaling, heeft [geïntimeerde] een factuur gedateerd 2 juni 2019 verzonden. Op deze factuur stond als omschrijving:
"Volgens rest betaling volgens berekening
ivm de nog niet volledig betaalde geleverde diensten en producten
Keuken/ kozijnen/pvc vloeren en trap bekleding / werknemers / diensten."
Deze factuur sloot op € 39.408,86 incl. btw en is het resultaat van een berekening door [geïntimeerde] van alle kosten die tot dat moment zijn gemaakt minus de ontvangen aanbetalingen (inclusief de aanbetaling van 27 juni 2019). De kosten betreffen voor het merendeel één op één doorbelasting van kosten van derden, onder meer van een uitzendbureau, een leverancier van kozijnen, een keukenleverancier, de vloerleverancier en diverse bouwmarkten. Daarnaast bevat de berekening van kosten een post van € 28.500,-- aan vergoeding voor de door [geïntimeerde] en zijn vader gedurende 15 weken uitgevoerde werkzaamheden.
(xiv) Bij e-mail van 10 juni 2019 schreef [geïntimeerde] aan [appellant 1] c.s.:
"Hierbij een verklaring geheugen steun waar op de kosten zijn gebaseerd
Werkzaamheden die gewoonlijk niet worden begroot op expat niveau (vier kantenmeter prijs)
En werkzaamheden die in opdracht van jou ( [appellant 1] ) en [tussenpersoon verzekeraar] extra zijn uitgevoerd.
Ook heb ik niets berekend ivm aanpassing tekeningen div offerte veranderingen voor verzekering en materiaal uit zoeken en besprekingen, (…) wat ik wel mocht berekenen volgens [tussenpersoon verzekeraar] als algemenen kosten (AK Kosten)
(…)
Mijn berekening
Sub Bouwkosten 169,000,00
Min Lift 11,434,50 - hoort niet in de begroting
Min Luxe Keuken 10,000.00 - boven de begroting
[appellant 1] uitgaven 25,000.00+
Subtotaal 173,000.00
Aanbouw dakkapellen liftschacht muren enz 48,500.00 valt buiten expat begroting
Bouw kosten 124.500.00 x 135 m2 922.00 per m2"
(xv) [appellant 1] c.s. heeft de factuur van 2 juni 2019 – die hij stelt pas veel later te hebben ontvangen – onbetaald gelaten. In verband daarmee heeft [geïntimeerde] eind juni 2019 de werkzaamheden opgeschort.
(xvi) Begin juli 2019 heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen partijen.
Daarbij heeft [appellant 1] c.s. de administratie van [geïntimeerde] met betrekking tot de
verbouwing van de woning ingezien en aantekeningen gemaakt op een aantal van de in de
administratie aanwezige bonnen.
(xvii) Bij e-mail van 4 juli 2019 schreef [appellant 1] c.s. aan [geïntimeerde] .
"Naar aanleiding van ons geschil betreft de exorbitante kostprijs van ruim € 230.000,00 betreft de verbouw kosten van onze 135m2 metende woning [adres] te [plaatsnaam] zijn wij vandaag overeen gekomen om de laatste € 39.000,00 euro te voldoen mits de woning binnen een voor ons redelijke termijn geheel word afgemaakt zoals mondeling met elkaar besproken, de zo genaamde rolstoel vriendelijke woning met aanbouw achter het woonhuis, twee badkamers, keuken en dakkapellen etc. etc. zoals vermeld in jou aangeleverde offerte 201936 d.d. 3 Maart 2019, met als aanneemsom € 168.300,00, een zoals aangegeven Turn Key woonhuis
Hieronder vermeld ik de lijst met niet afgemaakte werkzaamheden en de totaal niet uitgevoerde werkzaamheden.
Wij gaan er van uit, zoals vandaag besproken, dat alle werkzaamheden en alle ontbrekende onderdelen, installaties en afwerkingen geheel naar onze wens en zoals op voorhand besproken, worden uitgevoerd.
Niet afgemaakt/niet geleverd/niet goed uitgevoerd
(…)
Alleen bij het ondertekenen door beide partijen en naleven van deze overeenkomst zijn wij bereid om binnen 24 uur € 10.000,00 aan te betalen, bij het in goede harmonie voortzetten van de werkzaamheden na 2 weken arbeid nogmaals € 10.000,00 te betalen en na beëindiging van alle werkzaamheden, bij de oplevering het resterende bedrag van € 19.000,00 te betalen."
