ECLI:NL:GHDHA:2021:1341
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake nakoming omgangsregeling met dwangsom
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw, die de moeder is van de minderjarige, is veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling die eerder was vastgesteld in een vaststellingsovereenkomst. De man, de vader van de minderjarige, heeft de omgangsregeling geëist op straffe van een dwangsom, omdat de vrouw weigerde haar medewerking te verlenen. De vrouw heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar verweer voldoende te onderbouwen en dat er nieuwe feiten zijn die de omgang met de man risicovol maken voor de minderjarige. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de eerdere zorgen over de omgang onderbouwen. De voorzieningenrechter had terecht vastgesteld dat de omgangsregeling moest worden nagekomen, en de dwangsom die aan deze veroordeling was verbonden, werd door het hof bevestigd. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met uitzondering van de woensdagmiddag regeling, die als niet uitvoerbaar werd beschouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, en het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad werd afgewezen.