ECLI:NL:GHDHA:2021:1341

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.289.778/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake nakoming omgangsregeling met dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw, die de moeder is van de minderjarige, is veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling die eerder was vastgesteld in een vaststellingsovereenkomst. De man, de vader van de minderjarige, heeft de omgangsregeling geëist op straffe van een dwangsom, omdat de vrouw weigerde haar medewerking te verlenen. De vrouw heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar verweer voldoende te onderbouwen en dat er nieuwe feiten zijn die de omgang met de man risicovol maken voor de minderjarige. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de eerdere zorgen over de omgang onderbouwen. De voorzieningenrechter had terecht vastgesteld dat de omgangsregeling moest worden nagekomen, en de dwangsom die aan deze veroordeling was verbonden, werd door het hof bevestigd. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met uitzondering van de woensdagmiddag regeling, die als niet uitvoerbaar werd beschouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, en het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.289.778/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/609894 / KG ZA 20-1152

arrest van 18 mei 2021

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Erdal te Rotterdam,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Ertekin te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 3 februari 2021 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 7 januari 2021, hierna: het bestreden vonnis.
In de appeldagvaarding met producties heeft de vrouw twee grieven aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven en de incidentele vordering bestreden.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en een mondelinge behandeling gevraagd. De zitting heeft op 14 april 2021 plaatsgevonden.
Het hof heeft op grond van art. 810 Rv de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad|) opgeroepen bij de zitting aanwezig te zijn.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer B.P. den Butter, tolk in de Turkse taal;
- namens de raad: mevrouw S. Zoutendijk.

De feiten

1. Partijen zijn de ouders van: [volgt naam] , geboren [in] 2013 te [plaatsnaam] , hierna te noemen: de minderjarige. De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw oefent het gezag over de minderjarige uit.
Partijen hebben op 12 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten die in de beschikking van 1 oktober 2019 van de rechtbank Rotterdam is opgenomen (zaaknummers /rekestnummers C/10/561598 /FA RK 18-8706 en C/10/568701 / FA RK 19-1632). Daarin zijn partijen een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige overeengekomen, waarbij de man ieder weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00-18.30 uur, iedere woensdag van 14.00 tot 20.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen omgang met de minderjarige heeft. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de man twee keer per dag via WhatsApp contact heeft met de minderjarige, voor zover de minderjarige daar behoefte aan heeft.
De vrouw heeft deze omgangsregeling in de zomer van 2020 stopgezet. Als reden daarvoor heeft zij opgegeven dat de minderjarige na de omgang in de zomervakantie met een brandwond is thuisgekomen en daarnaast is er een anonieme melding bij Veilig Thuis gedaan.
De man heeft in kort geding nakoming van de omgangsregeling, zoals deze is vastgelegd in genoemde beschikking van 1 oktober 2019, gevorderd op straffe van een dwangsom.
2. Bij vonnis van 11 december 2020 heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld tot nakoming van de door partijen op 12 juli 2019 ondertekende vaststellingsovereenkomst, met dien verstande dat de omgang op de woensdag de komende vier keren begeleid zal worden door de jongste zus van de man.
De vrouw bleef na dit vonnis weigerachtig haar medewerking aan de omgangregeling te verlenen. De man heeft in een tweede kort geding opnieuw gevorderd de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom.

Het geschil in hoger beroep

3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
- de vrouw veroordeeld om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van het vonnis de omgangsregeling zoals vastgesteld bij vonnis van deze rechtbank van 11 december 2020 bekend onder zaaknummer C/10/608373 KG ZA 20-1079 na te komen;
- de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000,- is bereikt;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de stukken in handen van de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht gesteld, met het verzoek om – kort gezegd – onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de omgangsregeling en rapport uit te brengen in de door de vrouw aanhangig gemaakte bodemzaak;
- de proceskosten gecompenseerd; en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
4. De vrouw vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis schorst voor de duur van het geding in appel;
II het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de man alsnog afwijst; kosten rechtens.
5. De man concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, dan wel de vorderingen en grieven ongegrond te verklaren en het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

Nieuwe feiten of omstandigheden?

