ECLI:NL:GHDHA:2021:1340

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.202.325/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake testament en wilsbekwaamheid van erflaatster met Alzheimerdementie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wilsbekwaamheid van erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testament op 6 januari 2012. De jongste zoon, appellant, stelt dat erflaatster door Alzheimerdementie niet in staat was haar wil te bepalen. Het hof verwijst naar een eerder arrest van 28 november 2017 waarin een bewijsopdracht aan de jongste zoon is gegeven. Gedurende de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder zorgprofessionals en familieleden, die hun verklaringen hebben afgelegd over de geestelijke toestand van erflaatster. Het hof concludeert dat de jongste zoon niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht, omdat de notaris die het testament heeft gepasseerd, geen reden had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflaatster. Het hof oordeelt dat de aanpassingen in het testament eenvoudig waren en dat erflaatster in staat was om haar wil te bepalen. Daarnaast wordt de rol van de jongste zoon als gevolmachtigde kritisch beoordeeld, waarbij het hof vaststelt dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door substantiële bedragen uit het vermogen van erflaatster te onttrekken zonder voorafgaande toestemming. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de jongste zoon in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.202.325/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/475619/ HA ZA 14-1186

arrest van 22 juni 2021

inzake

[de jongste zoon] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de jongste zoon,
advocaat: mr. H. Eijer te Zoetermeer,
tegen
[de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de dochter,
[de oudste zoon],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oudste zoon,
tezamen ook te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. E.A. Slappendel te Gouda.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest van 28 november 2017 alwaar aan de jongste zoon een bewijsopdracht is gegeven.
Op 10 juli 2018 heeft er ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck een getuigenverhoor plaatsgevonden.
Op 26 november 2018 heeft er ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck een getuigenverhoor plaatsgevonden.
Op 8 januari 2019 heeft de jongste zoon een akte genomen uitlaten beroep op verschoningsrecht.
Op 8 januari 2019 hebben geïntimeerden een akte genomen uitlaten betreffende beroep op verschoningsrecht, tevens akte houdende uitlaten naar aanleiding van contra-enquête.
Bij tussenarrest van 2 juli 2019 heeft dit hof een beslissing gegeven met betrekking tot de rechtsvraag of de getuigen [getuige een] een beroep konden doen op hun verschoningsrecht.
De jongste zoon heeft op 30 juli 2019 een akte genomen uitlaten beroep op verschoningsrecht.
Op 17 oktober 2019 heeft er een getuigenverhoor plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck.
Op 26 november 2019 heeft de jongste zoon een memorie na enquête genomen.
Op 7 januari 2020 hebben geïntimeerden een antwoordmemorie na enquête genomen.

Rechters wissel, onmiddellijkheidsbeginsel

De raadsheer ten overstaan van wie de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden is op 1 februari 2020 met leeftijdsontslag gegaan. De jongste raadsheer is thans plaatsvervanger in dit hof en op het moment van het wijzen van het arrest niet beschikbaar.
Partijen wensten als gevolg van de rechters wissel nog een mondelinge toelichting te geven. De mondelinge toelichting heeft plaatsgevonden op 16 april 2021. Beide partijen hebben schriftelijke aantekeningen gemaakt in verband met de mondelinge behandeling.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

Bewijsopdracht

1. In het arrest van 28 november 2017 van dit hof is de navolgende bewijsopdracht aan de jongste zoon verstrekt: laat de jongste zoon toe tot het leveren van bewijs dat erflaatster ten tijde van het opstellen en het verlijden van het testament van 6 januari 2012 als gevolg van haar Alzheimerdementie niet meer in staat was haar wil te bepalen.
2. Op 10 juli 2018 zijn als getuigen gehoord:
a. a) [getuige een] , verpleegkundige, die een beroep deed op haar verschoningsrecht, welk beroep door het hof bij tussenarrest van 2 juli 2019 is gehonoreerd,
b) [getuige twee] , klinisch geriater die een beroep deed op haar verschoningsrecht,
c) [getuige drie] , customs specialist,
d) [getuige vier] , kantonrechter,
e) [getuige vijf] , marketeer, zoon van de jongste zoon,
f) [getuige zes] , geen beroep, dochter van de jongste zoon.
3. Op 26 november 2018 is als getuige gehoord:
g) [getuige zeven] , notaris ten overstaan van wie het testament van erflaatster is gepasseerd.
4. Op 17 oktober 2019 is als getuige gehoord:
h.) [getuige acht] , belastingadviseur.