(xviii) [geïntimeerde] heeft dit voorstel niet geaccepteerd en heeft zijn vordering uit handen gegeven aan incassobureau Juristu. Toen ook sommatie door Juristu niet tot betaling leidde heeft [geïntimeerde] – na verkregen verlof – op 25 juli 2019 conservatoir beslag laten leggen op de rekeningen van [appellant 1] c.s.

4.Procedure in eerste aanleg

4.1
In deze procedure vordert [geïntimeerde] de hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] c.s. tot betaling aan hem van een bedrag van € 39.408,86, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
Bij conclusie van antwoord van 30 oktober 2019 heeft [appellant 1] c.s. de vordering weersproken en de overeenkomst tussen partijen opgezegd.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] (met uitzondering van een deel van de beslagkosten en met rente vanaf 30 oktober 2019) toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat de vaststaande feiten erop duiden dat de offertes uitsluitend ten behoeve van de verzekering zijn opgesteld en dat er dus van moet worden uitgegaan dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst geen prijs hebben bepaald, maar dat op regiebasis is gewerkt. De door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedragen achtte de rechtbank redelijk. Dat de kosten sneller zijn opgelopen dan door [appellant 1] c.s. verwacht, is geen reden om te oordelen dat die kosten voor rekening van [geïntimeerde] moeten blijven, aldus de rechtbank. Nu de bij factuur van 2 juni 2019 in rekening gebrachte kosten zagen op reeds gemaakte materiaal en loonkosten is de factuur toewijsbaar. Daar [appellant 1] c.s. de overeenkomst op 30 oktober 2019 heeft opgezegd, is de vordering per die datum opeisbaar geworden.
Voor zover het werk gebreken zou bevatten, hebben [appellant 1] c.s. hun aanspraak op herstel van die gebreken laten varen door de overeenkomst op te zeggen. Aldus nog steeds de rechtbank.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert [appellant 1] c.s. – zakelijk weergegeven – de vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] , althans de vordering te verrekenen met de kosten van herstel van de gebreken ad € 42.357,87, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. De grieven zijn gericht tegen de overwegingen die hebben geleid tot het oordeel dat [appellant 1] c.s. gehouden is de factuur van 2 juni 2019 te betalen (grief 1) alsmede tegen de toewijzing van (een deel van) de beslagkosten (grief 2).
5.2
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

6.Beoordeling van het hoger beroep

Vaste aanneemsom of regie?
6.1
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is hoe de door hen gemaakte afspraken zijn te duiden zijn: als een aannemingsovereenkomst met een vaste aanneemsom van € 168.300,- (exclusief lift) conform van de eerste offerte, of als een aannemingsovereenkomst waarbij de verrichte werkzaamheden worden gedeclareerd op regiebasis.
6.2
[appellant 1] c.s. is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst op regiebasis en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor zijn stelling dat een vaste aanneemsom is overeengekomen. Volgens [appellant 1] c.s. waren bij aanvang van de werkzaamheden zijn wensen bij [geïntimeerde] bekend en was de offerte van 3 maart 2019, waarmee kennelijk wordt gedoeld op de offerte die op 19 maart 2019 is uitgebracht, leidend. Dat er nadien nog twee andere offertes zijn gevolgd, doet daaraan niet af. Die latere offertes zijn uitgebracht omdat de eerste offerte volgens [tussenpersoon verzekeraar] niet voldeed voor de verzekering. [geïntimeerde] wist dat [appellant 1] c.s. de verbouwing moest financieren met verzekeringsgelden en dat hij nooit akkoord zou zijn gegaan met een overeenkomst met een open einde. Daarbij komt dat aan de eerste offerte uitvoering is gegeven: op alle facturen wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar "offerte 20193". De facturen bieden daarentegen volgens [appellant 1] c.s. geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van [geïntimeerde] dat hij de kosten van onderaannemers één op één heeft doorberekend en voor de door hemzelf en zijn vader verrichtte werkzaamheden € 1.000,-- per man/per week heeft gerekend. Dat [appellant 1] c.s. al voor de werkzaamheden waren gestart en voor de offerte was uitgebracht, een eerste aanbetaling heeft gedaan van € 10.000,-- verklaart hij met een beroep op de haast die er was bij de werkzaamheden in combinatie met de vriendschappelijke band die bestond tussen partijen. [appellant 1] c.s. erkent dat hij tussentijds om een kostenberekening heeft gevraagd, maar daar kan – zo meent hij – niet uit worden afgeleid dat sprake was van werkzaamheden op regiebasis. De vraag hing samen met het feit dat hij het overzicht probeerde te houden in een zeer enerverende periode, met een grootscheepse verbouwing waarmee grote bedragen gemoeid waren. De gelden van de verzekering kwamen binnen op de rekening van [appellant 2] . Omdat [appellant 1] ook zelf werkzaamheden had verricht en materiaal had gekocht dat verrekend moesten worden met het offertebedrag, wilde hij weten welk deel van het offertebedrag nog moest worden betaald. De rechtbank heeft dit alles miskend, aldus nog steeds [appellant 1] c.s..
