ECLI:NL:GHDHA:2021:1253

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
200.276.174/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een beëindigingsovereenkomst en de verplichting tot betaling van een beëindigingsvergoeding na beëindiging van samenwerking

In deze zaak gaat het om de vraag of er na de beëindiging van de samenwerking tussen Velox c.s. en [geïntimeerde] een overeenkomst is gesloten die recht geeft op een beëindigingsvergoeding van € 55.000,-. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er op 4 oktober 2017 een mondelinge overeenkomst was gesloten, maar Velox c.s. betwistte dit en stelde dat er geen bindende overeenkomst was omdat er nog geen overeenstemming was bereikt over een relatie- en concurrentiebeding. Het hof heeft de grieven van Velox c.s. verworpen en geoordeeld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand was gekomen. Het hof oordeelde dat de essentiële onderdelen van de beëindigingsovereenkomst waren overeengekomen, ondanks dat er nog geen afspraken waren gemaakt over beperkende bedingen. Het hof concludeerde dat Velox c.s. verplicht was om de beëindigingsvergoeding te betalen, en dat de wettelijke handelsrente over het bedrag verschuldigd was. De eerdere vonnissen van de rechtbank werden bekrachtigd, en Velox c.s. werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.276.174/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/540530 HA ZA 17-1152

arrest van 6 juli 2021

inzake
1.
Velox Engineering B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
2.
Velox Engineering Professionals B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
3.
Velox Engineering Holding B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Velox c.s.,
advocaat: mr. F.C. van Uden te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam] Vastgoed Management,

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L. van den Heuvel te Amsterdam.

Het geding

Het verloop van deze procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de appeldagvaarding van 17 maart 2020 waarbij Velox c.s. in hoger beroep is gekomen van het door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen tussenvonnis van 13 februari 2019 en het door deze rechtbank tussen partijen gewezen eindvonnis van 4 maart 2020;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • de pleitnotities van het op 7 juni 2021 (via videoverbinding) gehouden pleidooi;
  • de door [geïntimeerde] bij pleidooi overgelegde productie 21.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Waar gaat deze zaak over?

Het gaat in deze zaak om de vraag of tussen partijen, na beëindiging van hun samenwerking, een overeenkomst is gesloten die [geïntimeerde] recht geeft op een beëindigingsvergoeding van
€ 55.000,- of dat eerst nog overeenstemming moest worden bereikt over (onder meer) een relatie- en concurrentiebeding.