Memorie na enquête jongste zoon

5. In zijn conclusie na enquête heeft de jongste zoon onder meer aangevoerd: Hij heeft steeds het volste vertrouwen gehad van erflaatster. Toen hij voor zijn werk in het buitenland ging wonen moest hij zijn taak voor erflaatster aan een ander overdragen, waarbij hij een onafhankelijke notaris heeft voorgedragen. Geïntimeerden hebben dat geweigerd. Achttien maanden voor het verlijden van het tweede testament wordt bij erflaatster door een ter zake deskundige geriater Alzheimer geconstateerd. Tien maanden voor het verlijden van het tweede testament concludeert dezelfde geriater op grond van het mental state onderzoek dat erflaatster matig cognitief gestoord is en drie maanden ervoor dat er sprake is van Alzheimer met ontbrekend inzicht, waarbij gedwongen opname gewenst is. Uit de getuigenverklaringen volgt dat een normaal gesprek in de periode vanaf oktober 2011 met erflaatster niet meer mogelijk is. Twee maanden na het verlijden van het testament is de notaris die het testament heeft verleden niet bereid om een hypotheek te vestigen op de woning van erflaatster. De jongste zoon heeft vernomen dat de notaris dit niet wilde omdat er een aanvraag tot bewind was ingediend. Drie maanden na het verlijden van het testament constateert de kantonrechter, mede naar aanleiding van zijn bezoek aan erflaatster, dat haar vermogen op basis van haar geestelijke toestand onder bewind moest worden gesteld. Dat erflaatster haar wil niet kon bepalen wordt bevestigd door het feit dat er in het tweede testament bepalingen zijn opgenomen die zij nimmer zelf zou hebben verzonnen of waarmee zij nimmer zou hebben ingestemd. Uit de verklaring van [getuige zes] (notaris) volgt dat hij niet het stappenplan heeft gevolgd, zodat niet is gebleken dat door hem een gedegen onderzoek is gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. Met inachtneming van de overgelegde bescheiden en de afgelegde verklaringen is de jongste zoon van mening voldoende bewijs te hebben geleverd in het kader van de bewijsopdracht, om vast te stellen dat erflaatster ten tijde van het opstellen en verlijden van het tweede testament niet in staat was haar wil te bepalen.

Antwoordmemorie na enquête geïntimeerden

6. In de conclusie na enquête hebben geïntimeerden onder meer aangevoerd. Na het overlijden van de echtgenoot van erflaatster in december 2002 heeft erflaatster de jongste zoon weliswaar verzocht om haar te helpen bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar echtgenoot, maar ten onrechte stelt de jongste zoon dat zij in dat kader ook kenbaar zou hebben gemaakt dat zij niet wilde dat geïntimeerden iets met haar financiën te maken zouden krijgen. Uit het feit dat erflaatster leningen met de jongste zoon aanging, volgt dat zij hem nooit heeft willen bevoordelen ten opzichte van haar andere kinderen. De aanpassing in het laatste testament is geheel in lijn met dit gedachtegoed van erflaatster. In 2010 is er enkel geconstateerd dat er sprake was van een beginnende dementie. Door de psychiater werd in 2011 geoordeeld dat er geen criteria waren gevonden voor een gedwongen opname van erflaatster en dat zij nog prima met hulp van derden op zichzelf kon blijven wonen. Het nieuwe testament van erflaatster behelst slechts twee substantiële wijzigingen: 1) dat de jongste zoon niet langer is benoemd als executeur, 2) de lastgeving aan de jongste zoon om de onttrokken gelden terug te brengen in de nalatenschap. De onderbewindstelling van het vermogen van erflaatster dient eveneens in de juiste context te worden geplaatst. Uit de verklaring van [getuige twee] volgt derhalve dat het enkele feit dat er sprake is van dementie, niet inhoudt dat er sprake is van het ontbreken van de wil zodat haar verklaring van 4 oktober 2011 niet als bewijs kan dienen dat erflaatster op 6 januari 2012 niet in staat was om haar wil te bepalen. De verklaring van [getuige vier] is in lijn met de verklaring van geriater [getuige twee] die aangaf dat wanneer een persoon op deelgebieden de gevolgen wellicht niet meer kan overzien, dit niet betekent dat er sprake is van een algemeen ontbrekend inzicht. De notaris heeft voorafgaande aan het passeren van het testament drie keer onder vier ogen gesproken met erflaatster. Hij verklaart daarover dat erflaatster in alle gesprekken duidelijk en consistent heeft kunnen aangeven op welke wijze en waarom zij haar testament wilde wijzigen. Nu de notaris stelt geen reden te hebben gehad om te twijfelen aan de geestesgesteldheid van erflaatster, behoefde het stappenplan niet te worden doorlopen. In het stappenplan staat daarover immers vermeld: “Eerst indien er aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen, dient een notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken.”. Geïntimeerden zijn van mening dat de jongste zoon niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht.

