Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Fidelis Ayoro OGURU,
Alali EFANGA,
VERENIGING MILIEUDEFENSIE,
1.SHELL PETROLEUM N.V.,
THE “SHELL” TRANSPORT AND TRADING COMPANY LIMITED,
1.de rechtspersoon naar vreemd recht ROYAL DUTCH SHELL PLC.,
SHELL PETROLEUM DEVELOPMENT COMPANY OF NIGERIA LTD.,
Rylands v Fletcher-rule(rov. 8.29)
1.De feiten
manifold, dat is de installatie waar toevoerleidingen en hoofdleidingen op elkaar aangesloten worden. De lekkage, die op 29 juni 2005 door SPDC is geverifieerd, vond op ongeveer 7,7 km van de Kolo Creek-
manifoldplaats en werd veroorzaakt door een min of meer rond gat. De bovenkant van de leiding lag ter plaatse van de lekkage op een diepte van iets meer dan een meter. Als gevolg van het lek kwam de olie borrelend uit de grond. Hieronder staat een foto van het lek:
right of wayheeft. Een right of way is het exclusieve recht om grond te gebruiken door leidingen in de grond te hebben, waarbij de eigenaar de grond niet langer mag gebruiken.
Ultrasonic thickness’) metingen. Het JIT bestond uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries, van de Oruma-gemeenschap en van SPDC als operator van de leiding. Daarna is, nog steeds op 7 juli 2005, het lek gedicht: eerst provisorisch met een houten plug zodat er geen restolie meer uit de leiding kon lekken, en daarna definitief door een ronde klem (een zogeheten PLIDCO split
sleeve clamp) rondom de pijpleiding ter plekke van het lek te plaatsen.
Estimated quantity of oil spilled: 400 BBLS’ (dat zijn 400 vaten van ieder 159 liter). In het B-deel van het rapport is onder meer het volgende opgenomen.
Remediation by Enhanced Natural Attenuation through land and farming process), die inhoudt dat de vervuilde grond wordt gemengd met schoon materiaal waarna de natuur zich na verloop van tijd zelf moet reinigen. Hierbij is de verontreinigde grond tot een diepte van 30 centimeter afgegraven. De sanering is afgesloten in april/juni 2006. Op 2 mei 2006 is door Normal Nigeria Enterprise een
Report on Recovery, Clean Up and Remediation Project at 20” Kolocreek-Rumuekpe Trunkline at Oruma(hierna: het Clean Up-rapport) opgemaakt ten behoeve van SPDC.
Clean-Up and Remediation Certification Format(hierna: het Clean Up-certificaat) opgesteld door de
Joint Federal and States Environmental Regulatory Agenciesen ondertekend door drie Nigeriaanse overheidsinstanties. In dit certificaat is onder meer het volgende opgenomen:
survey plansmet kaarten van het gebied rondom de lekkage. Daarin zijn (zie ook punt 7 van de legenda) twee naast elkaar gelegen en met S1 en S2 aangeduide leidingen van SPDC getekend. Zeker in het licht hiervan zijn de Oruma I-leiding en de Oruma II-leiding te beschouwen als een eenheid met één lengte (37,10 kilometer tussen Kolo Creek en Rumuekpe) waarin die leidingen in 2009 van functie zijn gewisseld. Partijen zien dit ook als één leiding, althans hebben in hun beschouwingen geen consequenties verbonden aan het feit dat er strikt genomen sprake is van twee naast elkaar gelegen leidingen. Het hof zal de bedoelde eenheid daarom kortweg aanduiden als de ‘Oruma-(pijp)leiding’, en alleen wanneer dat om redenen van duidelijkheid nodig is, spreken over de Oruma I-(pijp)leiding en de Oruma II-(pijp)leiding.
2.De vorderingen van MD c.s. en de vonnissen van de rechtbank
African Charter on Human and Peoples’ Rights, door de litigieuze lekkage te laten ontstaan, en/of niet deugdelijk te reageren op de litigieuze lekkage, en/of (landbouw)grond en visvijvers die als gevolg van de litigieuze lekkage verontreinigd zijn geraakt niet deugdelijk te saneren, ten behoeve van de lokale gemeenschap en ter bestrijding van (verdere) milieu- en gezondheidsschade geleden (en nog te lijden) door de personen die in de nabijheid wonen van de litigieuze lekkage te Oruma, voor wier belangen – die gelijksoortig zijn aan de belangen van de individuele eisers – MD in deze procedure opkomt, conform haar statutaire doelstellingen;
3.Het hoger beroep; inleidende overwegingen
lex causae(dus in dit geval Nigeriaans recht), evenals, naar thans tot uitdrukking is gebracht in artikel 10:13 BW, het materieel bewijsrecht, waaronder zijn te rekenen bijzondere regels van bewijslastverdeling die betrekking hebben op een bepaalde rechtsverhouding en die de strekking hebben de uit die rechtsverhouding voortvloeiende subjectieve rechten nader te bepalen. Voor het overige wordt de bewijslastverdeling, evenals de stelplicht, beheerst door de
lex fori,dus hier het Nederlands (proces-)recht.
ex nunc). Kenmerk B) doet zich in het bijzonder gevoelen in de – zich hier voordoende – situatie dat de vordering in de eerste aanleg is afgewezen.
superior courts’ (dat zijn: gerechten met algemene jurisdictie, waaronder ook dit hof valt) kunnen op basis van de Nigeriaanse
Foreign Judgments (Reciprocal Enforcement) Act(uit 1961, nu
Chapter C35 in the Laws of the Federation of Nigeria 2004) in Nigeria worden erkend en er zijn geen redenen (aangevoerd) om aan te nemen waarom dat niet zou gelden voor de in deze zaak te nemen beslissing over vordering III.a. Hierbij is in aanmerking te nemen dat buitenlandse beslissingen in Nederland in beginsel worden erkend (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (
Gazprombank)), zodat de reciprociteitseis uit voornoemde Nigeriaanse
Actniet als een beletsel kan worden gezien voor erkenning in Nigeria van de beslissing in dit arrest op vordering III.a.
the common law of England and the doctrines of equity’ (section 32 (1) van de
Interpretation Act Chapter 192 Laws Of Nigeria, 1990), met dien verstande dat uitspraken van Engelse rechters die dateren van na de onafhankelijkheid van Nigeria in 1960 formeel niet bindend zijn voor de Nigeriaanse rechter (geen
binding authority), maar wel
persuasive authorityhebben en in de Nigeriaanse rechtspraak vaak worden gevolgd.
legal remedy) schadevergoeding (
damages, waaronder de op louter compensatie gerichte variant
compensation). Een bevel (
mandatory injunction) is gebaseerd op
equity(
equitable remedy) en komt pas in aanmerking als schadevergoeding niet toereikend is. Principes van
equity, waaronder het principe ‘
he who comes to equity must have clean hands’, kunnen
equitable remediesverder beperken. In Supreme Court 10 februari 2012, C 112/2002, LOR (10/2/2012) (
Military Governor of Lagos State v Adebayo Adeyiga) heeft het Supreme Court het volgende overwogen (p. 26):
restoration of things’) aan een onrechtmatige toestand, waaronder ook een voortdurend onrechtmatig nalaten is te begrijpen. Tevens kent het Nigeriaanse recht een verklaring voor recht (
declaratory relief) als
equitable remedy, zie Supreme Court 13 april 2007, S.C. 243/2001 (
Ibator v. Barakuro).
Nigerian Evidence Act 1945, die in 2011 is vervangen door de
Evidence Act 2011. In artikel 135(1) van de 1945-versie en artikel 131(1) van de 2011-versie is de hoofdregel van bewijslastverdeling neergelegd:
hoever desires any court to give judgment as to any legal right or liabilty dependent on the facts which he asserts, must prove that those facts exist.
in fineis overwogen moet de ‘normale’ bewijslastverdeling worden bepaald aan de hand van het Nederlandse recht als de
lex fori, dus aan de hand van artikel 150 Rv waarin als hoofdregel is bepaald dat de partij die zich op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten beroept, de bewijslast van die feiten of rechten draagt.
Oil Pipelines Act1956 (OPA). In artikel 11(5) daarvan – waarop MD c.s. zich hebben beroepen – is het volgende bepaald:
Compensation’), is onder meer het volgende bepaald:
statutory nuisance). Sub (b) geeft de licentiehouder een wettelijke zorgplicht om zijn leidingen te beschermen, te onderhouden en te repareren en verplicht hem bij het nalaten daarvan de schade te vergoeden (
statutory negligence). Sub (c) legt een risicoaansprakelijkheid op de licentiehouder voor schade als gevolg van lekkage aan zijn pijpleiding (
statutory strict liabilty), waarvan hij alleen is bevrijd wanneer hij met succes aanvoert dat de schade het gevolg is van eigen handelen van de benadeelde of van een kwaadwillige daad van een derde, zoals sabotage. Het gaat hier om een bevrijdend (‘ja-maar’-)verweer waarvoor de licentiehouder de bewijslast draagt (zo ook Shell in punt 355 MvA/MvG-inc/2).
torts(onrechtmatige daden onder de common law), te weten: de
tort of negligence, de
tort of nuisanceen de
tort of trespass to chattel.
tort of negligence(vergelijkbaar met de schending van de zorgvuldigheidsnorm van het Nederlands recht) is vereist dat:
duty of care;
duty of careis geschonden;
Caparo-test:
proximity?
duty of care fair, just and reasonable?
Abubakar v Joseph) (bijlage 1 bij productie 19), rov. 14 op p. 317, rov. 20 op p. 318 en p. 341 – behalve in het geval van
res ipsa loquitur(‘de zaak spreekt voor zich’), dat is een
common law-leerstuk waarmee wordt gedoeld op de situatie dat uit het feitelijk gebeuren zelf, zonder direct of nader bewijs, al volgt dat sprake is van
negligence. In het zojuist genoemde arrest is over de betekenis van
negligenceverder het volgende bepaald (rov. 12 op p. 316/p. 350):
pure omissions’ kent.
proximity-eis zal doorgaans zijn voldaan bij fysieke nabijheid, maar wanneer die ontbreekt, kan er toch sprake zijn van
proximity; het begrip kan op een veelheid van relaties zien. In de uitspraak van de voorganger van het UK Supreme Court (House of Lords 8 februari 1990, [1990] ALL ER 568, [1990] 2 AC 605 (
Caparo Industries plc v Dickman) – waaraan de ‘
Caparo’-test zijn naam dankt – is over de
proximity-eis het volgende gezegd (p. 633):
soft law, waaronder met name de
Environmental Guidelines and Standards for Petroleum Industry in Nigeria(EGASPIN), uitgegeven door het
Department of Petroleum Resources(DPR), herziene editie 2002 (productie G.2 en productie 13), die door hun deskundige E. Duruigbo worden aangeduid als ‘
recommendations’ die de ‘
industry custom’ reflecteren (productie M.1, nr. 60). Het ligt voor de hand om aan te nemen dat, ook naar de common law zoals die in Nigeria wordt toegepast, dergelijke niet bindende normen, afhankelijk van aard en inhoud daarvan, kunnen dienen ter concretisering of inkleuring van een
duty of care. Dit wordt bevestigd in punt 50 van de opinie van M.T. Ladan en R.T. Ako van 13 december 2011, door MD c.s. overgelegd als productie L.1.
tort of nuisanceis door MD c.s. omschreven als: hinder (punt 125 CvR), de
tort of trespass to chattelals: inbreuk op goederen of eigendommen die geen land zijn (zoals bomen, gewassen en vissen), waarbij onder inbreuk is te verstaan: het toebrengen van schade of een verstoring in het gebruik (punt 134 CvR, punt 827 MvG/2). Voor de
tort of trespass to chattelis opzet of
negligencevereist, voor de
tort of nuisanceonredelijk handelen van degene die de hinder teweegbrengt (punten 825 en 817 MvG/2).
rulevan de Engelse zaak
Ryland v Fletcher(House of Lords 17 juli 1868, (LR 3 HL 330)). In de omschrijving van de appelrechter in die zaak luidt die
ruleals volgt:
rulebevestigd, met de toevoeging dat die rule alleen betrekking heeft op ‘
non natural use’ van het land. De
Rylands v Fletcher-
rulelegt een – overigens niet onbeperkte – risicoaansprakelijkheid op de
occupiervan een land voor de schade die optreedt wanneer aan de voorwaarden van deze
ruleis voldaan. De risicoaansprakelijkheid van artikel 11(5)(c) OPA kan worden gezien als de uitwerking van deze
rulevoor het geval van leidingschade.
negligence, nuisanceof
trespass. Zij verwijst daarvoor naar de uitspraken:
Bodo v SPDC) waarin (in rov. 64) die exclusiviteit van de OPA is aangenomen;
Nigerian Agip Oil Co v Ogbu) (productie 61, bijlage 2) waarin op p. 29 in een obiter dictum, onder verwijzing naar onder meer
Bodo v SPDC, is opgemerkt dat artikel 11(5) OPA de common law opzij heeft gezet;
Johnson v SPDC) (productie 61, bijlage 4) in vier geconsolideerde zaken waarin is geoordeeld dat de OPA ‘
has provided a comprehensive compensation regime’.
Bodo v SPDCwerd in de Nigeriaanse rechtspraak de OPA, of artikel 11(5) daarvan, niet als exclusief gezien. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak
SPDC v Otoko(Court of Appeal 25 mei 1990, [1990]6 NWLR 693) (productie J.5). Het ging daarin om lekkages aan pijpleidingen zodat die zaak (ook volgens Shell; punt 291 MvA/MvG-inc/2) onder de werkingssfeer van de OPA viel. Desondanks werd door het Court of Appeal niet de OPA maar common law (
tort of negligence) toegepast (zie onder meer de punten 19 e.v. van het dictum). In de uitspraak
SPDC v Edamkue(Supreme Court 10 juli 2009, 14 NWLR (Pt. 1160) 1; (2009) 6-7 S.C. 74) (bijlage 1.12 bij productie M.1)) is de common law-regel van
Rylands v Fletchergebruikt in een zaak over een pijpleidinglekkage. In een na
Bodo v SPDCgewezen uitspraak (Supreme Court 5 juni 2015, LOR (5/6/2015/SC) (
SPDC v Anaro)heeft het Supreme Court in een zaak die (ook volgens Shell; punt 291 MvA/MvG-inc/2) onder de werkingssfeer van de OPA viel, geoordeeld dat daarin terecht de regel van
Rylands v Fletcherwas toegepast (productie Q.24, zie met name p. 13 van die uitspraak). Hieruit valt op te maken dat het Supreme Court zowel vóór als na
Bodo v SPDCde OPA niet als exclusief zag. Een Federal High Court (14 december 2016 (
Ajanaku v Mobil) (productie Q.23) heeft overwogen: ‘
It is settled law that victims of oil operations spillage/damage can maintain an action for compensation under the rule in Rylands vs. Fletcher’.
Bodo v SPDC, en is daarna in de lagere Nigeriaanse rechtspraak af en toe gehanteerd, maar niet door het Supreme Court die is blijven uitgaan van niet-exclusiviteit. Dit hof heeft, het precedentenstelsel in aanmerking nemende, het Supreme Court te volgen. Dat is temeer zo nu de enige hogere Nigeriaanse rechter die exclusiviteit heeft aangenomen, de Court of Appeal in
NAOC v Ogbu, dat heeft gedaan in een obiter dictum (zie o.m punt 37 van de als productie 61 overgelegde opinie van Shell’s deskundige F. Oditah), waaraan geen bindende kracht toekomt (zie Uniken Venema/Zwalve,
Common Law & Civil Law, 2008, p. 80). Het onder 3.22 vermelde betoog van Shell gaat dus niet op. De OPA is niet exclusief, zodat daarnaast common law acties mogelijk zijn, met de daarbij behorende
legalen
equitabe remedies.
compensation(punt 74 PA/2-S en punt 262 MvA/MvG-inc/2), wordt verworpen. In de uitspraken die in de punten 44 t/m 47 van de productie 61-opinie zijn besproken, komt alleen naar voren dat de OPA, omdat daarin wordt gesproken over
compensation, geen (andere) damages toelaat. Daaruit valt niet af te leiden dat een verklaring voor recht (al dan niet als opmaat voor
compensation) strijdig zou zijn met de bewoordingen, het systeem of het doel van de OPA. Een verklaring voor recht kan juist een geëigende manier zijn om een
disputeals bedoeld in artikel 19 OPA te beslechten of te stroomlijnen, waarbij bijvoorbeeld is te denken aan een verklaring voor recht in een geschil over de vraag of op grond van de OPA wel een
compensation-verplichting bestaat, waarna de
amountvan die
compensationhetzij tussen partijen kan worden
agreedals bedoeld in de laatste volzin van artikel 11(5) OPA hetzij door de rechter kan worden bepaald op de voet van artikel 20(2) van die wet.
piercing the corporate veil; het wegdenken van het identiteitsverschil tussen moeder en dochter), maar op wat wel wordt genoemd indirecte doorbraak, namelijk de aansprakelijkheid van de moedervennootschap – op grond van
negligence/schending van een
duty of care– voor haar eigen handelen of nalaten tegenover derden die getroffen zijn/worden door handelen of nalaten van haar dochter (onder meer de punten 126 en 127 MvG/1).
persuasive authorityheeft.
Chandler v Cape) (productie 25), waarin in een bodemprocedure aansprakelijkheid van de moeder tegenover werknemers van de dochter is aangenomen;
Okpabi v RDS) (productie Q.34), waarin in het kader van de bevoegdheidsvraag is geoordeeld dat de eisers geen
arguable casetegen de moeder hebben (beroep bij het Supreme Court hangt nog,
case id: UKSC 2018/0068));
Vedanta v Lungowe), waarin het oordeel in het kader van de bevoegdheidsvraag, dat eisers een
arguable casetegen de moedervennootschap hebben, in stand is gelaten.
Chandler v Cape’, het hof)
, the subsidiary inherited (by taking over a business formerly carried on by the parent) a system for the manufacture of asbestos which created an inherently unsafe system of work for its employees, because it was carried out in factory buildings with open sides, for which harmful asbestos dust could, and did, escape. As a result, and after a full trial, the parent was found to have incurred a duty of care to the employees of its subsidiary, and the result would surely have been the same if the dust had escaped to neighbouring land where third parties worked, lived or enjoyed recreation. (…).
Vedanta v Lungowegegeven rechtsregel (hierna: de
Vedanta-regel) komt erop neer dat naar de gewone maatstaven – de
Caparo-test, zie rov. 3.18 – moet worden beoordeeld of op een moeder een
duty of carerust tegenover derden die in relatie staan tot haar dochter, dat een nadere indeling in
Fallgruppenhierbij niet is geïndiceerd, en dat bemoeienis met de dochter de basisvoorwaarde is (vgl. punt 8 PA/2-S). In punt 80 van
Chandler v Capeis nog als extra voorwaarde voor een duty of care van de moeder gesteld dat de moeder wist of moest weten van de onveiligheid van het door de dochter gehanteerde systeem. Deze wetenschapseis moet geacht worden onderdeel te vormen van de
Vedanta-regel. Wanneer de moeder niet op de hoogte is of behoort te zijn van het schadetoebrengend handelen van de dochter valt niet goed in te zien dat wat de moeder betreft aan de voorzienbaarheidseis – stap a) van de
Caparo-test – is voldaan en evenmin dat het
fair, just and reasonable– stap c) van de
Caparo-test – zou zijn om
een duty of careop haar te leggen.
Vedanta-regel als volgt worden weergegeven: als de moeder weet of behoort te weten dat haar dochter onrechtmatig schade aan derden toebrengt op een gebied waarop de moeder zich met de dochter bemoeit, dan rust als uitgangspunt op de moeder jegens die derden een
duty of careom in te grijpen.
Vedanta v Lugowe-uitspraak is er geen reden om te veronderstellen dat de Nigeriaanse rechter de
Vedanta-regel, zoals zojuist weergegeven, niet zou overnemen. Die regel moet daarom geacht worden deel uit te maken van het Nigeriaanse recht. Omdat het Nigeriaanse recht op dit punt gelijkluidend is aan het Engele recht, zou het geen enkel verschil maken wanneer de moeder-aansprakelijkheid niet naar Nigeriaans recht (zie rov. 3.26), maar naar Engels recht zou moeten worden beoordeeld.
tort of negligence/nuisance/trespass to chattelvan de dochter – wellicht behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier niet is gebleken – ook geen schending van een
duty of carevan de moeder kan worden aangenomen.
4.Preliminaire verweren van Shell
condition precedent. Het hof zal de preliminaire verweren waarover nog geen (definitieve) beslissing is genomen, nu (verder) beoordelen, in de zojuist genoemde volgorde.
use’) en bezetten (‘
occupy’) het land waarop zij hun gewassen en economisch bomen (samen: de beplantingen) verbouwden. Dit land was gelegen nabij de
right of wayvan SPDC. Door de lekkage van 26 juni 2005 is olie over dit land gestroomd, waardoor dat land en de beplantingen (waarvan zij eigenaar waren) zijn aangetast en verwoest. Daarnaast bezitten Oguru en Efanga een aantal visvijvers die zij in de bush aan beide zijden van de Olumogbogbo-Gbara kreek hebben aangelegd. De olie die in deze kreek is gestroomd, is door deze stroming en de werking van de getijden verspreid en daardoor ook gedeeltelijk terechtgekomen in de visvijvers van Oguru en Efanga. Dientengevolge zijn de vissen in deze vijvers gestorven en zijn de vijvers onbruikbaar geworden voor de viskweek- en vangst.
any person suffering damage’. Uit de woorden ‘
any person’ blijkt dat de kring van vorderingsgerechtigden zeer ruim wordt getrokken en dat aan de hoedanigheid van de benadeelde geen specifieke eisen worden gesteld. Hiermee is niet te rijmen dat een benadeelde die kan bewijzen dat hij zelfs de (niet vereiste) hoedanigheid van bezitter of (rechtmatige) gebruiker heeft, ook nog eens zou moeten aantonen hoe hij zijn bezit of gebruiksrecht heeft verworven. Voor een vordering op basis van
negligencegeldt hetzelfde. Ook daarbij worden aan de hoedanigheid van benadeelde geen specifieke eisen gesteld. Voor zover de vorderingen van Oguru en Efanga zijn gestoeld op artikel 11(5)(b) en (c) OPA en op de
tort of negligence, faalt argument a) van Shell reeds om deze redenen. Of dit argument opgaat ten aanzien van de overige grondslagen van de vorderingen van Ogura en Efanga kan in het midden blijven gezien hetgeen onder 5.30, 6.29, 8.29 en 9.6 is te overwegen.
are owned and used by’ Oguru en Efanga met ‘
the right to do so’ (hierna de M.4-verklaringen). In hoger beroep, bij de MvA-inc/2, hebben MD c.s. als productie Q.59 (A en B)
survey plansvan 4 oktober 2019 overgelegd met kaarten, waarop staat vermeld: ‘
shewing property area’ van Oguru en wijlen Efanga. Op die kaarten zijn hun land en de visvijvers afgebeeld binnen rode omlijningen. Een
survey planis naar de – op de punten 92 en 106 MvA-inc/2 voortbouwende – stellingen van MD c.s. in punt 31 PA/2-MD een officieel, gecertificeerd document waarop de locatie en omkadering van een stuk land is aangeduid, te vergelijken met een kadastrale kaart in Nederland. Dit is door Shell niet betwist. Uit de laatste zin van punt 61 PA/2-S is af te leiden dat Shell de M.4-verklaringen onjuist acht omdat op de kaart bij deze verklaringen de gronden en visvijvers van Oguru anders zijn gesitueerd dan op de kaart van het – door Shell kennelijk wel juist geachte –
survey plan. In punt 92 (met noot 102) MvA-inc/2 en punt 17 PA/2-MD hebben MD c.s. hiervoor de aannemelijke verklaring gegeven dat degene die op de kaart in de M.4-verklaringen de cirkels heeft getekend, een pad tussen de gronden van Oguru en Efanga abusievelijk heeft aangezien voor de
right of wayen dat wanneer de kaart bij de M.4-verklaringen 45º naar rechts wordt gedraaid, deze, zoals duidelijk wordt gemaakt met de foto op p. 8 PA/2-MD, overeenstemt met de kaarten in de
survey plans. Wat hier verder ook van zij, in ieder geval blijkt uit de niet betwiste
survey plansgenoegzaam waar de gronden en visvijvers van Oguru en wijlen Efanga zijn gelegen en dat zij in ieder geval de gebruikers daarvan waren (‘
property area’). Argument b) gaat dus evenmin op.
survey plansis de plaats van de lekkage (
spillpoint) aangegeven. Het land van Oguru begint, naar blijkt uit de schaal op de kaart, op ongeveer 100 meter van het
spillpoint, en het land van Efanga grenst daaraan. Het land en de visvijvers van Oguru en Efanga zijn dus zozeer in de nabijheid van de plaats van lekkage gelegen dat het, gezien ook het onder 3.34 overwogene, niet anders kan dan dat de oliestroom dat land en die vijvers heeft bereikt en in ieder geval ten dele heeft bedekt, in aanmerking ook nemende dat Shell niet heeft gesteld dat de olie vrijwel uitsluitend de andere kant op is gestroomd. Dat als gevolg van de lekkage tenminste enige schade bij Oguru en Efanga is ontstaan, kan derhalve als vaststaand worden aangenomen. Ook Shell’s argument c) faalt.
tort of negligence. Dit geldt ook voor MD waar zij opkomt voor de andere, nu nog onbekende personen die in de buurt van het
spillpointwonen, binnen de 10 voetbalvelden, en voor het door de lekkage getroffen milieu.
condition precedent) om in rechte
compensationop basis daarvan te kunnen vorderen, te weten dat partijen eerst met elkaar in overleg moeten zijn getreden in een poging om overeenstemming te bereiken over de hoogte van daarvan. MD c.s. brengen hier onder meer tegenin dat de OPA een dergelijk
condition precedentniet bevat en, subsidiair, dat die niet aan hen kan worden tegengeworpen nu de hoogte van de schadevergoeding nog niet aan de orde is (punten 14 en 21-32 MvA-inc/2).
any dispute as to whether any compensation is payable under any provision of this Act’ en ‘
any dispute’ ‘
as to the amount thereof’. De laatste volzin van artikel 11(5) OPA, waarin de gestelde
condition precedentis opgenomen, heeft alleen betrekking op geschillen over ‘
the amount of such compensation’. De (mede) op de OPA gebaseerde vorderingen I en III.a-a strekken tot achtereenvolgens verklaringen voor recht met verwijzingen naar de schadestaatprocedure en verklaringen voor recht die dienen als opmaat/basis voor nog in te stellen schadevorderingen. Die vorderingen hebben dus betrekking op geschillen over de vraag ‘
as to whether any compensation is payable’ en (nog) niet over de vraag naar ‘
the amount of such compensation’. De (gestelde) ‘
condition precedent’ speelt hierbij niet. MD c.s. hebben daarom terecht aangevoerd dat die niet aan hen kan worden tegengeworpen.
under no obligation is to compensate your clients for the damage claimed (…)’. Het hof heeft tijdens de procedure in hoger beroep partijen herhaaldelijk (dringend) verzocht om te onderzoeken of een onderling vergelijk mogelijk is (zie onder meer p. 6 van het proces-verbaal van de comparitie van 24 november 2016 en p. 18 van het PV-2020). Tijdens de 2020-zitting is van de zijde van Shell opgemerkt dat – naar het hof begrijpt: voor haar – een schikking in dit geval niet tot de mogelijkheden behoort omdat MD ook opkomt voor de belangen van drie gemeenschappen, waaronder de Oruma-gemeenschap, en niet alleen voor enkele individuele eisers. Shell heeft dit alles overziend in feite het door haar nu zo beklemtoonde overleg bij voorbaat afgekapt. Bij deze stand van zaken moet de
condition precedentals vervuld worden beschouwd, gezien het beginsel dat ten grondslag ligt aan, wat het Nederlandse recht betreft, artikel 6:23 lid 1 BW.