De feiten

1. Partijen hebben geen discussie over de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
1.1
Velox c.s. stelt detacheringspersoneel ter beschikking voor projecten op het
gebied van installatietechniek en bouw.
1.2
Tussen [geïntimeerde] en Velox c.s. heeft vanaf oktober 2014, dan wel vanaf mei 2015, een (mondelinge) overeenkomst van opdracht bestaan, waarbij [geïntimeerde] zich jegens één of meer vennootschappen van Velox c.s. heeft verplicht om, onder meer, klanten aan te brengen bij Velox c.s. en contacten te onderhouden met relaties van Velox c.s. Eerst deed [geïntimeerde] dit 2 tot 3 dagen per week en later fulltime.
1.3
Velox c.s. heeft in augustus 2017 aan [geïntimeerde] het voorstel gedaan om hun wijze
van zakelijke samenwerking aan te passen, in die zin dat [geïntimeerde] voortaan niet meer als
opdrachtnemer zou fungeren maar als werknemer in dienst zou treden bij (een vennootschap binnen) Velox c.s. [geïntimeerde] heeft dit voorstel niet aanvaard.
1.4
Partijen zijn vervolgens in onderhandeling getreden over beëindiging van hun zakelijke samenwerking. Daartoe heeft onder meer op 4 oktober 2017 in Laren een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren: [geïntimeerde] , [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren op dat moment directeur-grootaandeelhouder van Velox c.s.
1.5
In vervolg op het gesprek van 4 oktober 2017 heeft een werkneemster van Velox
c.s., [werkneemster] (hierna: [werkneemster] ), in een e-mailbericht van 9 oktober 2017 aan [geïntimeerde] - voor zover van belang - het navolgende bericht:
"( ... )
Zoals afgelopen woensdag 4 oktober met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] besproken hierbij de bevestiging van hetgeen is afgesproken. De afspraak is dat er nog EUR 55.000 ex btw gefactureerd mag worden in het jaar 2017. Dit zal worden verdeeld over de periode 10, 11,12 en 13.
Voor de volledigheid hierbij even de data met betrekking tot jouw facturen en daarbij behorende betalingsdata.
Periode 10 heden € 13.750, wordt betaald 30 dagen na ontvangst
Periode 11 5-11-2017 € 13.750, wordt betaald 30 dagen na ontvangst
Periode 12 3-12-2017 € 13.750, wordt betaald 30 dagen na ontvangst
Periode 13 31-12-2017 € 13.750, wordt betaald 30 dagen na ontvangst
Verder willen we ter bescherming van onze bedrijf en dienstverlening nog een aantal zaken vastleggen met betrekking tot geheimhouding en relatiebeding etc.
Geheimhouding:
Anders dan ten behoeve van Velox Engineering is het je na je beëindiging van de werkzaamheden, verboden op enigerlei wijze aan derden, in welke vorm ook, direct of indirect, mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheid het bedrijf van Velox Engineering (c.q. met haar gelieerde ondernemingen) blijkt, en ongeacht de
wijze waarop die bijzonderheid Opdrachtnemer ter kennis is gekomen
(hierna te noemen: de‘Vertrouwelijke Informatie').
Overige afspraken:
(…)
Na afloop van de overeenkomst mag Businesspartner zijn onderneming niet in dezelfde branche, namelijk het bemiddelen van technische specialisten binnen de bouw en installatietechniek.
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Velox Engineering is het Businesspartner 12 maanden na beëindiging van de overeenkomst verboden op enigerlei wijze direct of indirect:
Relaties of werknemers te (doen) bewegen hun (arbeids)overeenkomst met Velox Engineering te beëindigen.
Relaties of werknemers in dienst te (doen) nemen.
(arbeids overeenkomsten tot het verrichten van werkzaamheden aan te (doen} bieden.
dan wel Relaties of Werknemers te (doen) bemiddelen.
Graag even je akkoord op deze mail zodat we alles kunnen organiseren en kunnen afronden.
(... )"
1.6
In reactie op dit e-mailbericht heeft [geïntimeerde] per e-mailbericht van 9 oktober 2017
aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] meegedeeld:
"( ... )
Bedankt voor het bevestigen van onze afspraak van afgelopen woensdag. Fijn dat we het eens zijn over het financiële gedeelte van de afspraak. Echter zie ik wel een afwijking in de bevestiging die niet is besproken. Noch bij de totstandkoming van onze overeenkomst, noch in ons laatste gesprek is er gesproken over geheimhouding en relatiebeding. Vanzelfsprekend zal ik vertrouwelijk met de informatie van Velox Engineering omgaan. De
gewenste geheimhouding is dus geen probleem, maar zoals jullie weten wil ik de komende tijd gaan uitzoeken wat mijn toekomstplannen zullen gaan worden. Hierin wil ik mijzelf niet belemmeren door nu achteraf een relatiebeding overeen te komen.
Graag een aanpassing zodat we definitief dit kunnen afronden.
(...)”
1.7
Bij e-mail van dezelfde dag heeft [betrokkene 1] gereageerd met de navolgende
woorden:
"( ... )
Hierin zijn wij al redelijk mild, normaal staat hiervoor 2 jaar relaties (klanten) en 1 jaar voor professionals wij willen dan ook onze business beschermen zoals je begrijp dus het jaar 2018 verwachten wij geen activiteiten van jou in onze branche! (…)”
1.8
Bij e-mail van 17 oktober 2017 heeft [betrokkene 1] in aanvulling daarop nog als volgt
gereageerd:
"(... )
De onderstaande reactie van jou is nu al weer ruim een week geleden. Zoals wij in het gesprek met elkaar hebben besproken willen we het afronden zodat iedereen door kan. We stellen een ultimatum aan ons eerder gedane voorstel zoals verstuurd is tot eind deze week (42) anders vervalt deze en kunnen hieraan geen rechten meer worden ontleent.
( ... )”
1.9
Bij e-mail van 19 oktober 2017 heeft [geïntimeerde] daarop laten weten:
“( ... )
Uit eerdere correspondentie heb ik al aangegeven dat er tijdens ons laatste gesprek en bij de totstandkoming van de samenwerking andere afspraken zijn gemaakt en dat ik achteraf niet akkoord ga met een eenzijdige aanpassing. Graag uitvoering geven van de gemaakte afspraken. (…)”
1.1
Velox c.s. heeft geweigerd de voormelde aanpassing aan te brengen en de door
[geïntimeerde] op 11 oktober 2017 opgestuurde deelfactuur onbetaald gelaten en ook overigens geen
betaling aan [geïntimeerde] verricht.
1.11
[geïntimeerde] heeft op 25 januari 2018 een bedrijf genaamd [naam] Engineering B.V.
opgericht welk bedrijf blijkens de vermelding op LinkedIn gespecialiseerd is in het
detacheren van medewerkers op projecten binnen de sector Bouw & Vastgoed.

