ECLI:NL:GHDHA:2021:1240

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
200.290.730/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurzaak over ontruiming na mishandeling medewerker verhuurder

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [huurster] en Stichting Havensteder. [huurster] huurt een woning van Havensteder en is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter die ontruiming van de woning had bevolen. De ontruiming was gebaseerd op een incident waarbij een medewerker van Havensteder, [medewerker], was mishandeld door de vriend van [huurster], [vriend huurster]. De kantonrechter oordeelde dat [huurster] zich niet als een goed huurder had gedragen, omdat zij niet had ingegrepen tijdens het incident en geen excuses had aangeboden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat [huurster] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van [vriend huurster]. Het hof oordeelde dat de gedragingen van [vriend huurster] niet zodanig waren dat [huurster] als huurder in haar verplichtingen tekort was geschoten. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Havensteder af, waarbij het ook de proceskosten ten laste van Havensteder stelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.290.730/01
Zaaknummer rechtbank : 8910311 VV EXPL 20-514
arrest in kort geding van 13 juli 2021
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [huurster] ,
advocaat: mr. Y. Habib te Zoetermeer,
tegen
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Havensteder,
advocaat: mr. M.M.J. Martinot te Rotterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
[huurster] huurt een woning van Havensteder. Havensteder heeft ontruiming van de woning gevorderd in verband met een incident waarbij een medewerker van Havensteder is mishandeld. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. [huurster] is het niet eens met het vonnis van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het dossier van de procedure bij de kantonrechter te Rotterdam, waaronder het vonnis van de kantonrechter van 21 januari 2021 (hierna te noemen: het (bestreden) vonnis);
  • de appeldagvaarding van [huurster] van 16 februari 2021 met producties, waarin de grieven van [huurster] tegen het vonnis zijn opgenomen;
  • het arrest van het hof van 16 maart 2021, waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 12 april 2021;
  • de memorie van antwoord van Havensteder van 12 april 2021.
2.2
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen arrest gevraagd en is een datum voor arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond van de zaak

3.1
[huurster] huurt sinds 2011 van (de rechtsvoorganger van) Havensteder een woning aan [adres] in [plaatsnaam] (hierna te noemen: de woning). [huurster] woont hier samen met haar vriend, de [vriend huurster] (hierna te noemen: [vriend huurster] ). [vriend huurster] is geen medehuurder.
3.2
Het huurreglement dat op de huurovereenkomst van toepassing is, bevat onder meer de volgende bepalingen (hierna ook te noemen: algemene bepalingen):

9. Verplichtingen van de huurder
9.1
De huurder gebruikt het gehuurde en de bij het gehuurde behorende gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van woonruimte. (…)
9.4
De huurder is voor de gedragingen van zijn huisgenoten en anderen die zich met zijn goedvinden in het gehuurde (waaronder uitdrukkelijk begrepen de gemeenschappelijke ruimten) bevinden op dezelfde wijze aansprakelijk als voor zijn eigen gedragingen.
(
)
9.7
De huurder plaatst of bevestigt geen zaken (zoals huisvuil, grof vuil en (schotel) antennes) in, op of aan de gemeenschappelijke ruimten die horen bij het gehuurde.
(…)
9.12
Huurder onthoudt zich van intimiderend, bedreigend, agressief of anderszins onbehoorlijk gedrag jegens omwonenden, medewerkers van PWS[toevoeging hof: de rechtsvoorganger van Havensteder]
en personen die in opdracht van PWS werkzaamheden in of aan het gehuurde verrichten dan wel aan het complex waartoe het gehuurde behoort.