5.De vorderingen uit hoofde van Ontstaan (van de lekkage)
malicious act of a third person, zoals bij sabotage door (een) derde(n) (
third party sabotage).
third party sabotage.
third party sabotage(zie ook rov. 3.16
in fine). Wel is in geschil welke maatstaf voor de bewijswaardering (bewijsdrempel) hier geldt: is dat de voor civiele zaken bijzondere maatstaf van
beyond reasoble doubt, zoals MD c.s. menen, of de reguliere maatstaf van
preponderance of weight of evidence(redelijke mate van zekerheid), zoals Shell meent?
Evidence Act 2011is onder meer het volgende bepaald:
third party sabotage) de bijzondere maatstaf van
beyond reasonable doubtniet geldt. Volgens MD c.s. passen Nigeriaanse rechters die bijzondere maatstaf echter wel toe bij
third party sabotage.
SPDC v Edamkueuit 2009 de
beyond reasonabe doubt-maatstaf is gehanteerd in een civiele olielekkage zaak waarin, althans zo begrijpt het hof, een beroep was gedaan op partij-sabotage. Dit is niets bijzonders gezien artikel 138 lid 1 van de
Evidence Act 1945.
SPDC v. Firibeb) (bijlage 1 bij productie 60)) over artikel 11(5)(b) en (c) OPA blijkt dat in de eerste aanleg het Federal High Court oordeelde (p. 8): ‘
I do agree (…) that the standard of proof required for claims of vandalisation and acts of a third party are high. Vandalization and acts of a third party conno[n]tes criminality and the standard of proof required is beyond reasonable doubt’. In hoger beroep in die zaak heeft SPDC niet tegen dit oordeel gegriefd.
SPDC v Okeh) (productie Q.60, bijlage A) ging het eveneens over
third party sabotage. In de uiteenzetting over de
lawop p. 436/437 wordt verwezen naar de
beyond reasonable doubt- maatstaf uit
SPDC v Edamkueen naar artikel 138(1) van de
Evidence Act. Hieruit is af te leiden dat deze Court of Appeal in feite de
beyond reasonable doubt-maatstaf heeft toegepast. Dat op p. 439, tweede alinea, wordt gesproken over
reliable proofdoet daar niet aan af, zeker niet nu in die alinea wordt benadrukt dat er in die zaak in feite helemaal geen bewijs voor sabotage was (‘
little or no iota of proof‘).
third party sabotage-verweer aan de orde. Dit gerecht overwoog over het daarvoor te leveren bewijs: ‘
I entirely agree with the submission of (…) that allegations of crime in civil matters must be proved beyond reasonable doubt and specially pleaded and particularized’. Vervolgens is geoordeeld dat deze drempel is gehaald.
Compensation claims relating to cruel oil spillage & land acquisitions for oil & gas fields in Nigeria (A Suggested Practice Guide), Peral Publishers, 2011, p. 315 (productie Q.14) is het volgende te lezen:
third party sabotagede
beyond reasonable doubt-maatstaf wordt gehanteerd, hebben Shell en haar deskundigen Oditah en Ayoola geen enkele rechterlijke uitspraak weten te noemen waarin bij
third party sabotageniet die maatstaf maar de reguliere maatstaf van artikel 134
Evidence Act 2011is toegepast. In zijn productie 77-opinie (onder 224) is door Ayoola erkend dat er een ‘
temptation for civil courts’ is om artikel 138(1)/135(1) van de
Evidence Actzo te lezen dat bewijs
beyond reasonable doubtis vereist, ook in gevallen van
non-party sabotage. Het hof is van oordeel dat naar geldend Nigeriaans recht, dus zoals het door de Nigeriaanse rechter wordt toegepast, bij
third party sabotagedie hoge bewijsdrempel moet worden aangelegd. Dat Oditah en Ayoola dit onjuist achten, maakt dit niet anders. De opvattingen van deze partij-deskundigen leggen daarvoor ten opzichte van de uit de rov. 5.6 t/m 5.9 blijkende rechtspraktijk te weinig gewicht in de schaal.
lex causae(zie rov. 3.1). Het is dus – anders dan Shell betoogt (onder meer punten 11-14 PA/2-S) – niet zo dat (ook) in deze (bijzondere) situatie de te hanteren bewijsdrempel wordt bepaald door het Nederlands recht als de
lex fori.
beyond reasonable doubtis bewezen dat de lekkage van 26 juni 2005 bij Oruma is veroorzaakt door sabotage.
Magnetic Flux Leakage(MFL) techniek – uitgevoerde meting met behulp van een soort robot (een zogeheten
intelligent pig) die zich door de pijpleiding beweegt en deze van binnenuit inspecteert (een
pigrun, ook wel genoemd
inline inspection(ILI-)run), welke resultaten zouden laten zien dat er toen (een half jaar vóór de lekkage) op de plek van de lekkage geen verdunning van de buis was, waardoor het niet in de rede zou liggen dat de beschadiging van de pijpleiding het gevolg is van corrosie.
desk researchuitgevoerd.
beyond reasoble doubt-maatstaf, tot de conclusie dat de lekkage door sabotage is veroorzaakt. Het eindrapport laat bij eerste lezing beide interpretaties toe. Daarin staat bijvoorbeeld enerzijds dat de deskundigen niet tot een definitieve conclusie over de oorzaak van de lekkage kunnen komen en dat het slechts hun ‘
impression’ is dat sabotage die oorzaak is (p. 18, punt 4), hetgeen aansluit bij de interpretatie van MD c.s., maar anderzijds dat hun twijfel daarover ‘
is now very low’ (p. 16, tweede alinea), hetgeen beter past bij Shell’s interpretatie. Een nadere analyse van het deskundigenrapport leert het volgende (verwijzingen zien op het eindrapport, tenzij anders aangegeven).
clearly’) aangeven waar de 2005-lekkage zich bevindt (p. 11, laatste alinea), namelijk op 7749.68-7750.04 meter downstream van de Kolo Creek-
manifold., (p. 8, zevende asterisk juncto p. 7, tweede asterisk). Tevens hebben zij de positie van het lek gepreciseerd op 07.55 uur (waar in het JIT-rapport stond 8.30 uur), zie p. 8, zevende asterisk. Verder is door de deskundigen onomwonden vastgesteld dat externe corrosie niet de oorzaak van de lekkage kan zijn geweest, zodat alleen interne corrosie of
external interferenceals oorzaken in aanmerking komen, met dien verstande dat
external interference‘
by plant machinery and tractors etc’ (waarschijnlijk) eveneens worden uitgesloten, zodat, zo begrijpt het hof, uiteindelijk interne corrosie en sabotage als enige mogelijke oorzaken overblijven (p. 12, zevende alinea; p. 18 punt 3).
of very poor quality’ (p. 12, derde alinea): het is niet gedetailleerd genoeg, bevat geen goede foto’s en voldoet algemeen niet aan de aan zo’n rapport te stellen eisen (p. 16, derde alinea). De deskundigen achten ook de UT-metingen van het JIT ‘
questionable as to their accuracy’ (p. 12, vijfde en zesde alinea; p. 16, derde alinea) omdat deze, vanwege de in de leiding aanwezige corrosie (zie onder 5.21 hierna), een grotere variatie in wanddikte hadden moeten laten zien. De deskundigen hebben daarom, zo begrijpt het hof, vraag 2 naar de oorzaak van de lekkage uit 2005, beantwoord aan de hand van uitsluitend de informatie die zij uit de ILI-runs van 2005, 2011 en 2016 hebben verkregen.
the 6 o’clock position’ van de pijplijn interne corrosie was te zien, maar dat in de eerste 15 km (waarin de Oruma-lekkage plaatsvond, zie rov. 5.18, eerste volzin) de diepte daarvan ‘
general’ minder dan 40% was (p. 10, laatste alinea; p. 12, zesde alinea). De deskundigen zijn op basis van ‘Z’ daarnaast tot de vaststelling gekomen dat het duidelijk is dat het gebied rond de plaats van lekkage ‘
clean’ was, ‘
with no corrosion evident around the leak’ (p. 16, vijfde alinea). Hierbij gaat het dus om de situatie in de directe en wijdere omgeving van de lekkage.
split sleeve clamp). Daarbij is aanvankelijk bij de deskundigen de vraag gerezen of ‘
at’ de plaats van de lekkage niet sprake was drie ‘
defects’; dit zou, aldus de deskundigen in hun concept-rapport, worden gesuggereerd door de ILI-rapporten die echter tegelijkertijd ‘
at the position of’ de plaats van de lekkage geen ‘
significant areas of internal corrosion’ suggereren, en die, nog steeds volgens de deskundigen in het concept-rapport, in dit opzicht dus conflicterende informatie verschaffen (zie p. 13, derde en vierde alinea van het concept-rapport B-D 12). Shell heeft vervolgens opgemerkt dat het hier ging om twee ‘
minor indications’ die het gevolg waren van corrosie en een ‘
larger indication’, dat is de lekkage waar het in deze zaak om gaat (B-D 13, p. 27 bij 2). Op p. 8, zevende asteriks van het eindrapport is deze opmerking van Shell kennelijk als juist aanvaard op basis van de verklaring van Rosen B-D 14 Exhibit A (= AJ) die ‘
suggests that the additional corrosion features under the repair clamps are very low level ≤ 10%’. Het probleem van de conflicterende informatie is hiermee weggevallen.
the most likey cause of the leak is external interference rather than corrosion’ (p. 16, zesde alinea). Op p. 18, punt 4 van het eindrapport is in iets andere woorden hetzelfde gezegd: ‘
it is our impression that everything we have seen points to external interference as being the likely cause of the leak’. In het concept-rapport B-D 12 waren deze conclusie/impressie al opgenomen, in identieke bewoordingen (p. 14, tweede alinea; p. 16, punt 4). Het hof begrijpt dat de achter deze conclusie/impressie liggende gedachtegang van de deskundigen is dat, nu onder de klem (niet op de plaats van de lekkage) een uiterst geringe corrosie is aangetroffen, in de directe omgeving van het lek geen corrosie en in de wijdere omgeving daarvan hooguit minder diepe corrosie, het niet waarschijnlijk is dat (onder de klem) op de plaats van de lekkage wel een zo diepe corrosie was opgetreden dat een gat is ontstaan.
to absolutely confirm’ dat de het lek veroorzaakt is door sabotage, is om de klem van het lek te verwijderen, het lekkagegebied opnieuw te onderzoeken en daarvan een rapport van goede kwaliteit op te maken, met goede foto’s en onderzoeksinformatie (p. 19, derde bulletpoint van het eindrapport; p. 16 bij 5, 5e bulletpoint van het concept-rapport B-D 12). Het hof begrijpt dat de deskundigen hiermee tot uitdrukking hebben willen brengen dat informatie over de corrosie-situatie in de (onmiddellijke en wijdere) omgeving van de plaats van het lek weliswaar iets kan zeggen over de waarschijnlijkheid dat op die plaats zelf sprake was van diepe corrosie (indirecte informatie), maar dat hierover pas uitsluitsel kan worden verkregen door informatie over (de plaats van) de lekkage zelf, zoals foto’s en metingen (directe informatie), die door Shell echter niet is verschaft.
latest ILI data supplied by Shell on 16 October 2018’ wordt gedoeld op de verklaring van Rosen B-D 14 Exhibit A (in het deskundigenbericht aangeduid met AJ). B-D 14 Exhibit A/AJ is in het deskundigenbericht – behalve ter rechtvaardiging voor de concentratie op de 2016 ILI-run (zie rov. 5.20), hetgeen in dit kader niet relevant is – alleen ter sprake gebracht als oplossing voor het in het concept-rapport gesignaleerde ‘conflicterende informatie’-probleem (zie rov. 5.22). Tegen deze achtergrond moet de zojuist geciteerde passage aldus worden begrepen dat, ondanks dat een compleet beeld niet mogelijk is vanwege het ontbreken van goede foto’s en metingen, ‘
the latest ILI data supplied by Shell on 16 October 2018’ echter wel (‘
however’) voldoende data verschaffen om het probleem van de conflicterende informatie te kunnen ecarteren, waardoor de (door dat probleem opgeroepen) twijfel nu (‘
now’) zeer laag is. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat het ecarteren van het ‘conflicterende informatie’-probleem niet heeft geleid tot een aanpassing van de in rov. 5.23 vermelde conclusie/impressie – die waren immers in dezelfde bewoordingen al in het concept-rapport opgenomen – kan de opmerking dat de ‘
doubt is now very low’ niet worden gezien als een aanscherping daarvan.
