ECLI:NL:GHDHA:2021:1169

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
2200454519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal van een kanarie met geweld en smaadschrift in kapperszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot afpersing, smaadschrift en poging tot diefstal met geweld. De zaak draait om een incident waarbij de verdachte op 11 mei 2018 in Rotterdam een kanarie uit een kapperszaak wilde 'redden'. De verdachte heeft geprobeerd de kanarie met geweld mee te nemen, waarbij ze een nepvuurwapen gebruikte en de eigenaresse bedreigde. Het hof oordeelde dat de poging tot afpersing niet bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de kanarie enige economische waarde had. De verdachte werd vrijgesproken van de smaadzaak, omdat de klacht van de aangeefster niet betrekking had op de uitlatingen die in de tenlastelegging stonden. Wel werd de verdachte veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld en verboden wapenbezit, wat resulteerde in een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte € 71,00 moest betalen voor materiële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004545-19
Parketnummer: 10-093049-18
Datum uitspraak: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
primair
zij op of omstreeks 11 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, te weten om [slachtoffer1] te dwingen tot afgifte van een kanarie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer11] toebehoorde
- de vogelkooi (met daarin voornoemde kanarie) heeft vastgepakt, en/of
- ( met kracht) heeft gerukt/getrokken aan die vogelkooi, en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gepakt en/of gericht (gehouden) op die [slachtoffer1] en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans getoond en/of
- aan die [slachtoffer1] en/of die [slachtoffer2] de woorden heeft toegevoegd "Geef me die vogel, geef me die vogel" en/of - zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer1] en/of die [slachtoffer2] de kooi met die kanarie aan haar, verdachte, moesten geven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 11 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een kanarie, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal heeft doen voorafgaan en/of vergezellen en/of doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de vogelkooi (met daarin voornoemde kanarie) heeft vastgepakt, en/of
- ( met kracht) heeft gerukt/getrokken aan die vogelkooi, en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer1] en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of
- aan die [slachtoffer1] en/of die [slachtoffer2] de woorden heeft toegevoegd "Geef me die vogel, geef me die vogel" en/of - zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer1] en/of die [slachtoffer2] de kooi met die kanarie aan haar, verdachte,
moesten geven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 11 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen te weten een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoon met een vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Sig Sauer, type P229, voorhanden heeft gehad;
3.
zij in of omstreeks der periode van 14 mei 2018 tot en met 18 mei 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, immers heeft zij met voormeld doel ter publicatie een brief (per e-mail) verzonden aan De Havenloods met daarin onder meer de tekst
- " Maar toen wij fysiek aangevallen werden door haar en het personeel en zeer waarschijnlijk een fatale klap zouden krijgen (...)", en/of
- " En de vrouw die het dier 17 jaar verwaarloosde/mishandelde zal een boete van 150 euro krijgen, of niet eens", en/of
- "(...) wij slechts een zwaar gehandicapte, mishandelde/verwaarloosde dier hebben willen redden van een dierenbeul", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 150 uren met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van ‘ontvangst klacht door hulpofficier van justitie’ blijkt dat de aangeefster [slachtoffer1] uitdrukkelijk heeft verzocht om tot vervolging van de verdachte over te gaan wegens smaad dan wel smaadschrift, waarbij is verwezen naar het proces-verbaal van aangifte. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte opzettelijk haar eer en goede naam heeft aangerand door in een gesprek met radiostation FunX te vertellen dat zij – kort gezegd – haar kanarie mishandelde, een grote, sterke vrouw was en met de verdachte had gevochten.
De klacht ziet naar het oordeel van het hof derhalve niet op de in de tenlastelegging genoemde uitlatingen die zijn gedaan in een aan de krant ‘De Havenloods’ verzonden brief en daarin vervolgens zijn gepubliceerd. Nu een klacht met betrekking tot die uitlatingen ontbreekt en dit op grond van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht wel is vereist om tot vervolging over te kunnen gaan, terwijl het hof ter zitting ook overigens niet is gebleken dat de aangeefster onmiskenbaar de bedoeling had dat de verdachte óók ter zake van deze uitlatingen vervolgd zou worden, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het door de genoemde uitlatingen aanranden van de eer en/of goede naam van de aangeefster [slachtoffer1].