(…)
3.3
Op 22 september 2020 heeft een medewerker van Havensteder, de heer [medewerker] (hierna te noemen: [medewerker] ) zich gemeld bij de woning, in verband met autobanden die [huurster] en/of [vriend huurster] hadden opgeslagen in de gemeenschappelijke ruimte van het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt. [huurster] heeft de deur van de woning open gedaan. [medewerker] heeft [huurster] gevraagd of de autobanden van haar waren, en gezegd dat de autobanden niet in de gemeenschappelijke ruimte mogen liggen. Daarop heeft [vriend huurster] zich in het gesprek gemengd en is een woordenwisseling ontstaan. [huurster] en [vriend huurster] hebben aangegeven dat zij de autobanden weg zouden halen. Vervolgens is [medewerker] weggegaan. Ook [vriend huurster] heeft de woning verlaten. Buiten het gebouw zijn [medewerker] en [vriend huurster] elkaar weer tegen gekomen. Over wat er toen is gebeurd hebben de betrokkenen bij de politie en tijdens de mondelinge behandelingen bij de kantonrechter en het hof tegenstrijdige verklaringen afgelegd, die hierna zakelijk worden weergegeven.
Verklaring [medewerker]
3.4
Volgens [medewerker] was [vriend huurster] in het gezelschap van een andere man, tegen wie [vriend huurster] zei: “
Kijk, dit is die mongool waarvan ik die banden weg moest halen”. Daarop heeft [medewerker] [vriend huurster] aangesproken. De beide mannen hebben [medewerker] gezegd dat hij weg moest gaan, waarbij zij scheldwoorden gebruikten en de andere man met gebalde vuisten agressieve bewegingen naar hem maakte en zijn arm heeft aangeraakt. [medewerker] wilde weglopen maar de andere man pakte hem beet bij zijn keel en tilde hem op. [medewerker] voelde een harde klap in zijn nek, en voelde dat zijn lichaam op een hard voorwerp terecht kwam. Hij werd duizelig en het werd hem zwart voor zijn ogen. Toen hij weer bij kennis kwam zag hij dat hij half op een auto lag. Hij heeft zijn telefoon gepakt en 112 gebeld, waarop [vriend huurster] zei: “
als je de politie belt dan heb je een probleem met mij, doe dit nou niet” of iets dergelijks. De andere man is weggereden in een auto. [vriend huurster] stond nog voor [medewerker] en vertoonde provocerend gedrag, bestaande uit dichterbij komen, filmen, schreeuwen, roepen en handgebaren maken. Ondertussen voegde [huurster] zich bij het gesprek en zei: “
het is je verdiende loon” en “
heb je geen gesprekscursus gehad of zo” of iets dergelijks. [vriend huurster] ging door met het provocerende gedrag, ook nadat de collega van [medewerker] , de heer [collega] (hierna te noemen: [collega] ) en later de manager van [medewerker] en [collega] , mevrouw [manager] (hierna te noemen: [manager] ), erbij zijn komen staan.
Verklaring [collega]
3.5
is tijdens het bezoek van zijn collega [medewerker] aan de woning, in de auto gebleven waarin hij samen met [medewerker] was gekomen. Hij is bij het incident betrokken geraakt nadat de andere man was vertrokken. Volgens [collega] kwam [vriend huurster] heel agressief op hem af, en gaf hij geen gehoor aan het verzoek van [collega] om de anderhalvemeter-regel te respecteren. Toen kwam [huurster] erbij staan. [collega] heeft aan [huurster] gevraagd naar de reden voor dit agressieve gedrag. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter heeft [collega] verklaard dat [huurster] toen schouderophalend heeft geantwoord: “
lekker voor jullie”. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [collega] verklaard dat [huurster] heeft geroepen: “
hebben jullie geen gesprekstechnieken geleerd”, en dat zij over wat er met [medewerker] is gebeurd, heeft gezegd: “
je zult het verdiend hebben”. Nadat zij deze uitspraken heeft gedaan is zij vertrokken. [medewerker] en [collega] en later ook [manager] zijn blijven wachten op de politie, die niet is verschenen. [vriend huurster] bleef agressief en was ook aan het filmen.