6. De vrouw voert in haar eerste grief aan dat zij door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld haar verweer behoorlijk te onderbouwen, omdat zij niet de mogelijkheid heeft gekregen een geluidsopname van een telefoongesprek tussen de man en de minderjarige van 27 december 2020 af te spelen. De rechtbank stelt dan ook ten onrechte vast dat niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden sinds het vonnis van 11 december 2020, aldus de vrouw.
7. Het hof passeert deze grief. De vrouw had de mogelijkheid – als zij van mening is dat er sprake is geweest van een verzuim bij de behandeling in eerste aanleg – dit verzuim bij de behandeling in hoger beroep te laten herstellen. De vrouw heeft de geluidsopname niet meer ingebracht in de procedure in hoger beroep. In de weergave van de vrouw van de inhoud van het gesprek in de memorie van grieven – voor zover deze weergave al juist is – ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat de omgang met de man risicovol voor de minderjarige is.

Contra-indicaties voor omgang?

8. In haar tweede grief herhaalt de vrouw haar zorgen om het welzijn van de minderjarige als hij omgang met de man heeft. Zij wijst hier – net als in eerste aanleg – op het gewelddadig verleden van de man en zijn psychische problematiek. Zij wijst erop dat de man op 20 december 2020 is veroordeeld in verband met aangiftes van de vrouw en de politie. De man is een gevangenisstraf opgelegd. De vrouw stelt verder dat het de man tijdens de omgangsmomenten steeds om de vrouw te doen is: hij probeert tijdens de contacten met de minderjarige informatie over het doen en laten van de vrouw te vergaren. De vrouw vindt het onbegrijpelijk dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet de raad om een onderzoek te vragen maar zij al wel veroordeeld wordt de omgangsregeling na te komen op straffe van een dwangsom.
9. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis vastgesteld dat door de vrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd sinds het vonnis van 11 december 2020. Ook de zorgen die de vrouw nu in hoger beroep naar voren brengt zijn een herhaling van de zorgen die zij bij de eerdere behandelingen in kort geding heeft geuit. Een onderbouwing met stukken van de door de vrouw genoemde hulpverleners ontbreekt. De strafrechtelijke veroordeling van de man dateert weliswaar van na het bestreden vonnis maar hieruit komen geen nieuwe, relevante feiten naar voren. De feiten die betrekking hebben op de vrouw waren bekend; aan het gegeven dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid of belediging van een politie-ambtenaar kunnen naar het oordeel van het hof geen conclusies worden verbonden over mogelijke risico’s met betrekking tot de omgang tussen de man en de minderjarige.
De beslissing van de voorzieningenrechter om vanwege proces-economische redenen een onderzoek aan de raad te verzoeken ten behoeve van de bodemprocedure valt goed te rijmen met de beslissing dat de omgang doorgang moet vinden: duidelijk is dat de ouders nog niet in staat zijn de omgang op onbelaste wijze voor de minderjarige uit te voeren.
10. Ter zitting is gebleken dat de omgang tussen de man en de minderjarige in het weekend van 8 tot 10 januari 2021 is hervat en sindsdien volgens de weekendregeling plaats vindt. Niet betwist is dat de minderjarige blij was zijn vader weer te zien. Van de kant van de raad is op de zitting meegedeeld dat het onderzoek in volle gang is en dat de omgang tussen de man en de minderjarige nu in principe goed verloopt. Gelet op al het voorgaande, komt het hof tot de slotsom dat de beslissing dat de vrouw de omgangregeling moet nakomen moet worden bekrachtigd. Ter zitting is verder gebleken dat door partijen geen uitvoering wordt gegeven aan de regeling op de woensdagmiddag. Die regeling is praktisch niet uitvoerbaar voor de man omdat hij voor het halen en brengen steeds een derde moet inschakelen. Bij deze feitelijke stand van zaken zal het hof dit als voorlopige wijziging in het dictum verwerken.

Dwangsom

11. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter op juiste gronden beslist dat uitvoering moet worden gegeven aan de omgangsregeling. Gelet op de eerdere weigering van de vrouw daaraan gevolg te geven is aan deze veroordeling terecht een dwangsom verbonden. Dat de vrouw niet de draagkracht zou hebben om een eventuele dwangsom te betalen maakt dit niet anders; de dwangsom is geen sanctie maar een prikkel tot nakoming.

Incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad

12. Nu het hof een eindarrest wijst, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis. Dit verzoek wordt afgewezen.

Proceskosten

13. Gelet op de aard van de procedure zal het hof – net als de voorzieningenrechter – bepalen dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat de vrouw niet gehouden is uitvoering te geven aan de omgangsregeling op de woensdag;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, F. Ibili en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier.