ECLI:NL:GHDHA:2021:1348
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake nakoming omgangsregeling ouderschapsplan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 11 november 2020, waarin zij werd veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling die is vastgelegd in een ouderschapsplan. De vrouw heeft één grief aangevoerd, gericht tegen de dwangsomveroordeling die aan haar was opgelegd. De man, de geïntimeerde, heeft de grief bestreden en partijen hebben arrest gevraagd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van twee minderjarigen. In een ouderschapsplan van 9 december 2019 is een zorgregeling overeengekomen, waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vrouw veroordeeld tot nakoming van deze regeling en haar een dwangsom opgelegd van €150,- per dag dat zij niet aan de regeling voldoet, tot een maximum van €10.000,-.
In hoger beroep heeft de vrouw gevorderd dat het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis schorst en het vonnis vernietigt. De man heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van de vorderingen van de vrouw. Het hof heeft geoordeeld dat de grief van de vrouw niet kan slagen. Het hof is van mening dat er voldoende aanleiding is om een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling, gezien het feit dat de vrouw de regeling eerder heeft gestaakt. De vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is afgewezen, omdat het hof een eindarrest wijst. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.