6.3
Het hof overweegt als volgt.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen komt het bij de beoordeling van de vraag wat partijen bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst ten aanzien van de door [appellant 1] c.s. aan [geïntimeerde] te betalen aanneemsom zijn overeengekomen, aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen. Het hof onderschrijft de afweging die de rechtbank in de rov. 4.6 t/m 4.10 van het bestreden vonnis ten aanzien van die vraag heeft gemaakt en maakt die tot de zijne.
6.4
Alleen al de omstandigheid dat moet worden aangenomen dat partijen de aannemingsovereenkomst hebben gesloten ruim voor het moment van de eerste offerte is een sterke indicatie dat van een vaste aanneemsom geen sprake is. Wanneer partijen precies overeenstemming hebben bereikt over het feit dat [geïntimeerde] de werkzaamheden zou gaan uitvoeren blijkt niet uit het dossier, maar aangenomen moet worden dat dit moet zijn geweest vóór de eerste betaling door [appellant 1] c.s. (12 februari 2019) en vóór de aanvang van de werkzaamheden door [geïntimeerde] (eind februari/begin maart 2019). Gesteld noch gebleken is dat partijen toen al overeenstemming hadden bereikt over het met de verbouwingswerkzaamheden gemoeide bedrag, hetgeen bij aanneming op basis van een vaste aanneemsom verwacht mocht worden. Uit niets blijkt dat toen al over een aanneemsom van € 168.300,- excl. lift. (of enig ander vast bedrag) is gesproken.
6.5
Voor zover uit het dossier blijkt, wordt het bedrag van € 168.300,- voor het eerst genoemd in de eerste offerte. Die eerste offerte is – op verzoek van vader [appellant 2] , omdat [tussenpersoon verzekeraar] daar namens de verzekeraar om had gevraagd – door [geïntimeerde] opgesteld en bij e-mail van 19 april 2019 (dus ruim na het aangaan van de overeenkomst) aan [appellant 1] c.s. verstuurd. Onder deze omstandigheden mocht [geïntimeerde] er in redelijkheid van uitgaan dat de offerte niet bedoeld was om alsnog een vaste prijs overeen te komen, maar dat deze puur was opgesteld ten behoeve van de verzekering. Daarbij komt dat ook niets erop wijst dat partijen nadien uitvoering hebben willen geven aan deze offerte: niet alleen is de facturering niet conform de offerte verlopen, maar de offerte bevatte ook werkzaamheden die al door [appellant 1] en vader [appellant 2] waren verricht, dan wel waarvan de bedoeling was dat deze door hen zouden worden verricht. Gesteld noch gebleken is dat partijen hebben afgesproken hoe deze "eigen werkzaamheden" zouden worden verrekend, hetgeen wel in de rede zou liggen indien partijen een vaste prijs zouden zijn overeengekomen. De offerte vermeldt over minderwerk echter niets. Tot slot valt voor het hof niet goed te begrijpen waarom [appellant 1] c.s. zich beroept op het bedrag van de eerste offerte. Als al een vaste prijs zou zijn overeengekomen, ligt een beroep op de laatste offerte immers meer voor de hand. Dit geldt te meer omdat [appellant 1] c.s. deze laatste offerte ook aan [tussenpersoon verzekeraar] heeft toegestuurd. Dat [tussenpersoon verzekeraar] naar aanleiding van deze offerte nog vragen had, doet daaraan niet af (die had hij ten aanzien van de eerste offerte immers ook). Uit de omstandigheid dat op de offerte en de facturen hetzelfde nummer was vermeld, valt evenmin af te leiden dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen, maar hoogstens dat dit het zaaknummer was dat [geïntimeerde] gebruikte voor de financiële administratie van de werkzaamheden aan de woning van [appellant 1] c.s.. Verder valt op dat de facturen wel steeds het reeds betaalde bedrag was vermeld, maar nooit een nog te betalen bedrag of een overeengekomen aanneemsom, hetgeen voor de hand had gelegen als een vaste aanneemsom was overeengekomen.
