ECLI:NL:GHDHA:2021:1170

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
2200295619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van bedreiging met een mes, onvoldoende bewijs door enkelvoudige getuigenverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 2 jaar, wegens bedreiging van een slachtoffer met de woorden: "De eerst volgende keer dat ik jou zie, steek ik je met een mes". De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aangifte van de bedreiging onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de moeder van de aangeefster. De moeder had geen specifieke details over de bedreiging kunnen geven en haar verklaring was te vaag om als steunbewijs te dienen.

Het hof heeft vastgesteld dat op basis van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet kan worden aangenomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op basis van de verklaring van één getuige alleen. Aangezien er geen ander bewijs was dat de bedreiging kon ondersteunen, heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging. Daarnaast heeft het hof geen beslissing genomen over de in beslag genomen wapens en munitie, omdat deze geen verband hielden met het onderzoek naar de bedreiging.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002956-19
Parketnummer: 09-053038-19
Datum uitspraak: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [plaats],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarde zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen over een aantal in beslag genomen goederen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "De eerst volgende keer dat ik jou zie, steek ik je met een mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aangifte en de verklaring van de moeder van aangeefster, met wie de aangeefster op het moment van de gestelde bedreiging belde, het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan niet uitsluitend op grond van de verklaring van één getuige worden aangenomen dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan. De genoemde bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
De moeder van de aangeefster heeft, naast de aangeefster zelf, een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat ze belde met de aangeefster, dat de aangeefster het gesprek onderbrak en dat zij (de moeder) een beetje gemompel hoorde. Ze verstond erg slecht wat er gebeurde bij de aangeefster. Het geluid was te zacht om te onderscheiden hoe er werd gesproken of dat er mogelijk werd geschreeuwd. Na korte tijd hervatte de aangeefster het gesprek waarna zij haar moeder vertelde dat ze was lastig gevallen en bedreigd door een man.
Nu de moeder van de aangeefster geen verklaring heeft afgelegd over de specifieke aard en de inhoud van de vermeende bedreiging of over de gemoedstoestand waarin de aangeefster na de vermeende bedreiging verkeerde, is het hof van oordeel dat deze verklaring onvoldoende is om als steunbewijs voor de aangifte te gelden. Dat geldt ook voor de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Deze verklaring behelst in de kern een stellige ontkenning van het aan hem gemaakte verwijt, terwijl hetgeen de verdachte wel heeft erkend naar het oordeel van het hof onvoldoende steun biedt voor het door aangeefster gemaakte verwijt, te weten dat de verdachte heeft gedreigd haar te steken.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beslag
Ingevolge artikel 353 Sv neemt de rechter in het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging een beslissing over in beslag genomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Een redelijke wetsuitleg van dit artikel brengt echter met zich dat de rechter geen beslissing als bedoeld in artikel 353 Sv hoeft te geven als het inbeslaggenomene verband houdt met feiten die niet aan het oordeel van die rechter zijn onderworpen (zie de conclusie van A-G Machielse vóór HR 25 september 2007, NJ 2007/529 (ECLI:NL:HR:2007:BA7657).
Op 19 februari 2019 werd (door de wijkagent) een grote hoeveelheid wapens en munitie bij de verdachte aangetroffen, bestaande uit 4 antieke wapens, 14 luchtdrukwapens en een groot aantal slag- en steekwapens, alsmede munitie. Deze wapens en munitie zijn op 20 en 21 februari 2019 in beslag genomen. Tijdens het onderzoek naar de legitimiteit van de wapens, bleek dat de verdachte (mogelijk) een bedreiging had geuit. De aangifte van bedreiging werd vervolgens opgenomen (zie het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 3). Op 22 februari 2019 heeft de aangeefster vervolgens aangifte gedaan van een op 13 februari 2019 gepleegde bedreiging door de verdachte. Die aangifte markeert het begin van het onderzoek naar het in de onderhavige tenlastegelegde feit. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de inbeslagname van de wapens en munitie verband hield met het onderzoek naar de tenlastegelegde bedreiging.
Nu de hiervoor genoemde en de nu in geding zijnde goederen reeds vóór aanvang van het onderzoek naar het in de onderhavige zaak tenlastegelegde in beslag zijn genomen, houden die geen verband met het feit dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Dat brengt mee dat ter zake van dat feit geen sprake is van een van de in artikel 353, eerste lid, Sv genoemde gevallen, zodat dat artikel toepassing mist. Om die reden zal het hof geen beslissing nemen omtrent het beslag.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. B.P. de Boer en mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2021.