Verklaring [manager]
3.6
heeft verklaard dat zij naar de wijk is gereden nadat [medewerker] haar gebeld had. Toen zij arriveerde had de mishandeling van [medewerker] al plaatsgevonden, en was de andere man al vertrokken. [vriend huurster] stond volgens [manager] te filmen, schold haar en [medewerker] en [collega] uit, kwam steeds dichterbij staan en zei dat zij een aangifte uit hun hoofd moesten laten. [huurster] heeft zij niet gezien.
Verklaring [vriend huurster]
3.7
heeft verklaard dat [medewerker] hem buiten stond op te wachten en weer wilde discussiëren over de autobanden, waarop [vriend huurster] gezegd heeft dat hij daar geen zin in had. Vervolgens heeft een passant, die [vriend huurster] niet kende, zich gemengd in de discussie, waarop [medewerker] ook uitleg wilde geven aan de passant. [vriend huurster] heeft [medewerker] gemaand weg te gaan. Op een gegeven moment werd [medewerker] handtastelijk met de passant. [vriend huurster] heeft [medewerker] toen een paar keer bij de passant weggehaald maar [medewerker] bleef toenadering zoeken. [vriend huurster] hoorde de passant zeggen: “
niet aan mij zitten”, en vervolgens heeft de passant [medewerker] vastgegrepen en hem op of tegen de auto geduwd. [vriend huurster] heeft de passant van [medewerker] afgetrokken, en heeft de passant gevraagd weg te gaan. Daarna is een discussie ontstaan met [medewerker] en een collega van [medewerker] . Op een gegeven moment is [vriend huurster] geïrriteerd geraakt. Toen heeft hij wat beledigende woorden gebruikt en een aantal foto’s en video’s van [medewerker] gemaakt. [huurster] was niet bij het incident betrokken.
Verklaring [huurster]
3.8
heeft verklaard dat [vriend huurster] na de woordenwisseling de woning heeft verlaten, en dat zij even later ook is vertrokken om terug te gaan naar haar werk. Toen is zij [vriend huurster] buiten tegengekomen. Op haar vraag wat [vriend huurster] daar deed, heeft hij geantwoord: “
Ik wil zijn collega spreken”. Vervolgens is zij weggefietst. Bij het voorval buiten is zij niet aanwezig geweest. [collega] heeft zij niet gesproken. Zij heeft pas ‘s avonds gehoord wat er gebeurd was. Zij wist tot de brief van de advocaat van Havensteder van 20 oktober 2020 niet dat [medewerker] daadwerkelijk letsel had opgelopen. De andere man behoorde niet tot haar vriendenkring, aldus de verklaring van [huurster] .
Verklaring glazenwasser
3.9
Een glazenwasser die getuige is geweest van het incident heeft verklaard dat [medewerker] werd bedreigd door twee mannen waarna een worsteling volgde. Hij heeft tevergeefs geprobeerd de ruzie te sussen. Hij heeft gezien dat [medewerker] is beetgepakt en op een auto is gegooid, wat gepaard ging met een hoop gegil en gevloek.
3.1
[medewerker] heeft bij het incident lichamelijk en psychisch letsel opgelopen. Hij is behandeld voor nek- en schouderklachten en voor zijn psychische klachten verwezen naar een psycholoog. Na het incident heeft [medewerker] zijn werkzaamheden niet kunnen hervatten. Dat heeft in ieder geval geduurd tot de mondelinge behandeling in hoger beroep.
3.11
De advocaat van Havensteder heeft [huurster] op 20 oktober 2020 een brief gestuurd. In die brief staat dat Havensteder de woning niet langer aan [huurster] wil verhuren vanwege de gedragingen van [vriend huurster] , waarvoor zij [huurster] verantwoordelijk houdt. Havensteder heeft [huurster] de gelegenheid geboden om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. Toen [huurster] dat heeft geweigerd, is Havensteder deze procedure begonnen.
