ECLI:NL:GHDHA:2021:1348

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
200.287.255/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake nakoming omgangsregeling ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 11 november 2020, waarin zij werd veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling die is vastgelegd in een ouderschapsplan. De vrouw heeft één grief aangevoerd, gericht tegen de dwangsomveroordeling die aan haar was opgelegd. De man, de geïntimeerde, heeft de grief bestreden en partijen hebben arrest gevraagd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van twee minderjarigen. In een ouderschapsplan van 9 december 2019 is een zorgregeling overeengekomen, waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vrouw veroordeeld tot nakoming van deze regeling en haar een dwangsom opgelegd van €150,- per dag dat zij niet aan de regeling voldoet, tot een maximum van €10.000,-.

In hoger beroep heeft de vrouw gevorderd dat het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis schorst en het vonnis vernietigt. De man heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van de vorderingen van de vrouw. Het hof heeft geoordeeld dat de grief van de vrouw niet kan slagen. Het hof is van mening dat er voldoende aanleiding is om een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling, gezien het feit dat de vrouw de regeling eerder heeft gestaakt. De vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is afgewezen, omdat het hof een eindarrest wijst. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.287.255/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/603049 KG ZA 20-770

arrest van 15 juni 2021

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Erdal te Rotterdam,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Sturrus-Burger te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 9 december 2020 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 11 november 2020 (hierna: het bestreden vonnis).
In de appeldagvaarding heeft de vrouw één grief aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grief bestreden.
Partijen hebben arrest gevraagd. De man heeft daarbij zijn procesdossier overgelegd.

De feiten

1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van
- [minderjarige een] , geboren op [in] 2015 te [plaatsnaam] , en
- [minderjarige twee] , geboren [in] 2017 te [plaatsnaam] .
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
2. Partijen zijn in een ouderschapsplan van 9 december 2019 een zorgregeling overeen- gekomen. Zij hebben in maart 2020 nadere afspraken met elkaar gemaakt over de zorgregeling, inhoudende dat de minderjarigen een weekend om de veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de man verblijven.

Het bestreden vonnis

3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
- de vrouw veroordeeld tot nakoming van het ouderschapsplan en de daarin opgenomen zorgregeling, inhoudende dat de minderjarigen een weekend om de veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven,
- de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 150,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

De vordering in hoger beroep

4. De vrouw heeft gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
- de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis schorst voor de duur van het geding in appel;
- het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de man ten aanzien van de dwangsomoplegging alsnog afwijst.
Kosten rechtens.
5. De man heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van de vorderingen van de vrouw, althans tot afwijzing, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.

De beoordeling

6. De grief van de vrouw is gericht tegen de dwangsomveroordeling. Zij voert in haar toelichting aan dat zij zich terecht zorgen heeft gemaakt om het welzijn van de minderjarigen en dat opschorting van de omgangsregeling noodzakelijk was. De vrouw stelt dat zij op de zitting bij de voorzieningenrechter de bereidheid heeft getoond de omgangsregeling te hervatten en daartoe voorstellen heeft gedaan, zoals het hervatten van de regeling zonder overnachting of in aanwezigheid van een derde persoon. De voorzieningenrechter is door het opleggen van een dwangsom voorbij gegaan aan de welwillendheid van de vrouw. Het opleggen van een dwangsom als een stimulans tot naleving was onredelijk aangezien de vrouw tijdens de zitting op geen enkele wijze het signaal heeft gegeven dat zij de regeling aan haar laars zou lappen. Na het bestreden vonnis hebben partijen de omgangsregeling ook meteen hervat.
7. Het hof stelt voorop dat de vraag of de vrouw gehouden is de regeling na te komen niet meer in debat is: tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat de zorgregeling zo spoedig mogelijk moet worden hervat is geen grief gericht De vrouw zelf heeft uitdrukkelijk aangegeven dat het hoger beroep alleen is gericht tegen de dwangsomveroordeling.
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende aanleiding is een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling. De vrouw heeft de omgangsregeling tot twee maal toe gestaakt en ter zitting van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de vrouw bereid was haar onvoorwaardelijke medewerking aan de hervatting van de omgangsregeling te geven. Haar voorstellen tot de hervatting van de omgangsregeling onder voorwaarden wijzen daar juist niet op.
8. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw. In een kort geding procedure is voor bewijslevering geen plaats.
9. De vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis wordt afgewezen. De vrouw heeft geen belang meer bij deze schorsing omdat het hof een eindarrest wijst.
10. Partijen zijn ex-partners en het geschil betreft de uitvoering van een zorgregeling. Het hof zal daarom – evenals de voorzieningenechter in eerste aanleg - de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, J.M. van de Poll en A.C. Olland, en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier.