ECLI:NL:GHDHA:2021:1366

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.269.346/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan schadeafhandeling inboedelverzekering en gevolgen van weigering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], Aegon Schadeverzekeringen N.V., en betreft de afhandeling van een schadeclaim op basis van een inboedelverzekering. [appellant] heeft schade geclaimd na een inbraak in zijn woning, maar Aegon heeft de schadevergoeding geweigerd op grond van onvoldoende medewerking van [appellant] bij de afhandeling van de schademelding. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere afwijzing door de rechtbank Den Haag.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 november 2019, waarbij [appellant] in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank van 9 oktober 2019. Aegon heeft de grieven van [appellant] bestreden en zich beroepen op artikel 1.17 van de polisvoorwaarden, waarin staat dat de verzekeraar niet gehouden is tot uitkering als de verzekerde niet meewerkt aan de afhandeling van de schade. Het hof heeft vastgesteld dat Aegon een gerechtvaardigd belang had om de contactgegevens van twee vrienden van [appellant] te verkrijgen, die kort voor de inbraak in de woning waren geweest.

Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende medewerking heeft verleend door geen contactgegevens van deze vrienden te verstrekken, wat Aegon in haar belangen heeft geschaad. Dit leidt tot het verval van het recht op uitkering. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af, waarbij hij ook wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt de verplichting van de verzekerde om mee te werken aan de schadeafhandeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.269.346/01
Zaaknummer rechtbank : 7360100/ 18-26436

arrest van 20 juli 2021

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J. van Andel te Driebergen-Rijsenburg,
tegen

Aegon Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. S.N. Kedri te Rotterdam.

Waar deze zaak over gaat

1. [appellant] claimt op grond van een inboedelverzekering bij Aegon schade die hij als gevolg van een inbraak in zijn woning zou hebben geleden. Aegon weigert die schade te vergoeden omdat [appellant] niet heeft meegewerkt bij de afhandeling van de schademelding, onder andere door het niet verstrekken van de contactgegevens van twee vrienden die kort voor de inbraak nog in de woning zijn geweest. De vraag is of Aegon terecht de uitkering heeft geweigerd.

Het verloop van de procedure in hoger beroep

2. Bij dagvaarding van 11 november 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag team kanton tussen partijen gewezen vonnis van 9 oktober 2019. Bij arrest van 24 december 2019 is een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling is niet doorgegaan. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Aegon de grieven bestreden. Bij brief van 27 mei 2021 heeft [appellant] twee aanvullende producties overgelegd. Vervolgens hebben partijen op de meervoudige mondelinge behandeling van 8 juni 2021 hun standpunten nader toegelicht. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte is de datum voor arrest bepaald.

Enige feiten

3.1
De door de rechtbank in het vonnis van 9 oktober 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan, en zelf enige feiten vaststellen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Op 2 januari 2014 is tussen [betrokkene] en Aegon een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de inboedel van de woning van [appellant] en [betrokkene] . [appellant] en [betrokkene] zijn in 2016 met elkaar getrouwd.
3.3
Op de verkeringsovereenkomst zijn van toepassing de polisvoorwaarden Aegon Inboedelverzekering nummer 3022:
“(…)
1. Algemeen
1.1
Wie zijn verzekerd?
Voor deze verzekering zijn verzekerd:
• u, de verzekeringnemer;
• uw echtgenoot/echtgenote of partner met wie u samenwoont; (…)
1.2 ‘
U’ of ‘verzekerde(n)’
In deze voorwaarden leest u soms 'u' of 'verzekerden'. Met u of verzekerden bedoelen we altijd de verzekeringnemer (de persoon die de polis heeft afgesloten) én de andere mensen die samen met de verzekeringnemer verzekerd zijn op deze polis.
(…)
1.17
Welke schades vergoeden wij nooit?
(…)
• als u of een verzekerde bij de afhandeling van de schademelding niet wilt meewerken en daardoor onze belangen worden geschaad; (…)”
3.4
[appellant] heeft bij de politie aangifte gedaan van inbraak bij de woning aan [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning). In het proces-verbaal van aangifte van 12 april 2018 staat het volgende:

