ECLI:NL:HR:2007:BA7657

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01918/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en ad-informandum feit in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1963 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld voor diefstal en opzetheling, met een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 27,50.

De kern van de zaak betreft de inbeslagname van een boormachine, die in beslag was genomen in het kader van een ad-informandum feit. De verdachte ontkende dit feit te hebben gepleegd. Het Hof had vastgesteld dat de boormachine in beslag was genomen, maar had geen beslissing genomen over de teruggave ervan, omdat het feit niet bij de strafoplegging was betrokken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit correct had gedaan, in lijn met de bestendige rechtspraak van de Hoge Raad. Het beroep van de verdachte werd verworpen, omdat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak.

De Hoge Raad benadrukte dat er geen sprake was van een van de in artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde gevallen, waardoor dat artikel niet van toepassing was. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak van het Hof niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden, en dat het beroep van de verdachte ongegrond was.

Uitspraak

25 september 2007
Strafkamer
nr. 01918/06
SY/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 februari 2006, nummer 24/000962-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen" (gevangenis "Esserheem") te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 28 april 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming", 2 subsidiair en 3 subsidiair, telkens: "opzetheling" veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 27,50 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen over een op de beslaglijst vermelde boormachine, althans dat het in strijd met art. 353 Sv heeft overwogen dienaangaande geen beslissing te kunnen nemen.
4.2. De bestreden uitspraak houdt onder de kop "Beslag" het volgende in:
"Het hof kan geen beslissing nemen over de op de beslaglijst vermelde boormachine (merk Black & Decker, 710 Watt, kleur zwart) aangezien deze boormachine in beslag is genomen naar aanleiding van het derde op de onderhavige tenlastelegging ad-informandum gevoegde feit, welk feit verdachte heeft ontkend."
4.3. Art. 353 Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
2. De rechtbank gelast, onverminderd artikel 351,
a. de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;
b. de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of
c. indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende."
4.4. Het middel gaat uit van de opvatting dat, nu de strafzaak tegen de verdachte door de oplegging van straf is beëindigd, het Hof op de voet van art 353, eerste lid, Sv gehouden was een beslissing te nemen over de met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen boormachine.
4.5. Het Hof heeft vastgesteld - hetgeen in cassatie niet wordt bestreden - dat de desbetreffende boormachine in beslag is genomen bij het onderzoek naar een ad-informandum gevoegd feit en dat de verdachte heeft ontkend dat feit te hebben gepleegd.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof dat feit overeenkomstig de bestendige rechtspraak van de Hoge Raad niet bij de strafoplegging heeft betrokken.
Dat brengt mee dat ter zake van dat feit geen sprake is van een van de in art. 353, eerste lid, Sv genoemde gevallen, zodat dat artikel toepassing mist. Het middel, dat zulks miskent, is vruchteloos voorgesteld.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 september 2007.