Waar gaat de zaak over?
Maasdelta verhuurt aan [appellante] de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Volgens Maasdelta veroorzaakt [appellante] al langere tijd ernstige overlast. Dit is volgens Maasdelta in strijd met de huurovereenkomst en moet leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Maasdelta wil over deze overlast getuigen laten horen. Zij heeft daarom bij verzoekschrift een voorlopig getuigenverhoor gevraagd en heeft daarbij aangekondigd op korte termijn een bodemprocedure te zullen starten om de huurovereenkomst te ontbinden en [appellante] tot ontruiming van de woning te dwingen. Het verzoekschrift is op vrijdag 3 april 2020 bij de kantonrechter binnengekomen.
De dagvaarding in de bodemprocedure is op woensdag 8 april 2020 uitgebracht. Hierin is de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning gevorderd. Als reden hiervoor heeft Maasdelta aangevoerd dat [appellante] stelselmatige en langdurig overlast veroorzaakt. Vervolgens hebben partijen in die procedure schriftelijk hun standpunten toegelicht (antwoord, repliek en dupliek).
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking van 31 juli 2020 het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Volgens de kantonrechter was het verzoek in dit geval strijdig met een goede procesorde; onder meer omdat al op 23 juni 2020 de conclusie van repliek in de bodemprocedure was genomen, omdat [appellante] inmiddels aan de beurt was voor dupliek en het vervolgens aan de rechter in de bodemzaak was om de verdere gang van zaken te bepalen.
Maasdelta is zoals gezegd, hiervan in beroep gekomen. [appellante] heeft schriftelijk verweer gevoerd. Kort vóór de mondelinge behandeling van het beroep tegen de bestreden beschikking is in de bodemzaak eindvonnis gewezen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 december 2020 de huurovereenkomst ontbonden enheeft [appellante] (uitvoerbaar bij voorraad) tot ontruiming van de woning veroordeeld.
Beoordeling van het hoger beroep (tegen de afwijzing van het gevorderde voorlopige getuigenverhoor)
5. Het hof stelt het volgende voorop. Nu inmiddels in de bodemprocedure de kantonrechter eindvonnis heeft gewezen, is het belang aan dit hoger beroep komen te ontvallen, behoudens het proceskostenbelang. Daarom zal het hof hierna nog inhoudelijk op de zaak ingaan. Mocht [appellante] overigens nog tegen het vonnis van 24 december 2020 in hoger beroep komen, dan dient het hof in die procedure te beoordelen of er alsnog getuigen moeten worden gehoord.
6. In dit geval is het verzoek om het voorlopig getuigenverhoor ingediend een paar dagen voordat de bodemprocedure aanhangig werd gemaakt. De kantonrechter heeft pas op het verzoek kunnen beslissen na verweer van [appellante] en de reactie daarop van Maasdelta. De bodemprocedure liep toen al enige tijd. Er is dus sprake van het geval als bedoeld in artikel 186 lid 2 Rv.
7. Maasdelta heeft aangevoerd (a) dat zij degene is die in de (bodem)procedure op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van de overlast draagt, en (b) dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor gedurende de procedure een reeds lang met succes beproefde methode is geweest om sneller tot een eindvonnis te kunnen komen. Daarnaast betoogt Maasdelta (c) dat ten onrechte verschillend wordt beslist in gelijkluidende zaken, hetgeen voor ernstige verwarring zorgt.
8. Het hof oordeelt als volgt. Volgens de huidige wettelijke regeling kunnen beide procedures (bodemprocedure en voorlopig getuigenverhoor) gelijktijdig lopen, maar dit vindt onder meer zijn begrenzing in de eisen van een goede procesorde. Van geval tot geval moet (ook) dit aspect door de rechter worden beoordeeld. Reeds hierom is verwijt (c) niet juist. Het is niet mogelijk om eenduidig aan te geven wanneer gedurende een reeds aanhangig geding een voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen zonder in het concrete geval de goede procesorde in de betreffende zaak hierin te betrekken.
9. In dit geval vindt ook het hof dat de bodemprocedure al in een zo vergevorderd stadium was (de zaak stond al voor dupliek) dat alsnog toewijzing van een voorlopig getuigenverhoor strijd op zou leveren met de goede procesorde. Immers, mocht een verhoor door getuigen in de bodemprocedure nodig zijn gebleken, dan zou dat in dit geval in de eerste plaats met slechts gering tijdsverlies mogelijk zijn geweest. In de tweede plaats had wachten op de beslissing in de bodemprocedure het grote proceseconomische voordeel dat de rechter, toegesneden op deze procedure, concreet zou kunnen beslissen (i) of het horen van getuigen wel nodig was en (ii) zo ja, over de formulering van de daarbij horende bewijsopdracht. Dit proceseconomische voordeel heeft zich in deze zaak ook gerealiseerd: de kantonrechter heeft het niet nodig geacht Maasdelta een bewijsopdracht te geven.
10. Het hof hecht er bovendien aan om te wijzen op het thans geldende artikel 87 Rv. Op grond hiervan kan de rechter ambtshalve of op verzoek van partijen een mondelinge behandeling bevelen. Met voorafgaande toestemming van de rechter kunnen hierbij getuigen worden gehoord (lid 3). In een procedure waarin de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming vordert wegens door de verhuurder veroorzaakte overlast zou deze bepaling kunnen worden toegepast. Partijen (en omwonenden in de nabijheid van het gehuurde) hebben belang bij een snelle beslissing, maar die beslissing moet ook, gelet op de grote in het geding zijnde belangen, worden genomen op basis van een zorgvuldige vaststelling van de relevante feiten. Denkbaar is daarom dat er aanleiding is op de mondelinge behandeling getuigen te horen. Door, gelet op de inhoud van de dagvaarding en het verweer, al dan niet toestemming te geven voor het horen van getuigen op een mondelinge behandeling, kan de bodemrechter regie voeren. Hij kan bovendien eventuele getuigen gericht ondervragen over specifieke punten die blijkens het verweer aan de orde zijn. De versnelling die Maasdelta wenst kan zo dus op een efficiënte manier worden bereikt.
11. Tot slot wijst het hof op het wetsvoorstel Vereenvoudiging en Modernisering bewijsrecht.Artikel 186 lid 2 Rv wordt daarin grotendeels afgeschaft. Hiermee wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan een efficiënt verloop van de civiele procedure.