Het geschil in eerste aanleg en de vonnissen

2. [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad, Velox c.s. hoofdelijk te veroordelen:
I. tot betaling van € 55.000,- te vermeerderen met BTW;
II. tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten berekend volgens de Staffel
Buitengerechtelijke Incassokosten;
III. tot betaling van de wettelijke handelsrente over alle gevorderde bedragen met ingang
van de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
IV. tot betaling van alle kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris van de
advocaat, kosten voor het deurwaardersexploot en de griffierechten, alsook de kosten die na
het vonnis zullen ontstaan, te weten het salaris van de advocaat en de kosten van de
betekening van dit vonnis.
Bij akte houdende aanvulling van eis heeft [geïntimeerde] zijn eis nog vermeerderd, maar deze vermeerdering heeft hij later weer laten varen zodat deze hier verder onbesproken blijft.
3. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering onder I ten grondslag gelegd dat partijen op 4 oktober 2017 mondeling een (perfecte en onvoorwaardelijke) overeenkomst hebben gesloten uit hoofde waarvan hem een beëindigingsvergoeding van € 55.000,- toekomt. Volgens [geïntimeerde] zijn partijen tot deze vergoeding gekomen mede ter afrekening van hetgeen nog aan inkomsten vanwege door hem geleverde inspanning door Velox c.s. zou worden gegenereerd.
4. Velox c.s. heeft in voorwaardelijke reconventie (indien de rechtbank mocht
oordelen dat tijdens de bespreking van 4 oktober 2017 een afkoopsom van € 55.000,- is overeengekomen zonder beperkende bedingen) gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
( i) de overeenkomst op grond van artikel 6:228 BW te vernietigen;
(ii) voor recht te verklaren dat de overeenkomst op grond van artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing blijft;
(iii) de overeenkomst op grond van artikel 6:258 BW te ontbinden;
(iv) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan Velox c.s. van de proceskosten, te vermeerderen met rente.
5. Volgens Velox c.s. is er geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat de aangeboden beëindigingsvergoeding onderdeel was van een
package deal, die door [geïntimeerde] van de hand is gewezen. Voor het geval dat wel wordt aangenomen, beroept zij zich op dwaling, de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid respectievelijk onvoorziene omstandigheden. Velox c.s. stelt daartoe (samengevat) dat [geïntimeerde] haar in de bespreking van 4 oktober 2017 onjuist heeft geïnformeerd over zijn toekomstplannen en dat het onredelijk is om een afkoopsom te krijgen en haar (toch) concurrentie te kunnen aandoen.
6. Bij tussenvonnis van 13 februari 2019 heeft de rechtbank overwogen dat Velox c.s. niet heeft betwist dat op 4 oktober 2017 reeds overeenstemming was bereikt over het bedrag van € 55.000,-. Volgens de rechtbank is de stellingname van Velox c.s. zo te duiden dat er op 4 oktober 2017 een overeenkomst is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat aanvullend nog een relatiebeding e.d. zou worden overeengekomen. De bewijslast van de opschortende voorwaarde rust volgens de rechtbank op Velox c.s. zodat zij is toegelaten tot bewijslevering. Vooruitlopend daarop heeft de rechtbank, voor het geval niet komt vast te staan dat een opschortende voorwaarde is overeengekomen, het beroep op dwaling verworpen omdat het een (uitsluitend) toekomstige omstandigheid betreft. Ook het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en onvoorziene omstandigheden is verworpen omdat volgens de rechtbank concrete feiten en omstandigheden waaruit onrechtmatige concurrentie volgt, gesteld noch gebleken zijn.
7. Na het horen van getuigen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 4 maart 2020 geoordeeld dat Velox c.s. niet is geslaagd in de bewijsopdracht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [werkneemster] niet bij de bespreking van 4 oktober 2017 aanwezig was, zodat haar verklaring niet berust op eigen waarneming en daarom geen bewijs kan opleveren. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn partij-getuigen zodat hun verklaringen geen bewijs in het voordeel van Velox c.s. kunnen opleveren omdat er geen ander (onvolledig) bewijs voorhanden is. De rechtbank heeft de vordering onder I toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De overige vorderingen zijn afgewezen. De reconventionele vorderingen zijn eveneens afgewezen, met veroordeling van Velox c.s. in de proceskosten.