3.12
De officier van justitie heeft [vriend huurster] bij brief van 30 januari 2021 medegedeeld dat [vriend huurster] ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat hij heeft besloten [vriend huurster] niet verder te vervolgen.
3.13
Voor zover het hof bekend, heeft Havensteder (nog) geen bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin zij ontbinding van de huurovereenkomst vordert.

4.De vordering in eerste aanleg en het vonnis van de kantonrechter

4.1
Vooruitlopend op ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure, heeft Havensteder in kort geding een veroordeling van [huurster] tot ontruiming van de woning gevorderd, met veroordeling van [huurster] in de proceskosten, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.2
[huurster] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Havensteder in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding, heeft de vordering toegewezen en [huurster] veroordeeld tot ontruiming van de woning. [huurster] is in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overwegingen van de kantonrechter die ten grondslag liggen aan zijn beslissing kunnen als volgt worden samengevat. Wat is voorgevallen kan niet door de beugel. Hoewel [huurster] en [vriend huurster] [medewerker] niet zelf mishandeld hebben, heeft hun gedrag aanleiding gegeven tot die mishandeling. Het is onaannemelijk dat een willekeurige passant [medewerker] heeft mishandeld. Maar zelfs als [vriend huurster] de man niet kende, dan nog is hij medeverantwoordelijk voor de mishandeling omdat hij zich er niet van heeft gedistantieerd. Op grond van artikel 9.4 van de huurovereenkomst is [huurster] in haar relatie tot Havensteder aansprakelijk voor de gedragingen van [vriend huurster] . [huurster] en [vriend huurster] hebben nagelaten hun excuses aan te bieden voor wat er is gebeurd en hebben niet de naam van de man genoemd of pogingen gedaan om zijn naam te achterhalen, zodat de man door [medewerker] kan worden aangesproken. Gezien de gebeurtenissen heeft de stelling van Havensteder dat [huurster] zich niet als goed huurder heeft gedragen en dat dit tot ontbinding van de huurovereenkomst moet leiden, in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen dat het gerechtvaardigd is op die beslissing vooruit te lopen door [huurster] te veroordelen tot ontruiming van de woning.
4.4
Havensteder heeft het vonnis aan [huurster] laten betekenen en ontruiming van het gehuurde aangezegd. Daarop is [huurster] een kortgedingprocedure begonnen tegen Havensteder, waarin zij heeft gevorderd Havensteder te verbieden om het vonnis ten uitvoer te leggen gedurende dit hoger beroep. Bij vonnis van 8 maart 2021 heeft de kantonrechter deze vordering toegewezen en Havensteder verboden de woning te ontruimen. Dit oordeel is gebaseerd op een belangenafweging, waarbij de kantonrechter het belang van [huurster] bij het voorkomen van ontruiming vanwege het definitieve karakter daarvan zwaarder heeft laten wegen dan het belang van Havensteder om op te treden tegen huurders die haar medewerkers bedreigen en/of mishandelen. Het verbod komt te vervallen op het moment dat in dit hoger beroep uitspraak wordt gedaan.

5.De vordering in hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert [huurster] , bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vordering van Havensteder, met veroordeling van Havensteder in de proceskosten van beide instanties.
5.2
[huurster] heeft drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. In
grief Ibetoogt [huurster] dat de kantonrechter ten onrechte een spoedeisend belang heeft aangenomen.
Grief IIis gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [huurster] volledig aansprakelijk is voor de gedragingen van [vriend huurster] . Met
grief IIIkomt [huurster] op tegen het oordeel dat [huurster] , dan wel [vriend huurster] in strijd hebben gehandeld met goed huurderschap.
5.3
Havensteder voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [huurster] in de kosten van het hoger beroep.

