ECLI:NL:GHDHA:2021:1347

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
200.268.559/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot verbetering van eerder arrest inzake verbouwingskosten en vergoedingsrechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan op een verzoek van de vrouw tot verbetering van een eerder arrest van 16 maart 2021. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Beghtel, verzocht het hof om een kennelijke rekenfout in het arrest te corrigeren. Volgens de vrouw had de verbouwing van de woning een totaalbedrag van € 458.291,- gekost, en had zij bijgedragen met € 162.308,-. Zij stelde dat de man nog een bedrag van € 39.162,50 aan haar verschuldigd was.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het betoog van de vrouw berustte op een onjuiste lezing van het eerdere arrest. Het hof verduidelijkte dat de totale verbouwingskosten meer dan € 458.291,- bedroegen, en dat er geen sprake was van een kennelijke rekenfout. Het hof concludeerde dat de vrouw weliswaar een vergoedingsrecht had, maar dat dit recht kon worden weggestreept tegen het vergoedingsrecht van de man. Het verzoek van de vrouw tot verbetering van het arrest werd dan ook afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door de rechters F. Ibili, A.N. Labohm, K.M. Braun, en ondertekend door rolraadsheer J.E.H.M. Pinckaers, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.268.559/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/557675 / HA ZA 18-827

arrest van 8 juni 2021

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. Beghtel te Houten
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Ran te Utrecht

Het geding

In bovengenoemde zaak heeft het hof op 16 maart 2021 arrest gewezen (ECLI:NL:GHDHA: 2021:861).
De vrouw heeft bij brief van 25 maart 2021 het hof op de voet van artikel 31 Rv verzocht om het arrest te verbeteren.
De man heeft bij brief van 12 mei 2021 daarop gereageerd; hij concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.

Beoordeling van het verzoek

1. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat er sprake is van een kennelijke rekenfout in r.o. 32 van het arrest van 16 maart 2021. Deze rechtsoverweging luidt als volgt:
‘Uit het bovenstaande volgt dat de vrouw weliswaar een vergoedingsrecht jegens de man heeft uit hoofde van haar aflossing op de hypothecaire geldlening (€ 212.000,-) en van haar bijdrage in de verbouwingskosten (€ 162.308,-), voor een totaalbedrag van (€ 212.000,- + € 162.308,- = € 374.308,- maal 50% =) € 187.154,-, maar dat dit vergoedingsrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan worden weggestreept tegen het vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw uit hoofde van zijn bijdrage in de verbouwingskosten voor (de helft van € 458.291,- =) een totaalbedrag van € 229.145,50 althans voor een zodanig bedrag dat tenminste overeenkomt met de hoogte van het vergoedingsrecht van de vrouw. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre dan ook bekrachtigen.’
2. Volgens de vrouw heeft de verbouwing van de woning een totaalbedrag van € 458.291,- gekost. De vrouw heeft aan de verbouwing bijgedragen voor een totaalbedrag van (€ 93.306,- + € 69.002,- =) € 162.308,-, welk bedrag voor de berekening van de vergoedingsrechten afgetrokken dient te worden van het totaalbedrag van € 458.291,-. Daarmee bedraagt het aandeel van de man in de totale verbouwingskosten een bedrag van € 295.983,-. Dit betekent volgens de vrouw dat de man nog een bedrag van € 39.162,50 aan haar verschuldigd is.
3. Naar het oordeel van het hof berust het betoog van de vrouw op een onjuiste lezing van het arrest van 16 maart 2021. Het hof legt dat als volgt uit. Op basis van de gedingstukken en een afweging van de door partijen ingenomen stellingen heeft het hof in het arrest vastgesteld dat de man voor een totaalbedrag van € 458.291,- (r.o. 18) en de vrouw voor een totaalbedrag van € 162.308,- (r.o. 26) aan de verbouwing van de woning heeft uitgegeven. Anders dan de vrouw betoogt zijn de totale verbouwingskosten volgens het arrest dus meer dan € 458.291,- geweest.
4. Dit betekent dat er geen sprake is van een kennelijke rekenfout in het arrest en dat het hof het verzoek van de vrouw dan ook zal afwijzen.

Beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de vrouw tot verbetering van het tussen partijen gewezen arrest van 16 maart 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en K.M. Braun, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 8 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.