Subsidiair: onvoldoende beveiliging van de pijpleiding’. In punt 214 MvG/2 hebben MD c.s. aangegeven dat – naar het hof begrijpt: alléén – wanneer
beyond reasonable doubtkomt vast te staan dat sprake is van sabotage, nog hoeft te worden onderzocht of ‘Shell’ nalatig is geweest bij het voorkomen daarvan. Hieruit leidt het hof af dat de stellingen van MD c.s. over nalatigheid van SPDC en de Shell-moedervennootschappen om de pijpleiding voldoende te (doen) beveiligen tegen sabotage, zijn ingesteld voor het geval/onder de voorwaarde dat sabotage niet
beyond reasonable doubtis bewezen. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, kunnen die stellingen van MD c.s. verder onbesproken blijven.
tort/de regel van
Rylands v Fletcher, hebben MD c.s. in het licht van het onder 5.28 en 5.29 overwogene geen belang meer. Overigens zouden op basis van de
torts of negligence, nuisance of trespass to chatteldie vorderingen niet toewijsbaar zijn, omdat blijkens rov. 5.27 niet gebrekkig onderhoud, maar sabotage – hoewel niet
beyond reasonable doubtbewezen – de meest waarschijnlijke hypothese voor het ontstaan van de lekkage is, waardoor niet kan worden geoordeeld dat de lekkage is te wijten aan
negligenceof onredelijk handelen van SPDC.
duty of carevan de moeder(s) te kunnen aannemen, moet door MD c.s. – die daarvoor de bewijslast heeft – ten minste worden bewezen dat de dochter SPDC
negligentof onredelijk heeft gehandeld (zie rov. 3.33
in fine). Dat bewijs is echter niet geleverd, zoals zojuist in rov. 5.30 is toegelicht. Dit betekent dat de vorderingen I en III.a-a uit hoofde van Ontstaan niet toewijsbaar zijn tegen de moeder(s).
beyond reasonable doubthoeft te worden bewezen. Deze bewijsdrempel moet geacht worden alleen te gelden voor de partij die de bewijs(leverings)last heeft, zoals de licentiehouder/
occupier(SPDC), in het kader van artikel 11(5)(c) OPA/de regel van
Rylands v Fletcher. In het kader van moederaansprakelijkheid ligt die last niet bij Shell maar bij MD c.s.
negligenceof onredelijk handelen van SPDC. Haar te dier zake vastgestelde schadeplichtigheid berust op risicoaansprakelijkheid. MD c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat in de directe nabijheid van Oruma, ook in de periode tussen 2010 en 2020, vele lekkages hebben plaatsgevonden (punt 226 MvG/2, punten 19, 20 en 110 PA/2-MD) – in, zo begrijpt het hof, de Oruma I-leiding en/of (vooral) de Oruma II-leiding – maar zij hebben daarbij opgemerkt dat het ‘volgens Shell’ ‘allemaal gevallen van sabotage’ betrof zonder dit standpunt van Shell te betwisten. Deze lekkages zijn daarom, rov. 5.29 in aanmerking nemende, evenmin terug te voeren op
negligence/onredelijk handelen van SPDC. Er kan, kortom, met betrekking tot de Oruma-leiding niet worden gesproken van een onrechtmatige toestand uit hoofde van Ontstaan. Toewijzing van de wegens Ontstaan tegen de moeder(s) en de dochter ingestelde gebodsvorderingen is dan ook niet geïndiceerd. Vordering VI zal worden afgewezen.
6.De vorderingen tegen SPDC uit hoofde van Reactie
paramount ruler) alvorens zij toegang krijgen tot het land en het dorp van de lokale bewoners, aldus MD c.s., die daaraan toevoegen dat het vragen van toestemming een formaliteit is; toestemming wordt steeds verleend wanneer een klein geschenk (bijvoorbeeld een kleine hoeveelheid alcoholische drank of een geldsom van ongeveer 1 dollar) wordt meegenomen (punt 294 ID).
flow stations(dat zijn installaties waar de eerste scheiding van olie, water en gas plaatsvindt) en sluiting van de desbetreffende
manifold(punt 31 jo 21 CvA; punt 59 MvA/MvG-inc/2). MD c.s. betogen (punten 30 en 107 ID; punt 282 CvR) dat SPDC de oliestroom pas op 7 juli 2005, en niet eerder, heeft stilgelegd. Zij dragen daarvoor twee argumenten aan:
manifold, en hieruit blijkt dat de oliestoom door deze
manifoldnaar de Kolo Creek-Rumuekpe pijpleiding is doorgegaan.
manifoldsplaatsvindt; faciliteiten daarvoor komen alleen voor bij
flow stations, terwijl het feit dat in een
flow stationgas wordt afgefakkeld niet betekent dat de oliestroom door de leiding niet is stilgelegd (punten 37-38 CvA).
disproportioneel veel tijd’ (punt 319 MvG/2). In die elf dagen is zeker 64.000 liter ruwe olie weggestroomd, zie rov. 3.34. Volgens MD c.s. rustte op SPDC de verplichting om het nodige doen om de schade als gevolg van lekkages aan haar pijpleidingen – ook wanneer het ontstaan daarvan niet aan haar is te wijten (zie onder meer punt 125 PA/2-MD) – zo veel mogelijk te beperken (punten 284 en 369 MvG/2), en heeft zij aan deze verplichting niet voldaan. Aan hun vorderingen uit hoofde van Reactie hebben MD c.s. de volgende concrete feitelijk stellingen – hierna: de Stellingen I t/m IV – ten grondslag gelegd (zie in het algemeen punt 370 MvG/2):
Leak Detection System(LDS) moeten installeren waardoor verificatie van de melding niet meer nodig was (onder meer punt 290 CvR, punt 63 PA/1-MD, punten 312, 335 en 336 MvG/2 en de punten 68, 74-76 en 121 PA/2-MD);
flow restriction systemmet een deugdelijk drukmeetsysteem en op afstand bedienbare
valves(kleppen) (zie ook de punten 314 en 357-366 MvG/2 en de punten 77 en 78 PA/2-MD);
tort of negligence(schending van een
duty of care) en de
statutory negligencevan artikel 11(5) (b) OPA. Het hof zal de Stellingen I t/m IV beoordelen vanuit het gezichtspunt van de
tort of negligencedie meer omvattend is dan de
statutory negligencevan artikel 11(5)(b) OPA en op het overlappende gebied niet tot andere resultaten zal leiden. Uit het onder 3.14 en 3.18 overwogene volgt dat hierbij de bewijslast – en daarmee de stelplicht – op MD c.s. rust.
Oil Spill Contingency Planop te stellen. Die verplichtingen hebben betrekking op maatregelen die Shell volgens MD c.s. in het algemeen bij voorbaat moet nemen om ervoor te zorgen dat zij bij een lekkage snel en adequaat kan reageren. Behalve voor zover zij tevens onder de in rov. 6.3 genoemde maatregelen vallen, is echter niet in te zien dat het gestelde niet treffen van deze maatregelen bij dit specifieke lekkagegeval negatieve consequenties heeft gehad. Reeds omdat daarom niet aan de in rov. 3.18 genoemde voorwaarde (c) is voldaan, kan op die grond niet een
tort of negligenceworden aangenomen.
duty of carewordt aangerekend. Daarvoor zijn de redenen voor toegangsweigering te diffuus en te weinig direct op Shell terug te voeren; er zit steeds een keuzemoment van de toegangsweigeraar(s) tussen (vgl. punt 628 MvA/MvG-inc/2). Dat Shell niet kan worden tegengeworpen dat zij de door de toegangsweigering verhinderde handelingen niet heeft kunnen uitvoeren, neemt overigens niet weg dat haar onder omstandigheden wel kan worden tegengeworpen dat zij niet of onvoldoende op de toegangsweigering heeft gepreludeerd en/of (vervolgens) te weinig heeft gedaan om die toegangsweigering te omzeilen of opgeheven te krijgen.
in fine, 6.1 en 6.6
in fine)
American Petroleum Institute(API) van november 2001,
reaffirmedin 2008 – hierna: API 1160 (productie Q.16) – waarin verschillende mogelijkheden zijn beschreven om een LDS te bewerkstelligen dat de operator in staat stelt snel een lekkage te signaleren en te verhelpen. In hoofdstuk 10 (‘
Mitigation Options’) van API 1160 is het volgende opgenomen:
Third-Party Damage(TPD). In subparagraaf 10.1.3 (‘
Optical of Ground Intrusion Electronic Detection’) is het volgende te lezen:
– In the event third-party intrusion results in an immediate rupture, the intrusion alarm, coupled with a release alarm, will allow response to occur more quickly, and potentially reducing the volume released significantly.
Detecting and Minimizing Unintended Pipeline Releases’. In subparagraaf 10.3.2 ‘
Types of Release Detection Systems’ is onder meer het volgende vermeld:
. Software for this system incorporates two independent methods of release detection: pressure point analysis and mass balance. Pattern recognition algorithms that distinguish normal operating events from leaks are used. When used with a communications system, pressure point analysis can provide the calculated location of a release.
Design and Engineering Pratice(DEP) 31.40.60.11 van september 2002 (productie N.6) ‘
specifies the requirements and gives recommendations for the application of Leak Detection Systems’ (p. 4). Op p. 6, onder de kop ‘
Requirement (…)’, is neergelegd dat ‘
[a]n LDS reduces the consequences of failure by enabling fast emergency response’. Op p. 9, onder de kop ‘
Selection Of A Leak Detection System’ is deze tekst opgenomen:
summaryvan Appendix 1 (weergegeven in punt 90 C-Exh) zijn meerdere LDS’s genoemd die een response time van ‘
minutes to hours’hebben.
in real timeeen lek kan detecteren, en zelfs de plaats van het lek kan identificeren, waardoor de olietoevoer niet alleen binnen korte tijd, maar ook, voor zover dat aan orde is, ‘gericht’ kan worden stilgelegd. Met zo’n LDS had de schade voor een (zeer) groot deel voorkomen kunnen worden omdat daarmee de lekkage (veel) eerder zou zijn geverifieerd, en de olietoevoer dus (veel) eerder zou zijn stilgelegd.