De vordering in hoger beroep en de grieven

8. Velox c.s. heeft in hoger beroep gevorderd de bestreden vonnissen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het door [geïntimeerde] in eerste instantie in conventie gevorderde af te wijzen en het door Velox c.s. gevorderde in voorwaardelijke reconventie alsnog toe te wijzen, [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen Velox c.s. aan hem ter uitvoering van het eindvonnis heeft betaald, met wettelijke handelsrente, en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, met rente.
9. Velox c.s. heeft in de
eerstegrief betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat partijen op 4 oktober 2017 een onvoorwaardelijke overeenkomst tot betaling van
€ 55.000,- zouden hebben gesloten en Velox c.s. ten onrechte heeft veroordeeld dit bedrag aan [geïntimeerde] te voldoen. Ten onrechte heeft de rechtbank de stellingen van Velox c.s. zo uitgelegd dat sprake is van een overeenkomst onder opschortende voorwaarde en dat Velox c.s. het bestaan van deze voorwaarde moet bewijzen. Het is aan [geïntimeerde] om te bewijzen dat partijen een (perfecte) overeenkomst hebben gesloten. Volgens de
tweedegrief is [betrokkene 2] ten onrechte als partij-getuige aangemerkt. Ten tijde van het verhoor (12 juni 2019) was hij geen statutair bestuurder meer. Bovendien had hij slechts een minderheidsbelang van 10% en was hij feitelijk ondergeschikt aan [betrokkene 1] . De
derdegrief is gericht tegen het oordeel dat het beroep op dwaling en op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid moet worden verworpen. Velox c.s. is er op grond van de mededelingen van [geïntimeerde] van uitgegaan dat hij niet actief zal worden in dezelfde branche. Het is onredelijk dat Velox c.s. een vergoeding moet betalen terwijl [geïntimeerde] tegelijkertijd bezig is de kandidaten bij Velox c.s. weg te kapen. Velox c.s. merkt in het kader van deze grief ook op dat zij haar beroep op onvoorziene omstandigheden laat varen.
Grief 4ziet op de toewijzing van wettelijke handelsrente. Volgens Velox c.s. is geen sprake van een handelsovereenkomst. Waarschijnlijk is door [geïntimeerde] geen BTW afgedragen zodat hierover ook geen rente verschuldigd is.