6.6
Nu moet worden aangenomen dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst geen vaste prijs zijn overeengekomen, is [appellant 1] c.s. ingevolge het bepaalde in artikel 7:752 lid 1 BW een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs moet rekening worden gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
6.7
Tussen partijen staat – als onvoldoende weersproken – vast dat het de bedoeling was dat de verbouwing zou worden gefinancierd met de verzekeringsgelden voor het rolstoelvriendelijk maken van de woning. De hoop was daarbij dat als [appellant 1] en de vader van [appellant 2] zouden meehelpen met de werkzaamheden, de verzekeringsgelden voldoende zouden zijn ook om enkele andere woonwensen van [appellant 1] c.s. mogelijk te maken die niet in verband stonden met het rolstoelvriendelijk maken van de woning en die de verzekering daarom niet zou willen financieren. Welk bedrag de verzekering zou uitkeren was echter bij de start van de werkzaamheden nog niet bekend. De verbouwing was al flink gevorderd toen de verzekering de vergoeding op € 194.400,-- inclusief lift (€ 162.900,- exclusief lift) vaststelde. Kennelijk was bijsturen op dat moment niet goed meer mogelijk. In elk geval zijn partijen er niet in geslaagd de bouwplannen op dat bedrag aan te passen. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat dit voor rekening en risico van [geïntimeerde] dient te komen.
6.8
[appellant 1] c.s. heeft ook onvoldoende gesteld om te oordelen dat het bedrag van € 168.300,-- uit de eerste offerte als richtprijs heeft te gelden. Zoals hiervoor overwogen gaat het hof ervan uit dat de offerte (elk van de drie versies) uitsluitend ten behoeve van de verzekeraar is opgesteld. Daarmee vormt het – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – geen betrouwbare weergave van de door partijen onderling gemaakte afspraken en evenmin van de door [geïntimeerde] bij [appellant 1] c.s. gewekte verwachtingen.
6.9
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij met de factuur van 2 juni 2019 de kosten van onderaannemers en materialen één op één aan [appellant 1] c.s. heeft doorbelast en dat hij zijn eigen uren beperkt in rekening heeft gebracht, te weten voor € 1.000,- per week, met verrekening van de bedragen die [appellant 1] c.s. heeft aanbetaald. [appellant 1] c.s. heeft dit niet, althans niet tijdig en voldoende onderbouwd betwist. In de memorie van grieven ontbreekt een onderbouwing en tegen de eerst ter zitting (in de bijlage bij de pleitnota) gegeven onderbouwing heeft [geïntimeerde] terecht bezwaar gemaakt, omdat hij zich hiertegen onvoldoende heeft kunnen verweren. Deze onderbouwing zal het hof daarom wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing laten.
6.1
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte kosten als een redelijke prijs kunnen worden aangemerkt. [appellant 1] c.s. zal deze dus in beginsel moeten betalen.
Beroep op verrekening
7.1
[appellant 1] c.s. beroept zich echter op verrekening. Dat hij in eerste aanleg geen reconventionele vordering heeft ingesteld met betrekking tot de kosten van herstel van de gebreken, staat naar zijn mening niet aan een beroep op verrekening in de weg. [appellant 1] c.s. stelt zich daarbij op het standpunt dat [geïntimeerde] heeft toegezegd de woning kant en klaar op te leveren, maar heeft nagelaten dit te doen. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden ondeugdelijk of niet uitgevoerd, zodat [appellant 1] c.s. kosten moet maken om de gebreken te herstellen. [appellant 1] c.s. meent – onder verwijzing naar offertes van […] installatietechniek, aannemingsbedrijf […] en een rapport van [naam 2] van GP Architectuur & Bouwadvies – dat een bedrag van € 42.357,87 voor verrekening in aanmerking komt.