Third-Party Damage(TPD) toegespitste LDS maakt ook gebruik van gegevensverzending. Als feit van algemene bekendheid kan gelden dat in gebieden waarin TPD aan pijpleidingen regelmatig voorkomt, ook diefstal bij pijpleidingen een frequent optredend fenomeen is. Aangenomen mag daarom worden dat het TPD-LDS diefstalbestendig is; anders zou dit een tamelijk zinloze voorziening zijn. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien waarom in het algemeen LDS’s waarin gegevensverzending plaatsvindt, niet diefstalbestendig zijn of kunnen worden gemaakt.
flow stations. Die pompen zorgen ervoor dat de olie vanaf het
flow stationde leiding in wordt gepompt naar de terminal. Als er een lek in een leiding ontstaat, heeft dat drukverlies tot gevolg. Wanneer de druk daalt tot onder de ingestelde waarde, slaat de pomp in het
flow stationautomatisch af en klinkt een alarm waarna een onderzoek naar de oorzaak van de lekkage wordt ingezet (punt 277 MvA/1 en punt 82 MvA/MvG-inc/2). MD c.s. menen dat dit systeem niet als een LDS kan worden gekwalificeerd, omdat (a) het bij kilometers lange pijpleidingen te veel tijd kost voordat het drukverlaging als gevolg van een lek door dat systeem wordt gesignaleerd, en (b) geen informatie wordt verschaft over de locatie van de lekkage (punten 271 en 336 MvG/2). Deze argumenten zijn, naar onmiddellijk is in te zien, feitelijk juist. MD c.s. hebben hier dus het gelijk aan hun zijde, hetgeen nog wordt onderstreept in de door Shell naar aanleiding van het artikel 843a Rv-bevel ter inzage gegeven HSE-case, met doc. Ref. nr. SPDC 2001-188, Revision 2, March 2004 (zie de punten 270 en 337 MvG/2 en punt 69 PA/2-MD), waarin is te lezen:
) and the physical sighting of leaks by the communities, Bristol pilots and other third parties (…).
flow stationheeft geleid – volgens Shell is de olietoevoer pas op 29 juni 2005 stilgelegd – maakt eens te meer duidelijk dat de lagedrukbeveiliging van SPDC niet als volwaardig alternatief voor een LDS kan worden gezien. Shell’s lagedrukbeveiliging is geen LDS, en in elk geval niet een adequaat LDS. Het scherper in- of afstellen van die lagedrukbeveiliging biedt, anders dan Shell lijkt te menen, onvoldoende soelaas. Daarmee blijven de zojuist met (a) en (b) aangeduide argumenten van MD c.s. immers in wezen onaangetast.
duty of carerustte om daarop een LDS te installeren. Om een
duty of carete kunnen aannemen moet aan de
Caparo-test zijn voldaan, dat wil zeggen dat de schade voorzienbaar moet zijn, er
proximitymoet zijn en een duty of care in dit geval
fair, just and reasonablemoet zijn (zie rov. 3.18).
duties of care) op SPDC rust(t)en, en met name nog niet of op SPDC de concrete verplichting rust(te) om een (volwaardig en adequaat) LDS toe te passen in de Oruma-leiding.
was also classed as caused by outside interference’. Naar uit p. 8, achtste asterisk, van het deskundigenrapport blijkt, wordt in het ILI-rapport van 2004 melding gemaakt van niet minder dan 129.678 corrosieplekken in de Oruma-leiding, waarvan 37 met een diepte van 40-59%. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de correctie die hierop is aan te brengen in verband met het ILI-rapport van 2016 (p. 11, alinea’s 4 t/m 6 van het deskundigenrapport) moet – met de deskundigen op p. 18, punt 5 van hun rapport – worden geconcludeerd dat interne corrosie een serieus probleem in de Oruma-leiding is, en ook in 2004 al was. Gelet op dit een en ander was voor SPDC al vóór de 2005-lekkage voorzienbaar dat in deze specifieke leiding (wederom) een lekkage zou optreden, als gevolg van hetzij onvoldoende onderhoud/corrosie hetzij sabotage. Hiervoor is nog bevestiging te vinden in een rapport van SPDC zelf uit 2004 (productie M.3) over de Kolo Creek-Rumuekpe-leiding (dat is de Oruma-leiding, zie rov. 1.d), waarin is opgemerkt dat uit eigen onderzoek van SPDC naar voren weas gekomen dat deze leiding was ‘
likely to leak before the year 2003/2004’ (p. 2-17 van productie M.3) en.waarin verder onder meer het volgende staat vermeld (productie M.3, p. 2-24):
SPDC shall:
Peace and Security in the Niger Delta; productie C.7, zie punt 298 ID) is het volgende te lezen (p. 13):
Shell Companies in Nigeria’ (zie p. 4). In punt 32 MvA/MvG-inc/2 heeft Shell aangegeven dat ‘regelmatig’ de toegang wordt geweigerd door de lokake bevolking. Door MD c.s. is in punt 300 ID gesteld dat ook in het geval van Oruma was te verwachten dat SPDC niet zonder meer toestemming zou krijgen om bij de lekkage te komen. Deze stelling is door Shell niet (voldoende duidelijk) weersproken. Op grond van dit een en ander moet worden geconcludeerd dat voor SPDC vóór medio 2005 was te voorzien dat zij geen of vertraagde toegang zou krijgen bij een lekkage in de Oruma-leiding.
fair, just and reasonable’ om van SPDC te vergen dat zij vóór de 2005-lekkage een LDS op de Oruma-leiding had geïnstalleerd. Aan de eis van
proximityis eveneens voldaan nu Oguru, Efanga en de omwonenden voor wie MD optreedt, in de nabijheid van de pijpleiding van SPDC woonden en/of werkten.
duty of carerustte om de Oruma-leiding van een LDS te voorzien. Uit het onder 6.16 overwogene blijkt dat zij deze
duty of careheeft geschonden. Het nalaten om een LDS aan te brengen, heeft onmiskenbaar tot aanzienlijke schade geleid. Bij toepassing van zo’n systeem zou de olietoevoer namelijk aanmerkelijk eerder zijn gestopt en zou de impact van de lekkage dienovereenkomstig kleiner zijn geweest. Waarschijnlijk zou dan een oppervlakte ter grootte van hooguit maar één of twee in plaats van tien voetbalvelden vervuild zijn geraakt (zie rov. 3.34). Geconcludeerd moet worden dat SPDC de
tort of negligenceheeft gepleegd door destijds niet een LDS te installeren op de Oruma-leiding. Stelling II treft dus doel.
duty of carehad, missen – zo volgt uit het voorgaande – een toereikende onderbouwing en worden deswege gepasseerd. Voor tegenbewijs als door Shell aangeboden onder 936 MvA/MvG-inc/2 is derhalve geen plaats.
flow stationsen sluiting van de
manifold. Of er op afstand bedienbare kleppen waren, is in dit licht niet relevant. Op afstand bedienbare kleppen zouden er in ieder geval niet toe hebben geleid dat de leidingen vóór 29 juni 2005 zouden zijn stilgelegd omdat het lek toen pas is geverifieerd en, indien geen LDS zou hebben bestaan, toen ook pas redelijkerwijs had kunnen worden geverifieerd (zie rov. 6.9). Met LDS had het stilleggen echter aanmerkelijk eerder kunnen gebeuren. Stelling III gaat, zo moet worden geconstateerd, in feite geheel en al op in Stelling II, en mist dus zelfstandige betekenis.
duty of carein verband met het indammen kan onder deze omstandigheden niet worden aangenomen. Stelling VI faalt eveneens.
torts of nuisanceen
trespass to chattelen op de
Rylands v Fletcher-rule. Naar aanleiding hiervan wordt om te beginnen opgemerkt dat in onder 5.30 is beslist dat verband met het ontstaan van de lekkage MD c.s. bij deze rechtsfiguren geen belang meer hebben. en dat in het hier aan de orde zijnde verband (van Reactie) het vertrekpunt van de beoordeling dus moet zijn dat de olie zich (na uit het gat in de leiding te zijn gestroomd) op de
right of wayvan SPDC bevindt. Tegen de achtergrond wordt vervolgens opgemerkt dat:
torts of nuisanceen
trespass to chattelMD c.s. niet verder kunnen helpen omdat het nalaten van SPDC om vóór 9 juli 2005 in te dammen niet als onredelijk respectievelijk
negligentkan worden bestempeld;
Rylands v FletcherMD c.s. evenmin kan baten nu (i) weliswaar zou kunnen worden gezegd dat de olie die ten gevolge van de lekkage op de
right of wayvan SPDC is terechtgekomen, vervolgens – door het niet onmiddellijk indammen – vanaf die
right of wayis ontsnapt naar het naastgelegen terrein, maar niet kan worden gezegd dat SPDC die gelekte olie ‘
for his own purposes’(zie rov. 3.21) op de
right of wayheeft gebracht, zodat aan deze toepassingsvoorwaarde van die regel niet is voldaan.
The Tort of Negligence in Nigeria’ van Jill Cottrell:
The most important legislative change, relating toapportionmentof damages in contributory negligence cases, has been adopted in all parts of Nigeria’ (onderstreping hof),
Oil Spill Contingency Plan, en richt zich alleen tegen SPDC als de operator die zo’n plan dient te implementeren. Volgens Shell is aan deze verplichting voldaan (onder meer punten 30 en 134 PE-S) en MD c.s. hebben niet bewezen dat dit niet het geval is. Het tweede onderdeel richt zich tegen SPDC en de Shell-moedervennootschappen en houdt in dat zij ervoor moeten zorgen dat is voldaan aan alle voorwaarden voor een ‘tijdige en adequate reactie’ voor het geval zich opnieuw een olielekkage nabij Oruma voordoet.
duty of careheeft om een LDS toe te passen, en dat SPDC zich in 2005 schuldig heeft gemaakt aan de schending van deze
duty of careen dusdoende toen een
tort of negligenceheeft gepleegd.
duty of care-schending die in verband met de lekkage in 2005 is vastgesteld – bestaande in het nalaten om een LDS aan te brengen – is dus tot op heden blijven voortduren waardoor inmiddels sprake is van een langdurige onrechtmatige toestand.
internal corrosion seems to be a major problem’ (p. 18, punt 5). De kans dat in de Oruma-leiding in de toekomst als gevolg van corrosie een lekkage in de Oruma-leiding zal optreden, is dus niet te verwaarlozen is. Het percentage lekkages dat aan sabotage is te wijten, is volgens Shell (punt 29 MvA/MvG-inc/2) in de periode tussen 2006 tot 2010 opgelopen tot 75% (daarvoor was dat 55%, zie rov. 6.18). In de huidige onveilige situatie moet de kans dat sabotage plaatsvindt temeer als aanzienlijk worden beschouwd. In het afgelopen decennium zijn specifiek in de Oruma-leiding meerdere door sabotage veroorzaakte lekkages ontstaan (zie rov. 5.34). Het is kortom tamelijk waarschijnlijk dat een nieuwe lekkage in de Oruma-leiding zal ontstaan.
to prevent illegal tapping’ (zie de laatste zinsnede van vraag 4 op p. 2 van productie Q.75) waarmee hooguit zeer incidenteel, als bijvangst, een sabotagepoging tijdig in de kiem kan worden gesmoord en waarmee door corrosie veroorzaakte lekkages in het geheel niet kunnen worden ontdekt.
justice can be adequately done.
Update on Security Operating Levels (SOL) and Security Single Point Approval (SSPA) – Niger Deltavan SPDC van 8 mei 2019 (productie 69) is het volgende bericht verschenen (waarin Baysela State en Oruma niet worden genoemd):
BLACK, nog activiteiten waarvoor reizen is vereist, kunnen worden ondernomen, zij het onder bepaalde voorwaarden en c) dat bij het voor de rest van de Rivers Delta (waaronder Baysela State) geldende lagere veiligheidsrisico SOL
REDreisbewegingen zijn toegestaan, mits een SSPA is verkregen. Het is – zoals MD c.s. hebben aangevoerd in punt 12 AU-MD/2 – ondanks de verslechterde veiligheidssituatie voor de SPDC-medewerkers dus mogelijk om werkzaamheden te blijven verrichten. Dit strookt met de code oranje, die voor Baysela State is afgegeven, waardoor noodzakelijke reizen nog wel zijn toegestaan, en ook met het feit dat in Ogoniland in de deelstaat Rivers State al sinds 1993 sprake is van een onveilige situatie, terwijl door SPDC toch werkzaamheden worden verricht in verband met de hoofdleidingen die door dat gebied lopen (punten 130 en 381 MvA/MvG-inc/2, zie ook de punten 157 en 158 MvG/2). Volgens Shell gebeurde dit zelfs nog begin 2018 bij het dorp Goi in Ogoniland (punt 106 MvA/MvG-inc/2), hoewel de veiligheidssituatie daar toen ook al te slecht was (geworden) om een fysiek onderzoek door deskundigen te laten plaatsvinden (punt 133 MvA/MvG-inc/2). Het aanleggen van een LDS valt onder, of is op lijn te stellen met ‘belangrijke onderhoudgerelateerde werkzaamheden’ – waaronder Shell de ILI-run uit 2015, maar niet het deskundigenonderzoek ter plaatse rekent – die in de visie van Shell ook in een zeer dreigende situatie moeten worden verricht (punt 381 MvA/MvG-inc/2). Voor zover het onder 6.41 vermelde verweer van Shell strekt ten betoge dat het verrichten van LDS-werkzaamheden aan de Oruma-leiding onverantwoord of zelfs onmogelijk is, wordt dit verweer als onvoldoende onderbouwd gepasseerd, waardoor aan het in onder meer punt 936 MvA/MvG-inc/2 aangeboden tegenbewijs niet wordt toegekomen.
state of the artis) en dat snel, binnen
minutes to hours, zonder dat fysieke toegang nodig is, een lek detecteert (zie rov. 6.14). Dit bevel heeft betrekking op zowel de Oruma II-leiding, die thans kennelijk als hoofdleiding fungeert, als de Oruma I-leiding die als reserveleiding de functie van hoofdleiding op ieder moment moet kunnen overnemen.
RED-situatie in Baysela State, zal SPDC daarvoor de ruime termijn van één jaar worden gegund. Nu SPDC niet subsidiair matiging of maximering van de gevorderde dwangsommen heeft bepleit, moet er vanuit worden gegaan dat daarvoor geen aanleiding bestaat.
clean hands-voorwaarde (zie rov. 3.13) niet aan MD c.s. worden tegengeworpen.
tort of negligenceis aangemerkt. Toetsend aan de in rov. 3.13 vermelde maatstaven is daarom geen plaats voor een nader, op een of meer van de andere door MD c.s. in het kader van het thema Reactie genoemde maatregelen te baseren, bevel.