Beoordeling van het hoger beroep

10. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof stelt voorop dat, nu [geïntimeerde] zijn vorderingen heeft gegrond op nakoming van een door hem gestelde beëindigingsovereenkomst, op hem de stelplicht en bewijslast daarvan rusten. Velox c.s. heeft het bestaan van zo’n overeenkomst betwist. Volgens Velox c.s. is het voorstel tot betaling van een vergoeding van € 55.000,- maar één onderdeel van de overeenkomst en betreft het alleen een uitnodiging tot verder onderhandelen. De bedoeling van partijen was om een alomvattende beëindigingsovereenkomst te sluiten (een
package deal) waarin ook andere essentialia omtrent einddatum, bedrijfsmiddelen, geheimhouding, intellectuele eigendom, communicatie, non-concurrentie en finale kwijting zouden worden opgenomen. Nu deze voorwaarden door [geïntimeerde] zijn verworpen is er geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen, aldus Velox c.s.
11. Het hof overweegt als volgt. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Of sprake is van wilsovereenstemming, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Voorts is van belang dat de totstandkoming van een overeenkomst veronderstelt dat partijen elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden zo mochten begrijpen, dat zij aan het tot dan toe bereikte resultaat reeds gebonden zouden zijn. Beslissend is niet of partijen nog in onderhandeling zijn over één of meer openstaande punten, maar of over de essentialia van de overeenkomst overeenstemming is bereikt. Het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, hangt af van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval (HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, NJ 2004, 460).
12. Tussen partijen staat vast dat zij in het kader van hun samenwerking een (mondelinge) overeenkomst van opdracht hadden gesloten waarbij [geïntimeerde] werd beloond op provisiebasis: Velox c.s. betaalde een vergoeding over de gewerkte uren van de kandidaten die [geïntimeerde] had geplaatst. [geïntimeerde] stuurde Velox c.s. hiervoor maandelijks facturen. Na opzegging van de overeenkomst op 11 september 2017 liep de plaatsing van [geïntimeerde] kandidaten nog door. Uit deze gang van zaken vloeit reeds voort dat partijen een regeling moesten treffen ter afwikkeling van nog te factureren vergoedingen, althans daar mocht [geïntimeerde] in elk geval in redelijkheid vanuit gaan. Partijen hebben ook daadwerkelijk onderhandeld over een bedrag. Dat wordt bevestigd in de e-mail van [werkneemster] van 9 oktober 2017, die in zoverre de getuigenverklaring van (partij-getuige) [geïntimeerde] ondersteunt dat partijen overeenstemming hadden over een bedrag van € 55.000,- (exclusief BTW te betalen in vier termijnen). Het feit dat wordt gesproken over BTW duidt naar het oordeel van het hof ook op een afkoopsom van nog te factureren vergoedingen. De stelling dat er geen wettelijke of contractuele verplichting bestond voor Velox c.s. om een vergoeding te betalen volgt het hof dan ook niet. Naast het bedrag van de afkoopsom en de termijnen was ook de einddatum bekend: opzegging vond immers reeds plaats per 11 september 2017. Als onweersproken staat verder vast dat per die datum de toegang tot de systemen van Velox c.s. voor [geïntimeerde] al was geblokkeerd en dat hij niet over bedrijfsmiddelen beschikte. Naar het oordeel van het hof hebben partijen met het voorgaande overeenstemming bereikt over de essentiële onderdelen van de beëindigingsovereenkomst. Dat er nog geen afspraak was gemaakt over de factuurdata maakt niet dat er geen perfecte overeenkomst tot stand gekomen was. Een dergelijke leemte kan immers worden aangevuld op grond van de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid.
13. Dat partijen nog in onderhandeling waren over beperkende bedingen (en daarover wat betreft het relatiebeding geen overeenstemming hebben bereikt) doet aan het voorgaande niet af. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat dit onderdeel essentieel was voor de overeenstemming over de afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking en dat de afkoopsom enkel in ruil voor beperkende bedingen zou worden betaald. Daarvoor geldt ten eerste dat [geïntimeerde] (zoals hiervoor reeds overwogen) contractueel dan wel wettelijk recht had op een vergoeding. Ten tweede geldt dat bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht niets over beperkende bedingen is afgesproken. Ten derde is in de mail van [werkneemster] niet aangegeven dat de beperkende bedingen onlosmakelijk verbonden waren met (het bedrag van) de afkoopsom. [geïntimeerde] heeft bovendien meteen in reactie op deze mail aangegeven dat er op 4 oktober 2017 niet is gesproken over beperkende bedingen en dat hij niet kon instemmen met een relatiebeding. Dat komt overeen met zijn getuigenverklaring en deze wordt dus in zoverre ondersteund. Ook de reactie van [betrokkene 1] op voornoemde mail ondersteunt de verklaring van [geïntimeerde] . [betrokkene 1] heeft daarin immers enkel toegelicht waarom Velox c.s. een relatiebeding wilde aangaan; hij heeft niet verwezen naar eerdere afspraken en hij heeft evenmin gezegd dat dit een essentieel onderdeel van de beëindigingsovereenkomst of een