Is de jongste zoon in zijn bewijsopdracht geslaagd?

7. Het hof overweegt als volgt. Voor het notarieel testament zijn in het Burgerlijk Wetboek geen andere eisen te vinden dan die welke zijn opgenomen in de Wet op het notarisambt. Naast de relevante voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het notarisambt zijn er voor een notarieel testament voorschriften van meer deontologische aard. Zo dient de notaris ervoor te waken dat de testateur over zijn uiterste wil in alle vrijheid kan beslissen. In de Wet op het notarisambt is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en dat hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt.
8. Als het om wilsbekwaamheid gaat, is van belang dat in artikel 3:33 BW wordt bepaald dat een rechtshandeling: 1) een op een rechtsgevolg gerichte wil is vereist, 2) die zich door een verklaring heeft geopenbaard. De wet vervolgt in artikel 3:34 BW met de bepaling dat als iemand wiens geestesvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaart, met een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van een stoornis is gedaan.
9. De toetsing van de wilsbekwaamheid is van belang op ieder moment waarop iemand een rechtshandeling ten overstaan van een notaris verricht. In alle gevallen moet de notaris zich ervan overtuigen dat iemand in staat is zijn wil te bepalen, om deze vrij te uiten en om te begrijpen wat in de akte is bepaald. De notaris zal allereerst uitgaan van zijn eigen waarneming bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een cliënt. De notaris heeft daarbij een eigen, en vrij ruime beoordelingsvrijheid. Het is de verantwoordelijkheid van de notaris om vast te stellen of de testateur haar of zijn wil kan bepalen en de rechtsgevolgen van zijn of haar handelen kan overzien. Het gaat dus om de juridische wil op het moment van het passeren van het testament. Het hof hecht derhalve veel waarde aan de verklaring van de notaris alsmede de wijze waarop hij feitelijk zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd.
10. In 2013 is de eerste versie van een stappenplan opgesteld door de KNB, de EPN, de stichting Alzheimer Nederland en de VIA (de vereniging van Indicerende en Adviserende Artsen). Het stappenplan is niet opgenomen in de beroepsregels voor notarissen. Uit de tuchtrechtspraak volgt dat de tuchtrechter veel waarde hecht of de betreffende notaris al dan niet het stappenplan heeft gehanteerd. Uit het stappenplan volgt onder meer waar de notaris alert op moet zijn. Dit is onder meer: 1) wat is de leeftijd van de cliënt? 2) wie heeft de afspraak met de notaris gemaakt? 3) verzorgt de cliënt nog zelf zijn administratie? 4) woont iemand nog zelfstandig?, 5) wordt een testament binnen een korte periode met regelmaat aangepast?, 6) is er sprake van beïnvloeding, 7) hoe ingewikkeld zijn de regelingen?, 8) zijn er medische indicaties?
11. In alle gevallen geldt dat de notaris met zijn cliënt onder vier ogen moet spreken, zodat iemand altijd vrijuit kan spreken.
12. Op het moment van het passeren van het testament van erflaatster in januari 2012 was het stappenplan nog niet beschikbaar.
13. De wetgever heeft aan de notaris een belangrijke rol toegedeeld bij het tot stand komen van het testament van de testateur. Uit de verklaring van [getuige zeven] volgt: “De afspraak is gemaakt door de dochter van erflaatster. Toen ik de eerste keer kwam, deed de dochter de deur open. Ik heb daar eerst met mevrouw en haar dochter gesproken en vervolgens heeft de dochter de kamer verlaten en ik heb met mevrouw gesproken over hetgeen mevrouw in haar testament wilde opnemen. Ik heb steeds met mevrouw
alleengesproken en het concept is naar haar adres gezonden. De gesprekken waren redelijk wederkerig.
Het was geen ja of nee gesprek. Ik vermoed dat de dochter mevrouw heeft gebracht naar mijn kantoor.
Bij het passeren van de akte was zij niet aanwezig en wachtte in de wachtkamer.”. Het hof hecht veel waarde aan het feit dat de notaris met erflaatster alleen heeft gesproken alsmede dat het testament buiten aanwezigheid van de dochter is gepasseerd. Uit de verklaring van de notaris volgt eveneens dat hij erflaatster in staat achtte om haar wil te bepalen. Bovendien ging het naar het oordeel van het hof over een eenvoudige aanpassing van het testament.