(…)
Op donderdag 15 maart 2018 omstreeks 21:00 uur verliet ik mijn woning. Mijn vrouw en kind waren niet thuis. Mijn woning liet ik toen in goede staat achter. Ik moest op genoemde dag, datum en tijd vrienden wegbrengen welke bij mij thuis waren. Deze vrienden kwamen kijken om mijn meubels over te nemen. Wij hadden een akkoord bereikt over de overname van mijn meubels. Ik heb mijn vrienden weggebracht naar de Kanaleneiland. Wij hebben nog bij de McDonalds gegeten.
Op vrijdag 16 maart 2018 omstreeks 02:40 uur kwam ik terug bij de voordeur van mijn woning. Ik zag dat deze opengebroken was. Ik zag namelijk dat de deur op een kier stond. Ik zag tevens dat er diverse afdruk sporen in de deur en het kozijn zaten. Ik zag ook dat de slotplaat verbogen was. (…)
In het appartementencomplex waarin ik woon bevinden zich diverse camera's. Waaronder een camera in de gemeenschappelijke hal. Hopelijk dat hier beelden op staan van de dader(s).
Ik verdenk mijn vrienden er echt niet van dat zij iets met de inbraak te maken
hebben. Het zijn goede vrienden van mij, die zullen dit nooit doen.(…)”
3.5.
[betrokkene] heeft bij Aegon melding gemaakt van de inbraak en de diefstal van merkkleding, schoenen, accessoires, sieraden en contant geld uit de woning.
3.6
Op 9 april 2018 heeft een hoofdagent van de politie een e-mail aan [appellant] gestuurd:

Ik had trouwens nog gebeld met de Mitros (hof: de woningcoöperatie). Zij hebben de camerabeelden terug gekeken. Echter was daar niets geks op te zien helaas.”
3.7.
Aegon heeft naar aanleiding van de melding aan Dekra Experts de opdracht gegeven voor een toedrachtonderzoek. Op 29 mei 2018 heeft de heer [naam] (Dekra) [betrokkene] in het bijzijn van [appellant] geïnterviewd. In het verslag van het interview staat het volgende:
“(…)
V Vraag
A Antwoord
O Opmerking
(…)
O In de aangifte lees ik dat [appellant] met vrienden uit Kanaleneiland in de woning [adres] te [plaatsnaam] was geweest om naar spullen te kijken.
V Wie waren deze vrienden en wat hebben zij dan overgenomen? (dus daar staan nu deze meubels?)
A Dat waren gewoon vrienden van mijn echtgenoot. Het waren [vriend 1] , [vriend 2] . [vriend 2] woont op Kanaleneiland. Het zijn vrienden van vroeger (…)
De meubels heeft [vriend 2] overgenomen Hij heeft zij nu in zijn eigen woning staan. (…)
V Waarom vermeld [appellant] specifiek in de aangifte dat zijn vrienden niets met de inbraak te maken hebben? Dat is een vreemde opmerking.
A De politie heeft hier naar gevraagd. De politie vroeg of zijn vrienden de inbraak niet hadden gepleegd. Deze ken ik al heel lang.
V. Hoe was de voordeur afgesloten op het moment dat [appellant] de woning met zijn vrienden verliet?
A Mijn echtgenoot heeft de voordeur afgesloten met de sleutel. Hij heeft de sleutel twee maal omgedraaid. De voordeur was de enige deur om de woning binnen te komen.
O [appellant] heeft deze vrienden, na een bezoek aan de McDonalds thuis gebracht.
V Waar is hij dan tot 02.40 uur geweest? Vanaf 21.00 uur is dat ruim vijf uur later
A. Hij was op straat met vrienden.”
3.8
Op 30 mei 2018 heeft de heer [naam] in een e-mail aan [betrokkene] onder meer gevraagd om het “
Telefoonnummer van [vriend 2]”.
3.9
Op 2 juni 2018 heeft [betrokkene] in een e-mail als volgt geantwoord: “
U vraagt naar het telefoonnummer van [vriend 2](06- […]).
3.1
De heer [naam] heeft op enig moment het door [betrokkene] verstrekte telefoonnummer gebeld. Dit nummer bleek niet (meer) te werken. De heer [naam] heeft daarna onder meer op 6 september 2018 aan [betrokkene] om nadere contactgegevens van [vriend 2] gevraagd:

(…) Voorts heb ik vorige week met uw echtgenoot gesproken over o.a. [vriend 2] .
Hij zou proberen te achterhalen hoe [vriend 2] te bereiken is (telefoon, e-mail, adres).
Daar zou hij gisteren, 5 september 2018 op terugkomen.
Dit is niet gebeurd.
Is er nieuwe informatie over [vriend 2] of zijn er namen bekend van andere personen die de avond voor de inbraak in uw woning zijn geweest?(…)
En bij e-mail van 17 september heeft de heer [naam] eveneens aan mr. Van Andel gevraagd om de contactgegevens van [vriend 2] te (doen laten) verstrekken:

Met deze mail stel ik u en uw cliënt in de gelegenheid om voor 24 september 2018 de verklaring ondertekend te retourneren en informatie aanleveren betreffende [vriend 2] , of andere personen die vlak voor de inbraak nog in de woning zijn binnen geweest
Indien ik deze informatie niet voor deze datum heb ontvangen zal ik het onderzoek tot dan toe afrapporteren. Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de afhandeling hierdoor nog meer vertraging oploopt.
Bovendien wil ik uw cliënt wijzen op de medewerkingsverplichting conform de polisvoorwaarden.”
3.11
Op 5 oktober 2018 heeft mr. Van Andel als volgt op de e-mail van 17 september geantwoord:

Mijn cliënten begrijpen niet veel van uw mail.
Zij hebben u het telefoonnummer al gegeven (…). Ik verwijs u naar hun mail aan u van 2 juni 2018.
Wat e.e.a. overigens van doen heeft met de inbraak en de door mijn cliënten geleden schade maakt u niet duidelijk.”
3.12
De heer [naam] heeft dezelfde dag de volgende reactie gestuurd:

Aan uw cliënt heb ik meerdere malen aangeven wat de noodzaak is om de heer [vriend 2] te spreken. Vreemd dat er nu aan u wordt medegedeeld dat de reden niet duidelijk is. Hij is als laatste samen met uw client in de woning geweest voor de inbraak en hij zou inboedel hebben overgenomen.
Ik blijf het overigens opmerkelijk vinden dat uw client niet weet waar hij woont en hoe deze [vriend 2] te bereiken is. Ik begrijp ook uit uw mail dat ergeenverdere gegevens komen van [vriend 2] buiten het telefoonnummer wat ik al heb (overigens is deze niet meer bereikbaar).
3.13
Op 15 oktober 2018 heeft mr. Van Andel namens [appellant] onder meer het volgende aan de heer [naam] bericht:

Voorts heeft mijn client u al maanden terug voorzien van een telefoonnummer zoals bij hem toen bekend. Een ander nummer kent mijn cliënt niet en kan hij u dus ook niet geven.”
3.14
Op 15 oktober 2018 heeft de heer [naam] een (voorlopig) Rapport van Onderzoek uitgebracht (het Dekra Rapport). Onder het kopje “samenvatting en/of conclusies” staat vermeld dat “
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat verzekerde geen volledige medewerking verleent aan het onderzoek waardoor het onderzoek niet kan worden afgerond. Dit blijkt uit het volgende: (…) Doordat deze vrienden, met name [vriend 2] , niet zijn gesproken durende dit onderzoek is het niet mogelijk geweest om de verklaring van verzekerde en haar echtgenoot te verifiëren”.

De procedure en het vonnis in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat Aegon wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.184,95 te vermeerderen met rente en kosten. Aan deze vordering legt [appellant] ten grondslag dat in de nacht van 15 op 16 maart 2018 is ingebroken in zijn woning. Bij de inbraak zijn merkkleding, schoenen, accessoires, sieraden en contant geld meegenomen. Aegon is op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden om deze schade te vergoeden. Aegon heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de schade gebruik heeft gemaakt van zijn recht op een contra-expertise. Aegon mocht er daarom, voor de aanvang van de procedure in eerste aanleg, vanuit gaan dat het onderzoek naar de schade nog niet was afgerond. Aegon was daarom (nog) niet gehouden tot het doen van een uitkering aan [appellant] . Ook het onderzoek naar de toedracht van het voorval was voor aanvang van de procedure nog niet afgerond. Aegon kon voor aanvang van de procedure dus nog geen standpunt innemen met betrekking tot de toedracht naar de schade. De rechtbank was verder van oordeel dat Aegon rauwelijks was gedagvaard, en heeft [appellant] als de in het ongelijke gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.