package dealzou zijn. Naar het oordeel van het hof volgt dit laatste ook niet eenduidig uit de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , die bovendien haaks staan op deze e-mailcorrespondentie.
De afspraken met een andere oud-opdrachtnemer, Van der Veer, waarop Velox c.s. zich nog beroept, staan los van de afspraken met [geïntimeerde] . Daarnaast is het tonen van een enkele overeenkomst onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het afspreken van beperkende bedingen gebruikelijk is in de branche. Bovendien heeft [geïntimeerde] er terecht op gewezen dat de overeenkomst met Van der Veer pas in juni 2018 tot stand is gekomen. Het valt dan ook niet in te zien hoe [geïntimeerde] in oktober 2017 had moeten begrijpen dat Velox c.s. dezelfde regeling met hem wilde treffen.
14. Velox c.s. heeft voorts nog aangevoerd dat [geïntimeerde] niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de totstandkoming van een onvoorwaardelijke overeenkomst tot betaling van
€ 55.000,- gelet op de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen. Nu dit standpunt met name is gebaseerd op de (naar het oordeel van het hof onjuiste) stelling dat Velox c.s. niet gehouden was een vergoeding aan [geïntimeerde] te betalen, faalt dit betoog om dezelfde redenen als hiervoor genoemd.
15. Nu het hof uitgaat van een perfecte overeenkomst, komt het beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling van Velox c.s. aan de orde. Velox c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat er een onjuiste voorstelling van zaken was: Velox c.s. ging ervan uit dat [geïntimeerde] niet actief zou worden in dezelfde branche, dit terwijl [geïntimeerde] op 4 oktober 2017 al bezig was met het opzetten van [naam] Engineering B.V. Als Velox c.s. dit had geweten dan had zij de overeenkomst niet of onder andere voorwaarden gesloten, namelijk met beperkende bedingen. [geïntimeerde] heeft zijn mededelingsplicht geschonden. Net als bij een arbeidsrechtelijke beëindigingsovereenkomst moet in de gegeven omstandigheden een beroep op dwaling snel worden gehonoreerd, aldus Velox c.s. Naar het oordeel van het hof heeft Velox c.s. onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] op 4 oktober 2017 al bezig was met het opzetten van [naam] Engineering B.V. of al besloten had om concurrerende activiteiten te ontplooien. Vast staat dat [naam] Engineering B.V. pas op 22 januari 2018 werd opgericht. [geïntimeerde] heeft voorts gemotiveerd betwist dat het onmogelijk is om binnen drie maanden een eigen bedrijf op te zetten. Een onjuiste voorstelling van zaken of schending van de mededelingsplicht kan reeds daarom niet worden aangenomen zodat het beroep op dwaling faalt.
16. Verder meent Velox c.s. dat de overeenkomst buiten toepassing moet blijven omdat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is niet redelijk dat Velox c.s. zonder wettelijke of contractuele verplichting een bedrag van € 55.000,- zou moeten betalen op basis van de mededeling van [geïntimeerde] dat hij niet actief zal worden in de branche, terwijl [geïntimeerde] dat vervolgens toch is gaan doen en daarbij structureel de belangen van Velox c.s. attaqueert. Er zou dan een vergoeding moeten worden betaald voor kandidaten terwijl [geïntimeerde] tegelijkertijd bezig is die kandidaten weg te kapen. Het hof is van oordeel dat onverkorte uitvoering van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Het hof heeft hiervoor al aangenomen dat er voor Velox c.s. wel degelijk een verplichting bestond tot vergoeding aan [geïntimeerde] van nog te factureren provisie. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over een beperkend relatie- of concurrentiebeding zodat het [geïntimeerde] in beginsel vrijstaat om concurrerende werkzaamheden te verrichten. Velox c.s. heeft bovendien haar stellingen met betrekking tot de concurrerende werkzaamheden van [geïntimeerde] (het ‘wegkapen’), tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd.
17. Omdat het bedrag van € 55.000,- ziet op een geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten is sprake van een handelsovereenkomst waarover wettelijke handelsrente is verschuldigd. Van een schadeloosstelling is geen sprake zodat ook de BTW (met handelsrente) toewijsbaar is. De verschuldigdheid van de BTW volgt overigens ook uit de e-mail van [werkneemster] .
18. Aan het bewijsaanbod van Velox c.s. gaat het hof voorbij nu hetgeen te bewijzen is aangeboden niet kan leiden tot een andere uitkomst.
19. Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1, 3 en 4 falen. Bij afzonderlijke bespreking van grief 2 heeft Velox c.s. geen belang. De bestreden vonnissen zullen zowel wat betreft de beslissing in conventie als in reconventie worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat Velox c.s. zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2019 en 4 maart 2020;
- veroordeelt Velox c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 760,- aan verschotten en € 6.093,- aan salaris advocaat;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, E.M. Dousma-Valk en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.