7.De vorderingen tegen de Shell-moedervennootschappen uit hoofde van Reactie
duty of careheeft geschonden. Nu in het voorgaande alleen een
duty of care-schending door de dochter (SPDC) is vastgesteld in verband met het niet-installeren van een (adequate) LDS bij Oruma, kan de gestelde aansprakelijkheid van de moeder(s) ook alleen hierop berusten.
[o]ver the longer term Nigeria will continue to be an extremely important part of our portfolio (...)’ (punt 641 MvG/2). Aan de andere kant is Nigeria voor Shell ook een constante bron van zorg. In rov. 6.18 is al gewezen op het grote aantal jaarlijkse Shell-lekkages in Nigeria. Door MD c.s. is onweersproken gesteld dat in de periode 2002-2007 de Nigeriaanse Shell-vennootschap (SPDC) verantwoordelijk was voor 33% van de totale hoeveelheid door het Shell-concern gelekte olie. In de 2005
Business Assurance Lettervan [directeur 2] , destijds een van Shell’s managing directors, aan de toenmalige CEO van het concern, [CEO] , is het volgende te lezen: ‘
The Nigerian Delta security and reputation issues continue to be very challenging’ (noot 615 bij punt 652 MvG/2, zie ook punt 889 MvA/MvG-inc/2), waarbij ‘
challenging’ klaarblijkelijk is gebruikt als het bekende management-eufemisme voor ‘problematisch’ of ‘vervelend’. Gezien de in de rov. 6.37, 6.38 en 6.42 neergelegde constateringen is op dit moment de situatie in Nigeria voor Shell bepaald niet minder zorgelijk. Onder deze omstandigheden kan genoegzaam worden aangenomen dat de Shell-top zich – direct of indirect – tamelijk intensief heeft bemoeid en zich nog steeds bemoeit met SPDC. Uit de passage in de door dit hof in rov. 3.29 maatgevend geoordeelde
Vedanta v Lungowe-uitspraak van het UK Supreme Court dat ‘
[e]verything depends on theextentto which, and the way in which, the parent availed itself of the opportunity to take over, intervene in, control, supervise or advise the management of therelevantoperations (…) of the subsidiairy’(onderstrepingen door het hof) blijkt dat het er bij de vraag of de moeder aansprakelijk is, niet zozeer om gaat of de moeder zich in het algemeen met de dochter bemoeit maar – zoals Shell heeft betoogd (in onder meer de punten 91(c), 104 en 116 PA/2-S) – dat het er daarbij op aankomt of die bemoeienis zich uitstrekt over de handelingen van de dochter waarop de gestelde aansprakelijkheid van de moeder berust. In dit geval is dat het nalaten van SPDC om een (adequate) LDS toe te passen. Voor aansprakelijkheid van de moeder geldt verder de eis dat zij van die handelingen van de dochter op de hoogte is of behoort te zijn; de in rov. 3.30 genoemde wetenschapseis.
Group Holding Companies) – de holdings – die de aandelen van de werkmaatschappijen, waaronder SPDC, hielden. De O-Moeders waren dus de indirect aandeelhouders van SPDC. De managing directors van de O-Moeders fungeerden tevens als de managing directors van de holdings en de besturen van de holdings bestonden nagenoeg geheel uit bestuurders van de O-Moeders. Bij de beslissingen die de holdings uit hoofde van hun aandeelhouderschap over de werkmaatschappijen hielden, werden zij bijgestaan door het
Committee of Managing Directors(CMD), dat exclusief bestond uit de managing directors van de O-Moeders. Daarnaast was er de
Conference, een informeel overlegorgaan dat bestond uit de voltallige besturen van de O-Moeders. De Shell-groep was functioneel opgedeeld in vier zogeheten
businesses– waaronder
Exploration and Production(E&P of EP), waar SPDC onder viel – die werden aangestuurd door groepsdirecteuren, die ook leden van het CMD waren. Daarnaast was er binnen de Shell-groep een regionale indeling met
Regional Managing Directors(RMD) aan het hoofd. Tot en met maart 2004 was de eerdergenoemde [directeur 1] de groepsdirecteur van EP en tevens de RMD voor de regio waar Nigeria onder viel. Daarna heeft [directeur 2] die functies overgenomen.
Executive Committee, de
Conferencedoor de
Board of Directorsen EP door
Upstream.
Health, Safety & Environment(HSE)/
Health, Safety, Security & Environment(HSSE). Dit beleid is ‘nader uitgewerkt in richtlijnen
(standards and manuals)’ (punt 42 CvA-a/44 CvD-b; punt 860 MvA/2). De
standards and manuals– waartoe ook de in rov. 6.13 al genoemde
Design and Engineering Praticepublicaties (DEP’s) behoren – ‘
(worden) door de verschillende Shell-maatschappijen geïmplementeerd (...)’. Op de naleving van het groepsbeleid vindt op groepsniveau (door RDS) controle plaats door middel van onder andere het uitvoeren van audits.
standards and manualsworden opgesteld en uitgevaardigd door speciaal daarvoor opgerichte service-maatschappijen, waaronder Shell Global Solutions International B.V. (punt 190 MvA-Exh en punt 861 MvA/MvG-inc/2). Uit de stelling van Shell, dat het beleid van de Shell-top ‘nader (is) uitgewerkt in (…)
(standards and manuals)’, volgt derhalve dat het die service-maatschappijen zijn die het door de Shell-top vastgestelde beleid uitwerken ter implementatie door de groepsmaatschappijen.
businessinformatie van de werkmaatschappijen ‘omhoog’ naar het CMD en kwam de aansturing van het CMD op basis van die informatie weer naar beneden (punt 554 MvG/2), werden concrete taakstellingen op bijvoorbeeld het gebied van onderhoud en HSE gegeven in de jaarlijkse businessplannen met bijbehorende budgetten die door de moeder(s) moesten worden goedgekeurd en moesten de werkmaatschappijen ook in
Assurance lettersaangeven hoe zij zich aan het veiligheìds- en HSE-beleid van de groep hebben gehouden (punten 578-585 MvG/2 en punten 75 en 139 C-Exh).
standards and manualszijn volgens Shell specifieker dan algemene doelstellingen en ambities, maar niet zo gedetailleerd dat exact wordt voorgeschreven hoe de werkmaatschappijen moeten handelen (punt 42 CvD en punt 194 MvA-Exh ). De Shell-moeders houden zich, aldus Shell, niet in detail bezig met de operaties van SPDC (punt 203 MvA-Exh ). MD c.s. hebben dit in zoverre onderschreven dat in hun optiek de
standards and manualsaan de werkmaatschappijen een zekere beoordelingsruimte laten – zij het dat zij deze door die centrale richtlijnen zeer nauw omkaderd achten (punt 75 C-Exh) – en de bemoeienis van de moeder zich beperkt tot aangelegenheden van een zeker belang of gevolg (punt 79 C-Exh). Op grond van deze wederzijdse stellingen moet worden vastgesteld dat de bemoeienis van de Shell-moeders zich in ieder geval niet uitstrekt tot die vrije, ongeregelde ruimte en dat in ieder geval onbelangrijke kwesties onder deze vrije ruimte vallen.
Executive Committeevan RDS, waaronder [directeur 2] , mede wordt bepaald door het aantal en volume van de
operational spills. Dit toont volgens MD c.s. aan dat RDS daarop invloed uitoefent. Met Shell, die het bestaan van dat bonusbeleid niet betwist, gaat het hof er van uit dat het aantal en volume van de
operational spillspas sinds 2010 bij de bepaling van de hoogte van de bonus meeweegt.
operational spillsop jaarbasis over het gehele Shell-concern. Dit neemt echter – anders dan zij daarmee lijkt te willen suggereren – niet weg dat de aandacht vooral (ook) op Nigeria zal zijn gericht gezien het feit dat de Nigeriaanse Shell-werkmaatschappij SPDC ‘verantwoordelijk’ is voor een zeer groot deel van de in totaal door de Shell-groep gelekte olie, in de periode 2002-2007 maar liefst 33% (zie rov. 7.1.b).
operational spillswordt bij lekkages waarvan de verificatie niet mogelijk is of wordt vertraagd door toegangsbelemmeringen, mede, en in aanzienlijke mate, bepaald door de al dan niet aanwezigheid van een LDS. In zo’n situatie kan met een LDS de lekkage binnen enkele uren worden geverifieerd, en de olietoevoer aansluitend worden stilgelegd, terwijl dat zonder LDS bijvoorbeeld drie dagen kan duren, zoals het geval was bij de lekkage bij Oruma in 2005. In Nigeria is toegangsweigering een veel voorkomend probleem (zie rov. 6.6), hetgeen bij de Shell-top bekend moet zijn, niet alleen vanwege het in zojuist in rov. 7.16 genoemde feit, maar ook onder meer omdat:
res ipsa loquitur) dat de voor Nigeria verantwoordelijke leden van het
Executive Committee– alleen al vanwege de niet te verwaarlozen invloed die dat kan hebben op de hoogte van hun bonussen – bij hun (functionele of regionale) aansturing van SPDC mede onder ogen zullen zien of de pijpleidingen in Nigeria (waaronder de Oruma-leiding) al dan niet van een LDS dienen te worden voorzien, waarbij zij het uiteindelijke antwoord uiteraard ook van andere factoren en een kosten-baten analyse zullen laten afhangen. Het bonusbeleid van RDS leidt er sinds 2010 derhalve toe dat de leden van haar
Executive Committeezich op niet terughoudende wijze zullen zijn gaan bemoeien met de wijze waarop SPDC omgaat met de LDS-kwestie. Dit past overigens binnen het in rov. 7.11 weergegeven raamwerk van DEP 31.40.60, en kan mede worden gezien als een concrete uitwerking daarvan en tevens als een bevestiging van de daarin neergelegde observatie dat het LDS-vraagstuk het concernbelang raakt.
Okpabi v RDS. Die verklaring bevat onder meer de volgende passage (zie ook punt 70 PA/2-MD), waarbij (
I), (
II) en (
III) door het hof zijn aangebracht ter onderscheiding van drie onderdelen daarin:
was an unreliable employee and a bad leaver’, punten 12 t/m 19). Zulke argumenten bezitten in het algemeen en op zichzelf beschouwd maar weinig overtuigingskracht. Vervolgens geeft [getuige 2] in punt 21 een uiteenzetting over de algemene positie van [getuige 1] :
[getuige 1] seems to suggest (…) that there is a (…) security function that sits outside of SPDC (…) which exercises complete control over security matters at SPDC. This is not my experience at all’. Punt 26 van [getuige 2] ’s verklaring luidt als volgt:
It is of course correct that we keep relevant colleagues within Business and Functional lines abreast of pertinent information, where it is appropriate to do so. For example, we will copy James Hall on email reporting serious security incidents. However, this does not mean, for example, that James Hall or anyone else can seize complete control of security operations at SPDC. That suggestion is simply false’.
meetings, workshops and discussion groupswaarover [getuige 1] in onderdeel
(I)van haar verklaring spreekt, waren klaarblijkelijk geen gremia waar besluitvorming plaatsvond; [getuige 1] heeft aangegeven dat ‘
during these events’ ‘
various initiatives’ werden bediscussieerd, en [getuige 2] heeft niet naar voren gebracht dat daarbij (ook) besluiten werden genomen. De opmerking van [getuige 2] dat [getuige 1] was ‘
removed from decision making processes at SPDC’en zijn daarop voortbordurende opmerkingen in punt 21 van zijn verklaring kunnen daarom niet worden gezien als een betwisting van onderdeel
(I)van [getuige 1] ’s verklaring. Ook verder wijst niets in [getuige 2] ’s verklaring er op dat de – dus: op eigen waarneming berustende – verklaring van [getuige 1] over de
meetings, workhops and discussionsen hetgeen daar is gebeurd, niet juist zou zijn. Op grond van onderdeel
(I)van de verklaring van [getuige 1] acht het hof bewezen dat tussen SPDC en vertegenwoordigers van ‘
The Hague’ (klaarblijkelijk RDS, zie rov. 1.b) is gesproken over de introductie van een LDS. Hierbij zal het niet zijn gegaan om louter informatie-uitwisseling op de voet van gelijkheid. Hetgeen [getuige 1] in onderdeel
(II)heeft verklaard – te weten dat aan de vrij kostbare initiatieven geen gevolg is gegeven en dat de reden daarvan moet zijn geweest dat RDS daarvoor geen goedkeuring heeft gegeven – is ook op eigen waarneming terug te voeren. Als deelnemer aan de
meetingsmoet zij verondersteld worden bekend te zijn met het globale prijskaartje dat aan de besproken maatregelen is verbonden en de wetenschap dat meer kostbare projecten goedkeuring ‘van boven’ behoeven is niet voorbehouden aan personen met een bijzondere (meer dan ‘
junior’-)positie waar [getuige 1] volgens [getuige 2] niet toe behoort. Een goedkeuringssysteem voor grotere uitgaven is iets anders dan de ‘
complete control’ waarover [getuige 2] spreekt. Ook onderdeel
(II)van [getuige 1] ’s verklaring is door [getuige 2] dus niet steekhoudend weerlegd. Er is al met al geen reden om te twijfelen aan de juistheid van ook dit verklaring-onderdeel waaruit temeer, in aanvulling op onderdeel
(I)van [getuige 1] ’s verklaring, naar voren komt dat RDS zich heeft bemoeid met de vraag of in Nigeria een LDS moet worden toegepast. De sterke nadruk die [getuige 2] legt op het ontbreken van specifiek ‘
complete control’ doet overigens vermoeden dat van een mindere vergaande inmengingsvariant, zoals beïnvloeding of bemoeienis, wel sprake was of zou kunnen zijn. In zoverre is in zijn verklaring zelfs een bevestiging te lezen van [getuige 1] ’s verklaring. In het licht van de door [getuige 1] daarin zelf gebruikte woorden ‘
I (…) infer’ kan onderdeel
(III)van haar verklaring in dit geding overigens niet zonder meer voor waar worden aangenomen.