De beoordeling van de vorderingen in hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert [appellant] dat Aegon alsnog wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.984,84, te vermeerderen met rente en kosten. Het hof begrijpt dat [appellant] , met deze eisvermeerdering, een eerdere rekenfout in de dagvaarding heeft beoogd te herstellen. Daarnaast heeft [appellant] in hoger beroep zijn eis vermeerderd in die zin dat hij ook de veroordeling van Aegon vordert tot het betalen van € 954,85 aan buitengerechtelijke kosten. Aegon heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.
5.2
[appellant] heeft zes grieven tegen het vonnis aangevoerd. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] een beroep heeft gedaan op de mogelijkheid van een contra-expertise. Grief 2 klaagt er over dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te overwegen dat Aegon op de brief van 24 juli 2018 van [appellant] heeft gereageerd door te laten weten dat een expert is ingeschakeld, en dat het expertiserapport nog niet is ontvangen. Grief 3 richt zich tegen het oordeel dat het onderzoek naar de omvang van de schade nog niet is afgerond. Met grief 4 komt [appellant] op tegen het oordeel dat Aegon op het moment van de dagvaarding nog geen standpunt kon innemen met betrekking tot de toedracht van het voorval. Grief 5 richt zich tegen het oordeel dat Aegon rauwelijks is gedagvaard. Ten slotte klaagt [appellant] in grief 6 dat de vordering ten onrechte is afgewezen, en dat hij ten onrechte in de kosten van de procedure in eerste aanleg is veroordeeld.
5.3
Aegon heeft de grieven bestreden. Aegon beroept zich daarnaast op artikel 1.17 van de polisvoorwaarden: Aegon is niet gehouden tot het doen van een uitkering omdat [appellant] bij de afhandeling van de schademelding niet (voldoende) heeft meegewerkt, en Aegon daardoor in haar belangen is geschaad. Daartoe voert Aegon aan dat zij naar aanleiding van de onduidelijkheid over de woonplaats van de verzekerden, de rol van de vrienden van [appellant] die kort voor de inbraak in de woning zijn geweest, en de hoogte van de schade aanleiding heeft gezien voor een toedrachtonderzoek. [appellant] heeft niet voldoende medewerking verleend aan het vaststellen van de toedracht van de inbraak door (i) een forensisch onderzoek van de politie in de woning te weigeren, (ii) onjuiste informatie te verstrekken over het afsluiten van de voordeur, en (iii) geen contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] ter beschikking te stellen. [appellant] betwist dat hij onvoldoende medewerking heeft verleend. [appellant] heeft geen forensisch onderzoek geweigerd, en ook geen onjuiste informatie over het afsluiten van de voordeur verstrekt. [appellant] heeft het hem bekende telefoonnummer aan [vriend 2] aan Dekra gegeven, en beschikt niet over andere contactgegevens. Het is niet zijn verantwoordelijkheid om deze te verstrekken. Het is verder volgens [appellant] voor het toedrachtonderzoek ook helemaal niet noodzakelijk dat met [vriend 2] of met andere derden wordt gesproken.
5.4
Het hof moet de zaak beoordelen naar de stand van zaken op dit moment. Dat betekent dat niet langer aan de orde is dat het onderzoek van Aegon nog loopt of dat Aegon in afwachting is van de bevindingen van een door [appellant] ingeschakelde taxateur. Er is inmiddels een (voorlopig) onderzoeksrapport opgemaakt en het is duidelijk dat [appellant] geen aanspraak meer maakt op een contra-expertise. De grieven van [appellant] slagen in zoverre. Dit betekent dat de vordering van [appellant] inhoudelijk beoordeeld moet worden. Verder geldt dat geen bezwaar is gericht tegen de vermeerdering van eis en deze ook overigens niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof doet dan ook recht op de vermeerderde eis.
5.5
Partijen zijn het er over eens dat [appellant] verzekerde is in de zin van de polis en dat sprake is van een voorval dat onder de dekking valt. Daarmee komt het hof toe op het beroep van Aegon op artikel 1.17 van de polisvoorwaarden.
5.6.
Aegon doet een beroep op niet-medewerking van [appellant] bij de afwikkeling van de schade, met verval van dekking tot gevolg. Het hof stelt voorop dat van een verval van uitkering alleen sprake kan zijn als de verzekeraar door het nalaten van de verzekerde in een redelijk belang is geschaad (art. 7:941 lid 4 BW). De verzekeraar moet aantonen dat hij daadwerkelijk in een redelijk belang is geschaad door concrete feiten en omstandigheden te stellen. De aangevoerde nadelen moeten 'voldoende klemmend' zijn (HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:522).