14. De kantonrechter [getuige vier] heeft erflaatster op 12 april 2012 bezocht, dus na het passeren van het testament. Hij was daar in het kader van een meerderjarigenbewind met betrekking tot erflaatster. Er was voor de kantonrechter geen aanleiding om ambtshalve curatele in te stellen. De kantonrechter kan dus informatie verstrekken over de geestestoestand van erflaatster op of omstreeks 6 januari 2012.
15. De klinisch geriater [getuige twee] verklaart: “Ik kan niet verklaren of mevrouw in de periode omstreeks 6 januari 2012 een helder moment heeft gehad.”..... “Over haar bekwaamheid om een testament te maken kan ik niet verklaren.”.
16. De getuigen E [getuige een] hebben een beroep gedaan op hun verschoningsrecht, hetgeen dit hof bij arrest van 2 juli 2019 heeft gehonoreerd.
17. De getuige [getuige drie] verklaart: “Ik was verbaasd toen ik na haar overlijden hoorde dat ze haar testament in 2012 had veranderd. Ze was daartoe niet in staat.”. Deze getuige geeft geen inzicht in de geestestoestand van erflaatster op of omstreeks 6 januari 2012.
18. De getuige [getuige vijf] is de zoon van de jongste broer. Deze getuige verklaart: “Ik vond het heel vreemd hoe zij haar testament heeft gewijzigd zoals zij dat heeft gedaan. Iedereen in de familie wist dat mijn oma toen niet meer helder was. De keren daarna dat ik haar heb gezien, was zij niet meer mijn [volgt naam] . Dat was ook niet meer zo in oktober 2011.”. Ook deze getuige geeft geen inzicht in de geestestoestand van erflaatster op of omstreeks 6 januari 2012. Daarnaast hecht het hof aan deze getuigenverklaring minder waarde gezien de familieband met de jongste zoon.
19. De getuige [getuige zes] is de dochter van de jongste broer. Zij heeft erflaatster bezocht in november 2011. Volgens deze getuige was zij in de war. Voorts heeft zij erflaatster nog bezocht in 2012 en 2013. Zij vond erflaatster afwezig en vond haar onverzorgd. Ook voor deze getuige geldt dat zij geen inzicht geeft in de geestestoestand van erflaatster op of omstreeks het passeren van het testament. Dat erflaatster onverzorgd was, en niet meer kon koken geeft geen antwoord op de vraag of zij een relatief eenvoudig testament niet heeft kunnen begrijpen.
20. Het hof acht de getuigenverklaring van [getuige acht] niet relevant nu deze getuige geen inzicht geeft in de geestestoestand van erflaatster op of omstreeks het passeren van het testament.
21. Ook als bij een patiënt Alzheimer is vastgesteld kan daaraan nog niet de conclusie verbonden worden dat hij of zij niet meer in staat is om een uiterste wil te formuleren. Van belang is of hij of zij door haar geestelijke beperking niet in staat is om de gevolgen van een rechtshandeling te overzien. Wel is relevant de complexiteit van de rechtshandeling. Uit de verklaring van de notaris volgt dat het testament van erflaatster slechts op twee punten is gewijzigd en dat het doel van het testament was dat haar kinderen even veel uit haar nalatenschap zouden ontvangen. Het betrof dus niet een complexe verandering van haar uiterste wil en het feit dat erflaatster haar kinderen gelijk wilde bevoordelen is eveneens niet complex om te begrijpen ook al heeft iemand enige geestelijke beperkingen.
22. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen acht het hof de jongste zoon niet geslaagd in de aan hem verstrekte bewijsopdracht. Hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd in zijn grieven I tot en met VI acht het hof niet relevant voor het onderhavige oordeel. Ook de mondelinge toelichting die de jongste zoon heeft gegeven op 16 april 2021 werpt geen ander licht op de zaak. Het betreft een herhaling van standpunten aan de zijde van de jongste zoon. In tegenstelling tot hetgeen de jongste zoon vindt is het hof van oordeel dat de notaris op een zorgvuldige wijze heeft gehandeld met betrekking tot de eenvoudige aanpassing van het testament van erflaatster.