I) en (
II) daarvan niet afdoen. Op die specifieke onderdelen wordt door Shell immers niet – direct noch indirect – ingegaan.
proximity, hetgeen het hof afleidt uit de in de ‘
Vedanta v Lungowe’- uitspraak neergelegde overweging dat ‘
the result would surely have been the same if the dust had escaped to neighbouring land where third parties, worked, lived or enjoyed recreation’. Hierin is immers de beslissing in de zaak
Chandler v Cape, dat de moeder aansprakelijk was jegens de werknemers van de dochter die door die dochter waren blootgesteld aan asbest, doorgetrokken naar
third partieswaarmee de ‘Oruma-ers’ zijn te vergelijken. Onder de hier geschetste omstandigheden is het
fair, just and reasonableom een
duty of carevan RDS aan te nemen om er voor te zorgen dat op de Oruma-leiding een LDS wordt geïnstalleerd. Aan deze
duty of careheeft zij niet voldaan, zodat ook aan haar kant sprake is van een onrechtmatige toestand. Omdat de SPDC al zeer lange tijd onwillig is gebleven, zelfs ondanks de nog toegenomen noodzaak daarvan, om tot installatie van een LDS op de Oruma-leiding over te gaan is het, opdat
justice can be adequately done, noodzakelijk om ook RDS een bevel op te leggen waarmee zoveel als mogelijk kan worden verzekerd dat de Oruma-leiding nu eindelijk met een LDS wordt uitgerust.
Vedanta v Lungowe-uitspraak van de UK Supreme Court als regel van Engels vennootschapsrecht is weergegeven dat ‘
[d]irect or indirect ownership by one company of all or a majority of the shares of another company (which is the irreducible essence of a parent/subsidiary relationship) may enable the parent to take control of the management of the operations of the business (…)’,zie rov. 3.29.
8.De vorderingen uit hoofde van Sanering
duty of carerust(te) om de door olielekkage van 26 juni 2005 verontreinigde grond en waterbronnen adequaat te saneren, dat zij de sanering niet deugdelijk heeft uitgevoerd (punt 413 MvG/2), waardoor zij die duty of care heeft geschonden en dat zij derhalve een
tort of negligenceheeft gepleegd (zie onder meer de punten 316-372 en 424-428 CvR en de punten 382 en 498 MvG/2). De vorderingen I en III.a-a strekken tot vaststelling in rechte hiervan, als ingang respectievelijk opmaat voor schadevergoeding wegens de ondeugdelijke sanering. Met de vorderingen IV en V is beoogd dat de grond en de waterbronnen alsnog deugdelijk worden gesaneerd/gezuiverd; ook de na de sanering nog resterende verontreiniging moet worden opgeruimd.
restitutio in integrumgeldt, dan dringt de gedachte zich op dat mogelijkerwijs reeds uit hoofde van de schadevergoeding die verschuldigd is op grond van de toewijzing van vordering I, en wellicht ook vordering III.a-a, wegens Ontstaan, een volledige sanering van de door de lekkage veroorzaakte vervuiling moet plaatsvinden, althans een bedrag moet worden uitgekeerd waarmee deze volledige sanering kan worden bereikt. Eenzelfde gedachte zou kunnen rijzen naar aanleiding van de toewijzing van de vorderingen I en III.a-a uit hoofde van Reactie/LDS. Hiermee zou dan tegelijkertijd de – in punt 114 PE-MD door hen zelf ook aan de orde gestelde – vraag rijzen welk belang MD c.s. nog hebben bij de beoordeling van de onder 8.1 genoemde, op schending van een
duty of caregebaseerde vorderingen uit hoofde van Sanering. Of het Nigeriaanse schadevergoedingsrecht inderdaad uitgaat van
restitutio in integrum, wat daar de consequenties daarvan voor deze zaak zouden zijn en of de zojuist geformuleerde gedachten juist zijn, dient echter in de schadestaatprocedure te worden uitgemaakt, zodat nu nog niet kan worden gezegd dat het belang van MD c.s. bij de beoordeling van de vorderingen uit hoofde van Sanering door de toewijzing van de vorderingen I en III.a-a uit hoofde van Ontstaan en Reactie is weggevallen. In dit verband kan ook nog relevant zijn dat de vorderingen I en III.a-a uit hoofde van Sanering zijn gebaseerd op de common law, terwijl de vorderingen I en III.a-a uit hoofde van Ontstaan zijn toegewezen op grond van de OPA (vgl. ook rov. 6.31). Laatstgenoemde vorderingen zijn bovendien tegen de Shell-moeder(s) niet toewijsbaar geoordeeld, zodat de vorderingen uit hoofde van Sanering tegen de moeder(s) door de hier besproken kwesties niet (rechtstreeks) worden geraakt.
tort of negligenceis gepleegd, daarvan de stelplicht en bewijslast draagt (zie rovv. 3.14 en 3.18). Met de in dit verband door MD c.s. nog opgeworpen stelling, dat SPDC de enige is over de informatie aangaande de deugdelijkheid van de sanering beschikt, zien zij over het hoofd dat zij zelf ter plekke metingen hebben kunnen verrichten; medewerkers van MD hebben in verband met deze zaak meerdere malen Nigeria bezocht (zie productie M.12). Voor zover MD c.s. met die stelling bedoelen dat SPDC als enige beschikt over informatie over de wijze waarop de saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd, ontbreekt daaraan relevantie gezien hetgeen onder 8.22 is te overwegen. Genoemde stelling kan dus niet – zoals MD c.s. lijken te willen betogen – een omkering van de bewijslast rechtvaardigen. Evenmin kan, om de zojuist genoemde redenen, die stelling met zich brengen dat op Shell een verzwaarde motiveringsplicht rust.
Oil Spill Contingency Plan, zie bij 2.0 op p. 145 – is onder meer het volgende vermeld (p. 148, 150 en 152):
management and remediation of contaminated land’. Bij 8.0 daarvan, op p. 278 staat vermeld: ‘
Intervention and Target Values’. Daaronder is onder meer het volgende opgenomen (op p. 278 en 279):
soil/sediment’ de interventiewaarde voor verontreiniging door ‘
mineral oil’ (kortweg: olie) bepaald op 5.000 mg/kg en de targetwaarde op 50 mg/kg. Voor ‘
groundwater’ zijn deze waarden gesteld op achtereenvolgens 600 en 50 µg/l.
duty of care, afhankelijk van de aard en inhoud daarvan; sommige aanbevelingen lenen zich voor concretisering van een
duty of care, en andere niet. Zo is de aanbeveling in Part VIII B 4.1, dat de operator, ook als hij niet verantwoordelijk is voor het ontstaan van het lek, ‘
shall take prompt (…) steps to contain, remove and dispose of the spill’ dusdanig concreet dat zij kan dienen ter inkleuring van een
duty of care, maar is de in dezelfde zin neergelegde aanbeveling dat hij ‘
shall take adequate steps (…)’ daarvoor te vaag. Wat
adequateis, is immers op zichzelf niet duidelijk, anders dan het woord ‘
prompt’, dat aangeeft dat direct, zonder talmen, (de eerste) stappen moet worden gezet om de gelekte olie in te dammen en te verwijderen. Artikel 2.11.3 van Part VIII B dat in haar aanhef spreekt over ‘
attempt to achieve’ is naar haar aard niet geschikt als fundament voor een afdwingbare civielrechtelijke verplichting.
prompt’ stappen moeten worden gezet ‘
to remove and dispose of the spill’. Voor de toelichting hierop hebben zij in punt 380 MvG/2 onder meer verwezen naar hun stellingen over het thema Reactie. In dat kader is het handelen van Shell in de periode tot en met 9 juli 2005, toen de olie werd ingedamd, reeds beoordeeld. Over de periode tussen 9 juli 2005 en de datum van de aanvang van de sanering, 18 augustus 2005, heeft Shell al in de eerste aanleg een stelling betrokken die er op neer komt dat tot 18 augustus 2005 de toegang werd geweigerd (punt 87 CvA-a en punt 57 CvA-b, zie ook punt 97 MvA/MvG-inc/2). Door MD c.s. is dit niet betwist. In punt 487 MvG/2 hebben MD c.s. aangevoerd dat tussen lekkage op 26 juni 2005 en de sanering ongeveer een jaar is verstreken, doch zij hebben hierbij niet geconcretiseerd dat, laat staan waarom de – in augustus 2005 begonnen en in juni 2006 afgesloten – sanering sneller had kunnen en moeten worden uitgevoerd. Dit een en ander overziend, kan wat de temporele aspecten van de sanering betreft geen schending van een
duty of carevan SPDC worden aangenomen.
mineral oils(
Total Petroleum Hydrocarbon, afgekort TPH) en
metals– onder de interventiewaarden blijven. De doelstelling om de grond terug te brengen in de oude staat en de vastgestelde streefwaarden houden in hun visie een inspanningsverplichting in voor de operator om de sanering zo in te richten dat die streefwaarden zoveel mogelijk worden bereikt (punten 387-389 MvG/2). MD c.s. benadrukken dat de interventiewaarden niet het saneringsdoel zijn en dat het criterium van de EGASPIN met zich brengt dat de grond zoveel mogelijk wordt teruggebracht in de oude staat en dat bij gevoelige gebieden, zoals
mangrove areas, de vervuiling volledig wordt verwijderd (punten 391 en 433 MvG/2).
monitoring’ en uit de laatste drie alinea’s van p. 13 dat met de voorwaarde bij 5.2 wordt gedoeld op de situatie dat er mogelijkerwijs nog een restverontreiniging boven de interventiewaarde is: als die mogelijkheid niet is uitgesloten, dan is geen blijk gegeven van de afwezigheid van de noodzaak tot monitoring. In dit licht kunnen de geciteerde passages uit het Edelman-rapport moeilijk anders worden verstaan, dan dat het saneringsdoel is bereikt wanneer de interventiewaarden niet worden overschreden. In de punten 50-52 PA/2 heeft Shell hier terecht op gewezen.
United Nations Environment Programme(UNEP) uit juli 2011 overgelegd. Op p. 4 is een staafdiagram met ‘
soil samples’ afgebeeld waarin is te zien dat alleen monster 23 boven de ‘
EGASPIN intervention value’ van 5000 TPH uitkomt, en dat een aantal andere monsters een waarde hebben tussen de 50 en 5000 TPH. Daaronder, op dezelfde pagina, staat een grafiek over de ‘
soil samples depth’, waarin alleen bij sample 23 staat: ‘
Exceeding EGASPIN’, en bij alle andere samples: ‘
Not exceeding EGASPIN’. Dit duidt er op dat (ook) het UNEP er van uitgaat dat pas bij overschrijding van de interventiewaarden de EGASPIN-norm wordt overschreden.
the current intervention levels (…) are inadequate’ (p. 41) kan – anders dan MD c.s. menen (punt 439 MvG/2) – geen gewicht van betekenis in de schaal leggen. Die opmerking maakt deel uit van ‘
recommendations’ voor de toekomst (zie het opschrift bij 4.2 op p. 41 en punt 441 MvG/2) en bevestigt in wezen de gelding van de ‘
current intervention levels’. De aanbeveling van IUCN is door Edelman in zijn rapport uit 2020 ook niet gevolgd.
duty of carevan de operator. Datzelfde kan niet worden gezegd voor de in artikel 2.11.1 van Part VIII B van EGASPIN neergelegde algemene verplichting van de operator ‘
to restore as much as possible the original state of any impacted environment’. Deze omschrijving is daarvoor te vaag – wat betekent ‘
as much as possible’ precies? – hetgeen nog wordt onderstreept doordat in dat artikel wordt verwezen naar ‘
part VIII F’ voor de uitwerking van die algemene verplichting. En die uitwerking in Part VIII F houdt, naar zojuist is vastgesteld, in dat naar de interventiewaarden moet worden gekeken.
duty of carevan SPDC worden aangenomen om tot onder de interventiewaarden te saneren. Gezien het onder 8.12 t/m 8.15 en 8.16, tweede en derde volzin overwogene kan echter niet worden aangenomen dat op haar een sanerings-
duty of carerust die méér inhoudt dan dat dit resultaat wordt bereikt.