5.7.
Volgens Aegon heeft [appellant] op drie punten niet aan de afwikkeling van de schademelding meegewerkt: (1) [appellant] heeft tegengehouden dat na de inbraak in de woning forensisch onderzoek werd gedaan, (2) [appellant] heeft onjuist verklaard over het afsluiten van de voordeur en (3) [appellant] heeft geweigerd de contactgegevens te verstrekken van de vrienden met wie hij kort voor de inbraak in de woning was.
5.8
Het hof zal eerst ingaan op het derde punt. Aegon wijst er op dat [appellant] bij de politie heeft verklaard dat [vriend 2] en [vriend 1] “
goede vrienden” van hem zijn. [betrokkene] heeft in het interview met Dekra verklaard dat [appellant] [vriend 2] en [vriend 1] “
al heel lang” kent. [betrokkene] heeft verder verklaard dat [vriend 2] meubels heeft overgenomen en dat deze nu in zijn eigen woning in de wijk Kanaleneiland staan. Dat suggereert volgens Aegon dat [betrokkene] bekend is met het woonadres van [vriend 2] . [appellant] heeft weliswaar op 2 juni 2018 een telefoonnummer verstrekt waarop [vriend 2] zou zijn te bereiken, maar dit nummer bleek niet te werken. Aegon heeft nadien herhaaldelijk verzocht om nadere contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] , maar [appellant] heeft deze niet gegeven.
5.9
Het meest verstrekkende standpunt van [appellant] is dat hij niet gehouden is om gegevens van derden te verstrekken. Het hof gaat daar niet in mee. In de verplichting om aan de schademelding mee te werken ligt een verplichting tot het geven van inlichtingen besloten. Die inlichtingen kunnen mede bestaan uit de naam en adresgegevens van mogelijke getuigen.
5.1
[appellant] stelt verder dat behalve het gegeven telefoonnummer van [vriend 2] , hem geen verdere contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] bekend zijn, en dat hij deze ook niet kan achterhalen. [appellant] heeft op de zitting, in antwoord op vragen van het hof, verklaard dat hij [vriend 2] en [vriend 1] kent van de straat. Het is in deze context niet ongebruikelijk dat ook goede vrienden alleen elkaars voornaam of bijnaam kennen. [appellant] heeft, zo stelt hij, wel degelijk geprobeerd verdere contactgegevens te achterhalen. Zo heeft hij navraag naar [vriend 2] gedaan bij de voetbalvereniging waar zij allebei lid van waren, maar die was inmiddels ontbonden. Het was niet mogelijk om navraag te doen in theehuizen, waar [vriend 2] kennelijk soms te vinden was, omdat deze vanwege de coronamaatregelen gesloten waren.
5.11
Het hof acht de verklaring van [appellant] dat hij geen verdere (contact)gegevens van [vriend 2] of [vriend 1] heeft, en deze ook niet kan achterhalen, ongeloofwaardig. [appellant] heeft zelf verklaard dat [vriend 2] en [vriend 1]
“goede vrienden”van hem zijn, en dat hij [vriend 2] en [vriend 1] op de avond van de inbraak naar Kanaleneiland heeft “
weggebracht”. Dat betekent dat [appellant] in ieder geval een globaal idee moet hebben waar [vriend 2] en [vriend 1] wonen. Dat in deze omstandigheden, in het tijdperk van digitale communicatiemiddelen en sociale media, [vriend 2] en [vriend 1] helemaal niet meer voor [appellant] te vinden zijn, is zeer onaannemelijk. Bovendien waren de theehuizen in augustus en september 2018, toen Dekra om de contactgegevens van [vriend 2] vroeg, helemaal niet wegens de coronamaatregelen gesloten (en ook lange tijd nadien niet), zodat de verklaring van [appellant] op de zitting het hof gekunsteld voor komt. Het hof vat de houding van [appellant] daarom op als een weigering om de volledige naam en contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] aan Aegon te verstrekken.
5.12
De vervolgvraag is welk gevolg het niet verstrekken van de naam en contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] heeft voor het recht van [appellant] op een schadeuitkering.
5.13