Vonnis 15 juni 2016

23. In de grieven VII tot en met XI formuleert de jongste zoon zijn grieven tegen het vonnis van 15 juni 2016.
24. Naar het oordeel van het hof heeft grief VII geen zelfstandige betekenis derhalve zal het hof daarop niet nader ingaan. Het hof heeft hiervoor al overwogen dat niet is bewezen dat erflaatster niet haar wil kon bepalen op 6 januari 2012 bij het passeren van het testament.

Stilzwijgende volmacht en notariële volmacht.

25. In grief VIII richt de jongste zoon zijn bezwaren tegen rechtsoverweging 2.9. van het vonnis van 15 juni 2016. In rechtsoverweging 2.9 heeft de rechtbank onder meer overwogen: “Met [de oudste zoon] en [de dochter] is de rechtbank van oordeel dat degene die een volmacht heeft verkregen en vervolgens welbewust buiten de grenzen van de daarmee verkregen bevoegdheid treedt, onrechtmatig handelt jegens de volmachtgever……..Concreet valt de beoordeling of sprake is van onrechtmatige daad in deze zaak samen met de onder 2.7 opgenomen beoordeling in het kader van de last; onrechtmatig is al hetgeen [de jongste zoon] zonder volmacht voortvloeiende uitdrukkelijk dan wel stilzwijgende toestemming van [volgt naam] uitsluitend ten behoeve van zichzelf aan haar vermogen heeft onttrokken.”.
26. Door de jongste zoon is in zijn toelichting op de grief onder meer aangevoerd:
1. De volmacht gold vanaf 3 juni 2010 en eerst op 28 maart 2011 is door de geriater dementie vastgesteld.
2. Erflaatster had inzicht in haar financiën, doordat deze door de jongste zoon met haar werden besproken. Zij wist van de opnames en heeft deze goedgekeurd. Immers zij heeft nimmer gereageerd.
3. Over de periode vanaf 3 juni 2010 moest de jongste zoon op grond van de volmacht rekening en verantwoording afleggen.
4. De geriater heeft op 4 oktober 2011 bepaald dat er sprake was van ontbrekend inzicht.
5. Voor 3 juni 2010 kon erflaatster haar wil bepalen. Betalingen van erflaatster aan de jongste zoon moeten dan ook geacht zijn gedaan in volle bewustzijn en vallen niet onder de last zoals vermeld in het testament van erflaatster.
27. Door geïntimeerden is verweer gevoerd. In randnummer 58 is door geïntimeerden gesteld dat erflaatster uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij bezwaar maakte tegen de wijze waarop de jongste zoon van de volmacht gebruik heeft gemaakt door de volmacht te herroepen en vervolgens middels een procedure haar administratie van de jongste zoon terug te vorderen. In randnummer 61 is door geïntimeerden gesteld dat de jongste zoon alle schulden en uitgaven voor erflaatster verborgen hield. De jongste zoon heeft daartoe zelfs het postadres van erflaatster in zijn eigen woonadres gewijzigd zodat erflaatster geen post meer ontving. In randnummer 64 stellen geïntimeerden dat van enig inzicht in de financiën geen sprake was zodat erflaatster niet geacht kan worden te hebben ingestemd met de betalingen van erflaatster aan de jongste zoon. In randnummer 66 stellen geïntimeerden dat er bij erflaatster niet sprake was van een schenkingstraditie.