Study Station ‘Oruma 5’is dus een monster met een gehalte aan TPH (‘
mineral oil’) van boven de interventiewaarde aangetroffen, en bij
Study Station ‘Oruma 2’een monster met een hoge waarde. Onder 4.58 van het vonnis heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat deze twee hoge meetresultaten zijn toe te rekenen aan de onderhavige olielekkage in juni 2005. In rov. 4.60 heeft de rechtbank mede op basis van deze overweging geoordeeld dat het gestelde onvoldoende saneren niet is komen vast te staan. Tegen de overweging onder 4.58 is door MD c.s. niet gegriefd, zodat er in hoger beroep vanuit gegaan moet worden dat de twee hoge waarden niet het gevolg zijn van de lekkage uit 2005. Door MD c.s. is in hoger beroep ook niet aangevoerd dat de overweging van de rechtbank, dat de hoge waarden niet aan de 2005-lekkage zijn toe te rekenen, haar oordeel dat de sanering niet onvoldoende was, niet mede kon/kan dragen, zodat er in hoger beroep voorts van uit moet worden gegaan dat een niet aan de 2005-lekkage toe te rekenen overschrijding van de interventie niet tot toewijzing van enige vordering van MD c.s. kan leiden. Dit volgt overigens ook uit rov. 3.4 van dit arrest. Op basis van het Bryjark-rapport kan kortom niet worden vastgesteld dat er een relevante overschrijding van de interventiewaarden heeft plaatsgevonden. Door MD c.s. is op andere gronden dan dat rapport niet (voldoende gemotiveerd) betoogd dat de interventiewaarde voor
mineral oilis overschreden.
uit rapport [17]’ blijkt dat er nog een hoog gehalte aan lood en kwik is, waarbij wordt opgemerkt dat rapport [17] blijkens hoofdstuk 8 van een eerder, als productie Q.30 overgelegd rapport van Edelman, over Ikot Ada Udo gaat. Dat na de Oruma-sanering nog zware metalen in de grond aanwezig waren, kan bij deze stand van zaken niet worden aangenomen.
duty of careom tot onder de interventiewaarden te saneren, is, zo volgt uit het voorgaande, niet geschonden. Omdat die
duty of careniet vergt dat bij een sanering alle gelekte olie wordt verwijderd, maar alleen dat tot onder de interventiewaarde wordt gereinigd, kunnen ook na een sanering die in overeenstemming met die
duty of careis verricht, nog olieresten aanwezig zijn. Dit betekent dat MD c.s. geen argument kunnen ontlenen aan het feit dat niet alle gelekte olie is opgeruimd. Naar opgave van Shell zijn 350 van de 500 gelekte vaten gesaneerd en zelfs als, zoals MD c.s. opperen in punt 488 MvG/2, de gesaneerde hoeveelheid lager zou zijn, dan kan dat MD c.s. derhalve niet baten, in aanmerking ook nemend dat door hen niet gemotiveerd is gesteld, laat staan aangetoond, dat de gesaneerde hoeveelheid zo laag is dat wel sprake moet zijn van een op de 2005-lekkage terug te voeren overschrijding van de interventiewaarden.
duty of care. Het beroep op ‘ecologische stress’ kan hierom evenmin doel treffen.
duty of carevan SPDC uit een resultaatsverplichting (met betrekking tot de interventiewaarden) waaraan zij heeft voldaan. Aangezien het vereiste resultaat van de sanering is bereikt, is niet meer van belang hoe de sanering precies is tot stand gebracht en of deze wellicht op een andere en in het algemeen ‘betere’ wijze had moeten worden ingericht en uitgevoerd. De stellingen van MD c.s. (onder meer punten 377 en 496 MvG/2) dat door SPDC, gelet ook op daartoe strekkende aanbevelingen uit EGASPIN:
duty of careoplevert wanneer het eindresultaat beantwoordt aan de op de operator rustende
duty of care. Het hof wijst er nog op dat MD c.s. in punt 346 CvR zelf ook van het primaat van eindresultaat uitgaan, maar dan toegepast in een omgekeerde situatie: ‘
[m]aar ook als RENA wel een internationaal geaccepteerde methode zou zijn, dan zou Shell zich met het toepassen van die methode nog niet van haar zorgplicht hebben kunnen bevrijden, als de resultaten desalniettemin onbevredigend zijn’. Ten overvloede wordt hier nog aan toegevoegd dat de kritiek van MD c.s. op de toepassing van de RENA-methode in dit geval met name berust op de – betwiste (punt 724 MvA/2) – stelling dat, nu het enige tijd heeft geduurd voordat die methode werd ingezet, ‘aannemelijk is’/het ‘vermoedelijk’ zo is (punten 421 en 429 MvG/2), dat de olie tot onder de afgegraven 30 centimeter was weggezakt, doch dat, gezien het gebruik door MD c.s. van de woorden ‘aannemelijk’ en ‘vermoedelijk’, niet concreet is gesteld, laat staan bewezen, dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. In ieder geval is niet aangetoond dat daarbij de maatgevende interventiewaarden zijn overschreden.
duty of carekan worden betiteld. De enige additionele schade die MD c.s. in dit verband hebben opgevoerd, is het gevolg van het verbranden van olie op daarvoor volgens hen ongeschikte plaatsen (open vuilstortplaatsen en afvalputten) waardoor bomen en gewassen zouden zijn geschroeid (punten 34 en 118 ID; punt 489 MvG/2). Shell heeft dit betwist, stellende dat het ging om een gecontroleerde verbranding in putten (MvA/MvG-inc/2 onder 98 (iii), met noot 138). Nu MD c.s. bewijs hebben geleverd noch aangeboden van de door hen gestelde ondeugdelijke wijze van verbranden, wordt hun desbetreffende stelling als onbewezen gepasseerd. Dat sprake is geweest van extra schade, is dus niet komen vast te staan.
duty of careheeft geschonden/een
tort of negligenceheeft gepleegd.
oil sheen(olieglans) op de vijvers van Oguru en Efanga te zien was (punt 342 ID; punt 344 CvR), zich daarbij beroepend op de artikelen 2.6.3(i) en 2.11.3(i) van Part VIII B van EGASPIN, waarin staat dat zodanig gesaneerd moet worden dat geen olieglans meer zichtbaar is (punt 327 CvR). De rechtbank is in haar vonnis niet expliciet ingegaan op de sanering van de oppervlaktewateren, maar heeft wel de daarop gebaseerde vorderingen afgewezen, waarmee zij die stelling van MD c.s. impliciet heeft verworpen. Hiertegen hebben MD c.s. niet met zoveel woorden gegriefd, en evenmin hebben zij in de MvG/2 of hun daaraan voorafgaande hoger beroep-stukken herhaald dat na de sanering nog olieglans waarneembaar was, zodat in die stukken ook geen impliciete grief daartegen is te lezen. Bij deze stand van zaken moet er in hoger beroep vanuit gegaan worden dat na de sanering op de oppervlaktewateren geen olieglans meer te zien was. Vanwege de twee-conclusie-regel is na de MvG/2 in beginsel geen plaats meer voor een nieuwe grief. Bovendien is in de na de MvG/2 ingediende processtukken – de MvA-inc/2 (zie punt 107) en de PA/2-MD – ook niet (voldoende duidelijk) gesteld dat er na de sanering nog een olieglans op het water lag.
can exert negative impact’, maar niet hoe groot deze mogelijke impact is. Het rapport bevat in de volgende passages (verdere) aanwijzingen dat de betekenis van die impact op specifiek oppervlaktewater en vis moet worden gerelativeerd:
(…) there has been a significant decrease in the hydrocarbon concentration especially in the surface water based on the relatively dynamic nature of the water system in the area(p. 5);
Previous studies have shown that oil trapped in soils and sediments persists much longer and is likely to cause more environmental problems than oil in water(p. 37);
Adult fish are able to avoid oil-tainted water masses, because they can perceive the presence of oil in very low concentrations. In the event of an oil spill, fish may be exposed to concentrations of oil in water that may be too low to cause death (…)(p. 37).
verminderd leven in (…) de vijvers (is)’. In het licht van dit een en ander, en gezien het onder 8.25 overwogene, mist de stelling van MD c.s. (in de punten 413, 416, 495 MvG/2) dat de vijvers na de onderhavige sanering nog zo ernstig waren vervuild dat daarin geen vis meer kon leven of gekweekt kon worden, een toereikende onderbouwing. Voor deze betwiste stelling – waarvoor het Bryjark-rapport reeds om de zojuist genoemde redenen geen bewijs verschaft en waarvoor ook elders in het dossier geen concreet bewijs is te vinden – is geen gespecificeerd aanbod tot getuigenbewijs gedaan, zodat zij in ieder geval onbewezen is gebleven. Het enkele feit dat er na de sanering nog een concentratie TPH in de oppervlaktewater aanwezig was die een negatieve impact op het milieu kan hebben, maar waarvan de grootte onbekend is – en die dus ook afwezig of gering kan zijn – kan niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat SPDC bij de sanering van het oppervlaktewater een
duty of careheeft geschonden.
in fine) zijn overschreden. Hoewel dat op hun weg lag gezien het gemotiveerde verweer van Shell in punt 724 MvA/MvG-inc/2, dat zeer onaannemelijk is dat de verontreiniging dieper is doorgedrongen dan bovenste 30 centimeter van de grond, hebben MD c.s. bovendien niet te bewijzen aangeboden dat dit wel is gebeurd. Wat het grondwater betreft, is derhalve evenmin een schending van een
duty of carevan SPDC vast te stellen.
gebaseerde Saneringsvorderingen
duty of carebij de door SPDC uitgevoerde sanering niet is komen vast te staan, zijn de Saneringsvorderingen niet toewijsbaar, ook niet waar zij gericht zijn tegen de Shell-moeder(s) en evenmin voor zover zij betrekking hebben op de toekomst. De sanerings-
duty of carevan SPDC, die los staat van de vraag of de lekkage wel aan haar is te wijten, gaat immers niet zo ver dat zij alle vervuiling moet opruimen. De restvervuiling die er nog is, vormt in dit kader dus geen onrechtmatige toestand. Het hof tekent hierbij, refererend aan rov. 8.2, nog aan dat een gehoudenheid van SPDC om volledig te saneren mogelijkerwijs wel kan voortvloeien uit de schadevergoedingsverplichting die SPDC uit hoofde van het ontstaan van de lekkage heeft (rov. 5.28), en wellicht ook (deels) uit haar de op haar rustende verplichting om de schade te vergoeden die het gevolg is van het niet toepassen van een LDS (rov. 6.30).
rulevan
Rylands v Fletcher(punt 807 MvG/2). Die
ruleis volgens hen van toepassing nu a) de bij de sanering afgegraven vervuilde grond is gelegd op schone grond die door uit de vervuilde grond ontsnapte olie zelf ook vervuild is geraakt en b) SPDC
waste pitsheeft gegraven waarin zij olieafval heeft gestort van waaruit die olie, omdat de waste pits daartegen niet beschermen, is weggelekt naar de onderliggende grond. Niet valt echter in te zien dat – zoals door Shell tot uitdrukking is gebracht in punt 745 MvA/MvG-inc/2 – hierdoor een verontreiniging is veroorzaakt die er zonder het afgraven en storten in de waste pits niet zou zijn geweest. Wanneer de vervuilde grond niet zou zijn afgegraven en het olieafval niet in een wastepit zou zijn gestort, dan zou daaruit de olie ook zijn ontsnapt naar de onder- of naastgelegen gronden. Het beroep op de risicoaansprakelijkheid van
Rylands v Fletcherstuit dus af op het ontbreken van schade. Omdat de hier bedoelde situatie inmiddels geacht moet worden te zijn beëindigd, is ook een daarop gebaseerd bevel niet aan de orde.
9.De vorderingen II en III.b: het grondrecht op schoon leefmilieu
African Charter on Human and Peoples’ Rights. MD c.s. hebben aan hun beroep hierop ten grondslag gelegd dat hun leefomgeving ‘ernstig’ is vervuild (punt 737 MvG/2). Het hof zal zich aansluiten bij dit gemeenschappelijke uitgangspunt, dat strookt met de algemene opvatting over de drempel die moet worden aangelegd om van inbreuk op grondrechten ter bescherming van het milieu te kunnen spreken, zie bijvoorbeeld EHRM 9 december 1994, A303-C, NJ 1996, 506 (
López Ostra/Spanje), waarin de eis van
severe environmental pollutionwordt gesteld.
Concentrations in excess of the intervention values correspond to serious contamination’)wordt bevestigd dat (pas) bij overschrijding van de interventiewaarde de vervuiling als ernstig wordt aangemerkt. In verband met Sanering kan derhalve evenmin een inbreuk op het grondrecht op schoon leefmilieu worden aangenomen.
10.De vorderingen III.a-b en IX
11.Afsluitende overwegingen
Leak Detection System(LDS) te installeren, en veroordeelt SPDC om aan Oguru en Efanga te vergoeden de uit i) en ii) voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Leak Detection System(LDS) als bedoeld in rov. 6.43 en veroordeelt SPDC om voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een dag gerekend) dat zij niet aan dit gebod voldoet, aan MD c.s. gezamenlijk een dwangsom te betalen van € 100.000,-;
Leak Detection System(LDS) als bedoeld in rov. 6.43, en veroordeelt RDS om voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een dag gerekend) dat zij niet aan dit gebod voldoet, aan MD c.s. gezamenlijk een dwangsom te betalen van € 100.000,-;