Aegon stelt dat als gevolg van het niet meewerken door [appellant] het onderzoek naar de toedracht van het voorval en naar de hoogte van de schade niet kon worden afgerond. Zij wilde met [vriend 2] en [vriend 1] spreken omdat zij vlak voor de inbraak nog samen met [appellant] in de woning zijn geweest. Daarnaast wilde Aegon met [vriend 2] en [vriend 1] spreken over de opmerking van [appellant] bij de politie dat hij zijn vrienden niet van betrokkenheid bij de inbraak verdenkt. Nu Aegon niet met [vriend 2] of [vriend 1] heeft kunnen spreken, heeft zij de verklaring van [appellant] niet kunnen verifiëren, en is zij daarmee in haar belangen geschaad. Volgens [appellant] heeft Aegon het beroep op artikel 1.17 van de polisvoorwaarden onvoldoende onderbouwd. [appellant] begrijpt niet wat [vriend 2] van doen heeft met de inbraak, en de schade die [appellant] daardoor geleden heeft.
5.14
Het hof is van oordeel dat Aegon heeft er een gerechtvaardigd belang bij heeft om een toedrachtonderzoek te doen naar de inbraak. In het onderzoek naar de toedracht speelt de verklaring van [appellant] een cruciale rol. [appellant] is kort na de inbraak verhuisd, zodat Dekra de woning niet heeft bezocht. Er is door de politie ook geen forensisch onderzoek gedaan. Bovendien zijn op de camerabeelden van de portiek van de flat geen bijzonderheden te zien, terwijl als de verklaring van [appellant] juist zou zijn, de dader(s) van de inbraak toch met tassen kleding door het flatgebouw heeft (hebben) moeten lopen. Dit betekent dat de enige mogelijkheid om de verklaring van [appellant] te controleren het horen van [vriend 2] of [vriend 1] is. Dit laatste geldt overigens ook indien de stelling van [appellant] juist zou zijn dat er helemaal geen beelden beschikbaar waren, omdat de camera’s destijds niet werkten. Die stelling is bovendien opmerkelijk in het licht van het feit dat de politie van Mitros te horen heeft gekregen dat er niets bijzonders op de beelden heeft gezien. Met zijn weigering om de volledige naam en contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] ter beschikking te stellen, heeft [appellant] het daarmee feitelijk voor Aegon onmogelijk gemaakt om zijn verklaring over de toedracht van de inbraak te verifiëren en om verder toedrachtonderzoek te doen. Daarbij komt dat er voor de politie kennelijk aanleiding was om te vragen naar de betrokkenheid van [vriend 2] en [vriend 1] bij de inbraak. Dit heeft bij Aegon enige achterdocht mogen opwekken. Ook als – veronderstellenderwijs – wordt aangenomen dat de verklaring van [appellant] juist is, kan Aegon niet het recht worden ontzegd om zelf onderzoek te doen naar de mogelijke rol van [vriend 2] en [vriend 1] . Als [vriend 2] en [vriend 1] bij de inbraak betrokken zijn geweest, dan kan Aegon mogelijk verhaal op hen nemen. Deze omstandigheden maken, in hun onderlinge samenhang bezien, dat de weigering om de naam en contactgegevens van [vriend 2] en [vriend 1] te verstrekken dusdanig klemmend is dat dit tot verval van het recht op uitkering leidt.
5.15
Gezien het voorgaande kunnen de overige door Aegon aan het beroep op artikel 1.17 van de polisvoorwaarden ten grondslag gelegde omstandigheden onbesproken blijven. Ten overvloede vermeldt het hof dat [appellant] heeft betwist dat hij de politie heeft verzocht om geen forensisch onderzoek te doen, en dat noch aan de hand van de overgelegde foto’s noch anderszins kan worden vastgesteld dat de voordeur van de woning ten tijde van de inbraak voorzien was van een meerpuntsluiting.
Slotoverweging
5.16
Uit het voorgaande vloeit voort dat [appellant] geen recht heeft op uitkering onder polis, en dat het hof de afwijzing door de rechtbank van de vorderingen van [appellant] zal bekrachtigen met wijziging en aanvulling van gronden. [appellant] heeft daarom geen belang bij een verdere bespreking van de grieven; de gegrondbevinding daarvan leidt immers niet tot een ander oordeel. Er is dus ook geen aanleiding om Aegon te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van [appellant] . [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van Aegon. Deze kosten wordt begroot op € 2.020 aan griffierecht en € 2.148 (€ 1.074 x 2 punten in tarief I) aan salaris advocaat, en de door Aegon gevorderde nakosten.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2019;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op € 2.020 aan verschotten en € 2.148 aan salaris advocaat, en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, P.M. Verbeek en J.J. Kuipers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.