28. Het hof overweegt als volgt. Het hof kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2.7 en 2.9 van het vonnis heeft overwogen en neemt de gronden over. Uit artikel 3:61 BW volgt dat een volmacht uitdrukkelijk of stilzwijgend kan worden verleend. De vraag of een volmacht is verleend en, zo ja, met welke inhoud, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:33 BW en 3:35 BW (wilsvertrouwensleer). Bij de bepaling van de omvang van de stilzwijgende volmacht dient ook rekening te worden gehouden met de verhoudingen tussen partijen en het wederzijds gedrag op basis waarvan stilzwijgend tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.
29. In het onderhavige geval is sprake van een familieverhouding en wel in die zin een verhouding moeder zoon. Ook binnen familieverhoudingen moet met betrekking tot de strekking en omvang van een stilzwijgende volmacht gehandeld worden binnen de grenzen van de stilzwijgende overeenkomst alsmede met de redelijkheid en billijkheid. Niet over ieder bonnetje behoeft exact rekenschap te worden afgelegd, maar de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding mede bepaalt tussen de gevolmachtigde en de volmachtgever, brengt wel met zich mede, dat de gevolmachtigde ten opzichte van de volmachtgever, deugdelijk rekenschap dient af te leggen wanneer hij of zij over substantiële bedragen beschikt van de volmachtgever.
30. Uit de notariële volmacht volgt expliciet dat de jongste zoon verplicht is tot het afleggen van rekening en verantwoording. Voorts is het hof van oordeel dat ook op basis van een informele volmacht van de gevolmachtigde in casu de jongste zoon mag worden verlangd dat hij rekening en verantwoording aflegt aan de volmachtgever erflaatster.
31. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat de jongste zoon zowel ten tijde van de informele volmacht als ten tijde van de notariële volmacht over substantiële bedragen uit het vermogen van erflaatster heeft beschikt. Uit rechtsoverweging 2.12 volgt dat de jongste zoon een bedrag van: a) € 11.000,- b) € 22.500,- en € 6.000, - aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken.
32. Gezien de omvang van deze bedragen had van de jongste zoon mogen worden verlangd dat hij expliciet vooraf aan erflaatster toestemming had dienen te vragen om de bedragen te mogen onttrekken en voorts had van hem mogen worden verlangd dat hij een deugdelijke administratie en documentatie van deze onttrekkingen had bijgehouden. Ook van het gebruik van de creditcard van erflaatster had de jongste zoon een correcte administratie dienen bij te houden. De wijze waarop de jongste zoon van de stilzwijgende volmacht alsmede van de notariële volmacht gebruik heeft gemaakt acht het hof uitermate onzorgvuldig en de schade die daaruit voortvloeit komt voor rekening en risico van de jongste zoon.
33. Gezien de wijze waarop de jongste zoon invulling heeft gegeven aan de volmacht is de passage in het testament van erflaatster te weten: “Teneinde te bewerkstelligen dat mijn kinderen uit mijn vermogen gedurende mijn leven en bij dode ieder een gelijk aandeel verkrijgen, leg ik aan mijn zoon [de jongste zoon] , de last op om, voor zover hij hiertoe niet op grond van de wet reeds verplicht is, in te brengen in mijn nalatenschap en te verrekenen met zijn erfdeel, het bedrag in geld dat hij gedurende mijn leven aan mijn vermogen heeft onttrokken ongeacht de titel waaronder dit is gebeurd.” volstrekt duidelijk.