7.2
Het hof overweegt als volgt.
[appellant 1] c.s. heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat hij bij de rechtbank geen tegenvordering heeft ingesteld (zodat hij dat ook in hoger beroep niet meer kan doen), op zichzelf niet in de weg staat aan een beroep op verrekening. Dat neemt echter niet weg dat uit artikel 6:136 BW volgt, dat de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening kan toewijzen, als de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
7.3
Deze situatie doet zich hier voor. Dat sprake is van gebreken en/of verzuim ten aanzien van het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk is niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Het rapport van [naam 2] , noopt niet tot de slotsom dat van gebreken sprake is. [naam 2] concludeert immers
"Als ik op het eerste gezicht door de woning heen loop, lijkt het in eerste instantie best op een compleet uitgevoerd opdracht."Verder is [naam 2] bij de beoordeling van de werkzaamheden – ten onrechte – uitgegaan van de offerte van 19 maart 2019 en de daarin beschreven werkzaamheden, die in de ogen van [naam 2] niet allemaal zijn uitgevoerd. [naam 2] schrijft in zijn rapport:
“Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, dat [naam 1] & Aannemingsbedrijf moedwillig de offerte, opdrachtbevestiging en declaraties zo chaotisch hebben opgesteld. Op deze wijze is nauwelijks meer te achterhalen welke werkzaamheden nu wel of niet zijn aangeboden en zijn uitgevoerd”.Nu [naam 2] zijn rapport heeft opgesteld in de veronderstelling dat de offerte van 19 maart 2019 leidend was, zijn zijn bevindingen over niet of niet juist uitgevoerde werkzaamheden of over de chaotische administratie niet zonder meer steekhoudend. Dat [naam 2] meent dat van gebreken sprake is, komt ook omdat hij ervan uitgaat dat
"Tijdens de uitvoer (…) er in de diverse gesprekken nog kleine veranderingen en aanvullingen(zijn, hof)
gedaan, welke door [naam 1] & Aannemingsbedrijf zonder meer zouden worden uitgevoerd.", maar dit wordt door [geïntimeerde] ontkend. Hier wreekt zich dat [geïntimeerde] niet bij de totstandkoming van dit rapport betrokken is geweest. Verder is het verwijt van [appellant 1] c.s. aan [geïntimeerde] dat de werkzaamheden niet zijn voltooid, niet terecht. [geïntimeerde] had zijn werkzaamheden immers (gelet op het vorenstaande: met recht) opgeschort wegens niet betaling van de factuur van 2 juni 2019. Tot slot valt niet in te zien dat [appellant 1] c.s. een beroep op verrekening toekomt in verband met door hem zelf verrichte werkzaamheden. Vaststaat immers dat [geïntimeerde] alleen de door hem verrichte werkzaamheden / door hem gemaakte kosten heeft gefactureerd. Dit betekent dat de eerste grief faalt.
Beslagkosten
8.1
[appellant 1] c.s. is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de beslagkosten die betrekking hebben op het salaris advocaat (voor het opstellen van het beslagrekest) heeft toegewezen. Het gelegde beslag was volgens [appellant 1] c.s. onjuist (gebaseerd op onjuiste feiten) en disproportioneel, aangezien hij gegronde redenen had om [geïntimeerde] niet te betalen. Verder stelt [appellant 1] c.s. zich op het standpunt dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het beslagverlof, omdat de inleidende dagvaarding niet binnen 14 dagen na het beslag is uitgebracht.
8.2
Naar het oordeel van het hof is aan de voorwaarden van het bankverlof voldaan, omdat het bankbeslag blijkens de door [geïntimeerde] overgelegde betekeningsexploot dateert van 25 juli 2019, terwijl de inleidende dagvaarding op 8 augustus 2019 is uitgebracht. Nu – zoals het hof hiervoor heeft overwogen – de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar is, wordt het standpunt van [appellant 1] c.s. dat het beslag onterecht was verworpen. Gelet op het feit dat de vordering – ondanks het gelegde beslag – niet is voldaan, valt niet in te zien dat het beslag disproportioneel was. Ook de tweede grief faalt.
Slotsom
9. Nu de grieven niet slagen, faalt het hoger beroep. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant 1] c.s. zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 april 2020;
- veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 760,-- aan griffierecht en € 4.062,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, C.A. Joustra en R.F. Groos en
is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.