Vrijspraak van feit 1 primair en feit 3
Feit 1 primair
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing van een kanarie zoals onder feit 1 primair is tenlastegelegd.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken aangezien geen sprake was van het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van afpersing moet de verdachte – onder andere - het oogmerk hebben gehad om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Onder bevoordeling als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht verstaat het hof: elke verbetering van positie, mits het voordeel economische waarde heeft (zie ook HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7959).
In het onderhavige geval wilde de verdachte een (volgens de aangifte van de eigenaresse) destijds 18 jaar oude kanarie - die een gebroken pootje had en blind was aan één oog - meenemen om die te (laten) verzorgen of uit zijn – door de verdachte veronderstelde – lijden te laten verlossen, waarmee de verdachte waarschijnlijk kosten zou hebben gemaakt. Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de genoemde kanarie (nog) enige economische waarde had. Gelet daarop – en mede in het licht van hetgeen door de verdachte met het meenemen van de kanarie werd beoogd - kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden dat bij de verdachte sprake was van het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde feit vrijspreken.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de advocaat-generaal zich – voor zover hier relevant - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer2] in zijn eer of goede naam heeft aangetast op de tenlastegelegde wijze.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (opzettelijk) de eer of goede naam van de aangever heeft aangerand.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [slachtoffer2] heeft (mede gelet op de inhoud van zijn aangifte) een klacht ingediend over het artikel dat naar aanleiding van een brief uit naam van de verdachte in ‘De Havenloods’ is verschenen. In deze brief staat weliswaar dat de verdachte door de eigenaresse en het personeel werd aangevallen, maar de betreffende kapperszaak en de naam van [slachtoffer2] worden in die brief niet genoemd. Het hof is om die reden van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de aangever door de inhoud van de brief (en het naar aanleiding daarvan gepubliceerde artikel) in zijn eer en goede naam is aangetast. Het hof zal de verdachte van dit feit – voor zover het openbaar ministerie in de vervolging daarvan ontvankelijk is – dan ook vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
zij op
of omstreeks11 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een kanarie,
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders,en daarbij die voorgenomen diefstal heeft doen
voorafgaan en/ofvergezellen
en/of doen volgenvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden,gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaadaan zichzelf en/of aan haar mededader
shetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de vogelkooi (met daarin voornoemde kanarie) heeft vastgepakt, en
/of
- ( met kracht) heeft gerukt/getrokken aan die vogelkooi, en
/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht
(gehouden)op die [slachtoffer1] en
/ofzwaaiende bewegingen heeft gemaakt met voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en
/of
- aan die [slachtoffer1]
en/of die [slachtoffer2]de woorden heeft toegevoegd "Geef me die vogel, geef me die vogel" en
/of- zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer1] en/of die [slachtoffer2]
de kooi metdie kanarie aan haar, verdachte, moesten geven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op
of omstreeks11 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen te weten een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoon met een vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Sig Sauer, type P229, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met een ander besloten een kanarie uit een kapperszaak te redden en heeft, toen zij de kanarie niet mocht hebben, geprobeerd de kanarie met geweld en bedreiging met geweld mee te nemen. Hiertoe is ze die kapperszaak, waar klanten en kinderen aanwezig waren, binnengegaan, is er aan de kooi met de kanarie getrokken en heeft ze een nepvuurwapen uit haar tas gepakt en gericht op de eigenaresse van de kapperszaak en daarmee zwaaiende bewegingen gemaakt. Dit moet voor de aldaar aanwezigen ontzettend beangstigend zijn geweest. Dit is dan ook precies de reden dat het voorhanden hebben van een nepvuurwapen verboden is en bestraft wordt. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte dit inmiddels ook inziet; ze heeft spijt van wat er is gebeurd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor het plegen van een vermogensdelict.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 20 mei 2021 dat is opgemaakt ten behoeve van onderhavige zaak. Hieruit en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt onder meer dat de verdachte de – fulltime - mantelzorg voor haar moeder op zich heeft genomen en dat zij veel stress en zorgen heeft over deze strafzaak.
Daarnaast houdt het hof rekening met het tijdsverloop.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt mede beoogd de verdachte te weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 71,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 71,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake het onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover dat feit zou zijn gericht tegen [slachtoffer1].
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het overigens onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2]ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 71,00 (eenenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer2], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 71,00 (eenenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
11 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. B.P. de Boer en mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2021.