6.De beoordeling door het hof

6.1
Bij de behandeling van de grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, stelt het hof het volgende voorop. Het hof moet de vraag beantwoorden of een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens strijd met goed huurderschap in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat daarop in kort geding vooruitgelopen kan worden met een veroordeling tot ontruiming. Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ8743) volgt dat daarbij beslissend is of [huurster] zich niet als een goed huurder heeft gedragen. De gedragingen van [vriend huurster] , die geen huurder is maar medegebruiker van de woning, zijn wel van belang, maar niet beslissend. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat een vordering van een verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst niet kan worden toegewezen op de enkele grond dat een derde die de woning mede gebruikt, gedragingen heeft verricht die, als zij zouden zijn verricht door de huurder, in strijd zijn met diens verplichting tot goed huurderschap. Voor zover het betreft gedragingen van een derde als hier bedoeld, is volgens dit arrest beslissend of de huurder zich, in het licht van de gedragingen van de derde, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen de gedragingen van die derde en het gebruik van het gehuurde. Uit het arrest volgt dat daarvan in ieder geval sprake is als de huurder van (het voornemen tot) de gedragingen van de derde op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had moeten houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van haar te verlangen maatregelen te treffen.
6.2
Het hof volgt Havensteder niet in haar standpunt dat [huurster] op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk is voor de gedragingen van [vriend huurster] . Zoals de Hoge Raad in genoemd arrest eveneens heeft overwogen, vestigt artikel 7A:1602 (oud) BW - thans: artikel 7:219 BW - aansprakelijkheid van de huurder jegens de verhuurder voor schade toegebracht
aan het gehuurde(onderstreping van het hof) door personen die met goedvinden van de huurder het gehuurde gebruiken. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor artikel 9.4 van het (van de huurovereenkomst deel uitmakende) huurreglement, dat vrijwel gelijkluidend is en volgens Havensteder slechts een bevestiging is van de aansprakelijkheid van artikel 7:219 BW. Het gaat hier niet om schade aan het gehuurde, maar om de vraag of [huurster] zich, mede in aanmerking genomen de gedragingen van [vriend huurster] , zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. Of dat het geval is geweest, zal het hof hierna bespreken. Daarbij zal het hof eerst ingaan op wat zich heeft voorgedaan bij de woning, en vervolgens op de gebeurtenissen op straat.
6.3
Toen [medewerker] zich had gemeld bij de woning is een woordenwisseling ontstaan. Uit de verklaring van [medewerker] volgt dat deze woordenwisseling met name plaatsvond tussen hem en [vriend huurster] . [medewerker] heeft niet verklaard dat [huurster] hem bij deze gelegenheid heeft bedreigd of beledigd. Voor de stelling van Havensteder dat [huurster] tegen [medewerker] is uitgevallen en hem heeft beledigd (memorie van antwoord, 13, 14 en 17), is in de verklaringen geen steun te vinden. Hetzelfde geldt voor de stelling van Havensteder dat [huurster] het “
korte lontje” van [vriend huurster] heeft aangestoken door tegen [medewerker] uit te vallen (memorie van antwoord, 14). Havensteder heeft ook gesteld dat [huurster] [vriend huurster] tot de orde had moeten roepen, en hem niet naar beneden had moeten laten gaan omdat zij had kunnen verwachten dat hij [medewerker] weer tegen zou komen en de situatie dan zou escaleren. Uit de verklaring van [medewerker] volgt echter niet dat [vriend huurster] zich bij de deuropening zo heeft gedragen dat van [huurster] als goed huurder mocht worden verwacht dat zij ingreep. Het enkele feit dat een woordenwisseling plaatsvond tussen [medewerker] en [vriend huurster] is daarvoor onvoldoende. [medewerker] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat [huurster] en [vriend huurster] aan het einde van het gesprek in de deuropening hebben aangegeven dat zij de autobanden weg zouden halen, en dat als het daarbij was gebleven “
wij hier nu niet [hadden] gezeten”. Het gaat [medewerker] volgens zijn verklaring om wat er daarna is gebeurd. Dat is in lijn met de verklaring van [medewerker] tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter. Daar heeft [medewerker] verklaard dat hij gezien heeft dat [vriend huurster] na het gesprek wegliep, en dat hij dacht dat [vriend huurster] de autobanden weg ging halen “
en dat het zo goed was”. Gezien deze gang van zaken is er ook geen grond om van [huurster] als goed huurder te verwachten dat zij [vriend huurster] ervan weerhield om naar beneden te gaan.
6.4
Bij wat er daarna op straat is gebeurd was [huurster] grotendeels afwezig. Zij was er niet bij toen een woordenwisseling plaatsvond tussen [medewerker] en [vriend huurster] en de andere man, en ook niet toen [medewerker] door de andere man is mishandeld. Zij is pas naar buiten gekomen toen de andere man al was vertrokken. Volgens de verklaringen van [medewerker] en [collega] vertoonde [vriend huurster] toen nog agressief gedrag. [vriend huurster] en [huurster] bestrijden dat. Havensteder stelt dat [huurster] beledigingen heeft geuit naar [medewerker] , [collega] en [manager] (memorie van antwoord, p. 7), maar voor die stelling bestaat geen steun in de verklaringen. Volgens de verklaringen van [medewerker] en [collega] heeft [huurster] iets gezegd in de trant van “
hebben jullie geen gesprekscursus gehad” en “
het is je verdiende loon”. Het hof zal er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat [huurster] zich in dergelijke bewoordingen heeft uitgelaten, alhoewel [huurster] en [vriend huurster] anders hebben verklaard. Ook in dat geval zijn de uitspraken van [huurster] , mede in aanmerking nemende de gedragingen van [vriend huurster] , naar het oordeel van het hof niet in strijd met haar verplichting om zich als een goed huurder te gedragen, en in ieder geval niet in zo ernstige mate dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat [huurster] , op het moment dat zij deze uitspraken deed, niet precies kon weten wat zich daarvoor had afgespeeld. Van [huurster] kan niet worden verwacht dat zij, geconfronteerd met een op dat moment voor haar onduidelijke situatie, direct de kant van [medewerker] koos en afstand nam van de gedragingen van [vriend huurster] . Nadat zij deze uitspraken heeft gedaan is zij vertrokken. Dat is bevestigd door [collega] (zie onder 3.5 van dit arrest). Zij is dus maar kort aanwezig geweest bij de gebeurtenissen op straat en was er ten tijde van het agressieve gedrag dat [vriend huurster] daarna volgens [medewerker] , [collega] en [manager] heeft vertoond, niet bij.
6.5
Havensteder verwijt [huurster] verder dat zij na het incident niets heeft gedaan waaruit volgt dat zij spijt had van de gebeurtenissen. Daarvan heeft [huurster] gezegd dat zij niet wist wat de ernst van de situatie was geweest totdat zij, vier weken na het incident, de brief van de advocaat van Havensteder ontving waarin stond dat [medewerker] door [vriend huurster] en een vriend was mishandeld en daarbij een whiplash had opgelopen. Volgens [huurster] heeft zij toen [vriend huurster] hierop aangesproken, die haar heeft verteld dat hij [medewerker] en de andere man juist uit elkaar had gehaald. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, kon [huurster] niet precies weten wat zich op straat had afgespeeld. Gelet op de onbekendheid van [huurster] met de precieze gang van zaken valt te begrijpen dat zij geen initiatief heeft genomen.
6.6
Het hof wil niets afdoen aan de ernst van het incident. Zoals Havensteder heeft benadrukt, moeten haar medewerkers hun werk kunnen doen zonder te vrezen voor hun veiligheid. De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat wat er met [medewerker] is gebeurd, niet door de beugel kan. Het valt ook te prijzen dat Havensteder opkomt voor haar medewerkers. Het hof moet zich bij zijn beslissing of [huurster] zich als een goed huurder heeft gedragen echter baseren op de gedragingen van [huurster] zelf. Die gedragingen zijn niet van dien aard, ook niet indien de gedragingen van [vriend huurster] - voor zover [huurster] daarvan op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had moeten houden - in aanmerking worden genomen, dat geconcludeerd moet worden dat [huurster] zich niet als een goed huurder heeft gedragen. Voor zover dat al anders zou zijn, is de schending van die verplichting niet zodanig ernstig geweest dat ervan kan worden uitgegaan dat in een bodemprocedure alleen al op die grond algehele ontbinding van de huurovereenkomst zou volgen. Dit oordeel betekent niet dat de medewerkers van Havensteder vogelvrij worden verklaard, zoals de kantonrechter heeft overwogen (vgl. rov. 4.3 van het vonnis). Het betekent dat naar het oordeel van het hof voorshands onaannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden vastgesteld dat [huurster] een zodanige verantwoordelijkheid draagt voor de gebeurtenissen dat daaraan de ingrijpende consequentie moet worden verbonden van ontbinding van de huurovereenkomst, zodat er vooruitlopend op die bodemprocedure onvoldoende grond bestaat om [huurster] tot ontruiming te veroordelen.
6.7
Havensteder heeft in eerste aanleg naast strijd met goed huurderschap nog een beroep gedaan op twee andere gestelde tekortkomingen van [huurster] die volgens Havensteder in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zullen leiden. De eerste van deze twee tekortkomingen betreft het opslaan van de autobanden in de gemeenschappelijke ruimte. Dat is inderdaad niet toegestaan op grond van de algemene bepalingen. Deze tekortkoming is echter van onvoldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen, mede gezien het feit dat [huurster] en [vriend huurster] aan het einde van het gesprek met [medewerker] bij de deuropening hebben aangegeven dat zij de autobanden weg zouden halen. Havensteder stelt ook in het begin van haar dagvaarding in eerste aanleg dat zij ontruiming vordert omdat [huurster] zich niet als goed huurder heeft gedragen, niet omdat [huurster] autobanden in de gemeenschappelijke ruimte heeft opgeslagen. De tweede tekortkoming betreft artikel 9.12 van de algemene bepalingen, waarin staat dat de huurder zich moet onthouden van intimiderend, bedreigend, agressief of anderszins onbehoorlijk gedrag jegens (onder meer) medewerkers van Havensteder. Volgens Havensteder heeft [huurster] zulk gedrag vertoond tegenover [medewerker] , [collega] en [manager] . Van onbehoorlijk gedrag van [huurster] tegenover [collega] en [manager] is niet gebleken. Voor zover [huurster] zich tegenover [medewerker] onbehoorlijk heeft gedragen, valt haar daarvan, gelet op haar onbekendheid met de situatie, niet een zodanig verwijt te maken dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat op die grond ontbinding in de bodemprocedure zou volgen.
6.8
Het voorgaande betekent dat de grieven slagen. Aan het bewijsaanbod van Havensteder gaat het hof voorbij. [medewerker] , [collega] , [manager] en de glazenwasser hebben al verklaringen afgelegd, en Havensteder geeft niet aan wat zij meer of anders zouden kunnen verklaren, op grond waarvan aangenomen zou kunnen worden dat [huurster] zich zelf niet als goed huurder heeft gedragen. Bovendien bestaat in beginsel geen ruimte voor bewijslevering in kort geding. Het hof zal het vonnis vernietigen en de vorderingen van Havensteder afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Havensteder worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter van 21 januari 2021;
- wijst de vorderingen van Havensteder af;
- veroordeelt Havensteder in de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van [huurster] in eerste aanleg begroot op € 124,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris voor de advocaat en in hoger beroep begroot op € 103,83 voor de deurwaarder, € 338,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, A.E.A.M van Waesberghe en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.