Opgenomen bedragen

34. In rechtsoverweging 2.17 in het vonnis van 15 juni 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat de jongste zoon een bedrag van € 14.511,50 aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken.
35. Uit grief IX volgt dat de jongste zoon het hier niet mee eens is. Door de jongste zoon is in randnummer 37 van zijn memorie van grieven aangevoerd:
1. Het standpunt van de rechtbank is niet te volgen;
2. De rechtbank had een onderscheid moeten maken tussen de periode dat erflaatster nog wilsbekwaam was en de periode dat zij dit niet meer was.
3. Erflaatster heeft niet gereageerd en erflaatster heeft kennelijk met de cash opnames ingestemd.
4. Het is niet aan de rechtbank om de schenkingen van erflaatster aan appellant terug te draaien.
36. Door geïntimeerden is verweer gevoerd. In randnummer 64 van de memorie van antwoord stellen geïntimeerden dat erflaatster geen inzicht had in haar financiën zodat er bij erflaatster ook niet geacht kan worden met de opnames te hebben ingestemd. In randnummer 65 van de memorie van antwoord stellen geïntimeerden dat het niet waarschijnlijk is dat erflaatster heeft ingestemd met de excessieve uitgaven ten behoeve van de jongste zoon. Erflaatster heeft nooit aan haar kinderen grote geldsommen geschonken.
37. Het hof overweegt als volgt. De jongste zoon heeft geen grief gericht tegen de feitelijke vaststelling dat de jongste zoon het bedrag van € 14.511,50 aan de rekening van erflaatster heeft onttrokken. De opnames door de jongste zoon zijn naar het oordeel van het hof dermate hoog dat van hem had mogen worden verlangd dat hij het een en ander deugdelijk had geadministreerd. Uit niets blijkt dat erflaatster de bedragen aan de jongste zoon heeft willen schenken te meer nu de jongste zoon zelf de gelden heeft onttrokken aan het vermogen van erflaatster.
38. Het hof kan zich volledig verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen en neemt dus de gronden over.
39. Uit grief X volgt dat de jongste zoon het niet eens is met de overweging van de rechtbank dat de jongste zoon in de periode van 2008 tot en met augustus 2011 door middel van pinopnames een bedrag van € 16.250,- aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken. De jongste zoon verwijst naar hetgeen hij in conclusie van antwoord in reconventie heeft gesteld. In randnummer 42 heeft de jongste zoon nog gesteld dat de rechtbank – voor zover er enige bewijslast op de jongste zoon rust – de jongste zoon had dienen toe te laten tot het bewijs middels het overleggen van een rekening en verantwoording. Door dit niet te doen, is de rechtbank uitgegaan van onjuiste gegevens en had zij nimmer tot deze uitspraak mogen komen. Zeker nu niet gesteld of gebleken is dat erflaatster bezwaar heeft gemaakt tegen de opnamen van de jongste zoon.
40. Door geïntimeerden is gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwisten dat de uitgaven ten behoeve van erflaatster strekten en of zij daarmee heeft ingestemd. De extreme uitgaven zijn niet te rijmen met de levensstijl van erflaatster. Bovendien hebben de uitgaven plaatsgevonden rond [volgt naam] terwijl erflaatster niet buiten [volgt naam] kwam.
41. Het hof overweegt als volgt. In de toelichting op zijn grief verwijst de jongste zoon naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft gesteld. Door de jongste zoon worden geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd of concreet aangegeven wat de rechtbank verkeerd heeft gezien. Naar het oordeel van het hof is het de jongste zoon die een zeer duistere uitvoering heeft gegeven aan de stilzwijgende volmacht en notariële volmacht. Het gehele handelen van de jongste zoon geeft het beeld weer dat hij louter voor zichzelf over de gelden van erflaatster heeft beschikt. Het had dus op de weg van de jongste zoon gelegen om concreet aan te geven dat hij de betreffende opnames heeft aangewend voor erflaatster. Schriftelijk bewijs had de jongste zoon zelf in het geding kunnen brengen. Het hof kan zich volledig vinden in hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2.18 heeft overwogen en het hof neemt de gronden over.

Proceskosten

42. Gezien de handelswijze van de jongste zoon in de onderhavige procedure is het hof van oordeel dat er voldoende gronden zijn om de jongste zoon in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 9 maart 2016 en 15 juni 2016 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op € 10.770,50, en aldus gespecificeerd:
- € 1.631,- griffierecht, en
- € 9.139,50 salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en L.A.G.M. van der Geld, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 22 juni in aanwezigheid van de griffier.