De beoordeling in hoger beroep
7. In hoger beroep heeft PKG gevorderd dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat:
a. a) voor recht wordt verklaard dat in 2012 en 2013 partijen geen omzetplafonds zijn
overeengekomen, althans dat PKG geen overproductie heeft geleverd, althans dat zij niet
aan omzetplafonds gebonden was en is, althans dat Zilveren Kruis Achmea (en hun
rechtsvoorgangers) aan PKG geen onverschuldigde betalingen hebben gedaan;
b) voor recht wordt verklaard dat Zilveren Kruis Achmea niet gerechtigd was het omzetplafond in 2016 eenzijdig te verlagen;
c) Zilveren Kruis Achmea wordt veroordeeld om door haar verrekende en geïncasseerde overproductie met betrekking tot de jaren 2012 (€ 24.088) en 2013 (€ 64.176) aan PKG terug te betalen (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de verschillende incassodata, althans vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg);
d) Zilveren Kruis Achmea wordt veroordeeld om het verschil tussen het oorspronkelijke omzetplafond 2016 van € 300.000 en het verlaagde omzetplafond 2016 van € 286.068, te weten € 13.914, aan PKG te vergoeden (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de
incassodatum, althans vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg);
e) Zilveren Kruis Achmea wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten (waaronder de nakosten).
8. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat PKG van mening is dat partijen met betrekking tot 2012 en 2013 geen (afdwingbare) omzetplafonds van € 300.000 zijn overeengekomen, in die zin dat aan Zilveren Kruis Achmea niet het recht toekomt om uitbetaalde declaraties boven dit bedrag (‘overproductie’) achteraf terug te vorderen door middel van verrekening met openstaande (latere) declaraties van PKG, en dat Zilveren Kruis Achmea niet gerechtigd is het overeengekomen omzetplafond 2016 tussentijds (eenzijdig) te verlagen.
9. Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat de door PKG gedeclareerde DBC’s worden toegerekend aan de omzet van het jaar waarin de desbetreffende behandeling is gestart (de DBC is geopend), zoals Zilveren Kruis Achmea ook zelf aangeeft (paragraaf IV.2.2 conclusie van antwoord en paragraaf II.1.1 memorie van antwoord, onder 24). Zoals het hof met partijen ter zitting heeft besproken, betekent dit dat het bedrag van € 32.030 aan uitbetaalde DBC’s 2012 die waren ingediend na 19 december 2014 (als vermeld in het overzicht op p. 15 van de memorie van antwoord), dient te worden toegerekend aan de omzet van 2012, en niet aan de omzet van 2013. Dat brengt mee dat, zoals partijen ter zitting desgevraagd hebben bevestigd, de omzet van 2013 onder het (door Zilveren Kruis Achmea gepretendeerde) omzetplafond van € 300.000 is gebleven. De vraag of partijen met betrekking tot 2013 al dan niet een omzetplafond van € 300.000 zijn overeengekomen en wat daarvan de rechtsgevolgen zouden zij, is dan ook verder niet van belang, en de daarop gerichte grieven behoeven geen behandeling. Het bedrag van € 32.030 maakt deel uit van de gerealiseerde omzet van 2012 en dient dus (verder) bij de discussie over dat jaar te worden betrokken. Dat de omzet van 2012 uiteindelijk meer bedraagt dan € 300.000 is als zodanig niet (meer) in geschil.
10. Ten aanzien van de vraag of partijen met betrekking tot 2012 een omzetplafond van € 300.000 zijn overeengekomen, in die zin dat aan Zilveren Kruis Achmea het recht toekomt om uitbetaalde overproductie achteraf terug te vorderen, geldt het volgende. Anders dan Zilveren Kruis Achmea meent, rust ingevolge het bepaalde in art. 150 lid 1 Rv op haar de stelplicht en bewijslast op dit punt. Zilveren Kruis Achmea heeft namelijk gesteld dat de overeenkomst tussen partijen met betrekking tot 2012 in deze zin moet worden uitgelegd en toegepast, en heeft zich op het rechtsgevolg daarvan beroepen, te weten dat al hetgeen zij aan declaraties met betrekking tot 2012 heeft voldaan boven het omzetplafond van € 300.000, is aan te merken als onverschuldigd betaald, en dat zij op die grond gerechtigd was het teveel betaalde terug te vorderen door middel van verrekening (hetgeen zij heeft gedaan), en subsidiair dat zij een contractueel terugvorderingsrecht heeft van onterecht uitbetaalde declaraties vanwege overschrijding van het omzetplafond.
Het hof zal dan ook dienen te beoordelen of de door Zilveren Kruis Achmea voorgestane uitleg en toepassing van de overeenkomst met betrekking tot 2012, die door PKG gemotiveerd is betwist, juist is. Daarbij stelt het hof voorop dat, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen hebben onderhandeld over de inhoud van deze overeenkomst, de uitleg van de bepalingen daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de contractuele bepalingen als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de contractuele bepalingen behorende toelichting. Tegen deze achtergrond geldt het volgende.
11. Zilveren Kruis Achmea heeft (onder meer) gesteld dat haar uitleg van de overeenkomst gebaseerd is op de hiervoor in rov. 2.3 geciteerde bepalingen uit de Overeenkomst SGGZ 2012 en het bijbehorende Declaratieprotocol 2012, gelezen in samenhang met het Inkoopdocument 2012 (als hiervoor geciteerd in rov. 2.2). Daarbij heeft Zilveren Kruis Achmea nog gesteld dat uit de vragenlijst die elke geïnteresseerde zorgaanbieder (waaronder PKG) in het kader van de contractering van SGGZ diende in te vullen, volgt dat een omzetplafond van toepassing zou zijn. Hierin diende de zorgaanbieder namelijk aan te geven of (i) zijn praktijk in 2011 minder dan € 300.000 heeft gedeclareerd bij Achmea en (ii) of zijn praktijk ook in 2012 minder dan € 300.000 op jaarbasis bij Achmea declareert (productie 5 bij de conclusie van antwoord)
:
“Heeft uw praktijk in 2011 minder dan € 300.000 gedeclareerd bij Achmea
en declareert uw praktijk ook in 2012 minder dan € 300.000 op jaarbasis bij
Achmea?”.
Zilveren Kruis Achmea wijst er op dat PKG als antwoord op deze vraag “ja” heeft aangekruist.
12. Het hof is van oordeel dat de inhoud van de door Zilveren Kruis Achmea genoemde documenten, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet tot de conclusie kan leiden dat partijen zijn overeengekomen dat in 2012 een omzetplafond zou gelden in de door Zilveren Kruis Achmea bedoelde zin (als voormeld). Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
13. Voorop gesteld wordt dat in geen van de betreffende documenten gerept wordt van een ‘omzetplafond’. Volgens Zilveren Kruis Achmea doet het feit dat zij in de overeenkomst niet letterlijk het woord ‘omzetplafond’ heeft gebruikt, maar het als ‘speerpunt’ heeft geformuleerd, niet af aan ‘het gebruik van het instrument’, te weten een limitering van het totaal te declareren bedrag (memorie van antwoord onder 32). Het hof kan Zilveren Kruis Achmea hierin niet volgen. Onbetwist is dat het betreffende declaratiesysteem ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst eind 2011 geheel nieuw was voor PKG (memorie van grieven onder 4.10 en 4.19) en dat Zilveren Kruis Achmea voorheen de gedeclareerde zorg gewoon (althans zonder het hanteren van een omzetplafond, hof) uitbetaalde. Tegen deze achtergrond bezien, had het op de weg van Zilveren Kruis Achmea, als grote zorgverzekeraar en opsteller van de onderhavige overeenkomst, gelegen om in niet mis te verstane bewoordingen tot uitdrukking te brengen hoe het door haar bedoelde ‘instrument’ daadwerkelijk zou worden gebruikt, te weten als een ‘harde financiële grens’ (zie memorie van antwoord onder 30), waarbij het (kennelijk) geheel voor eigen rekening en risico van PKG zou komen als het totaalbedrag aan gedeclareerde DBCs met betrekking tot 2012 het in de overeenkomst genoemde bedrag van € 300.000 zou overschrijden (vgl. memorie van antwoord onder 30). Het hof leest in de door Zilveren Kruis Achmea genoemde documenten niet
welke gevolgeneen overschrijding van dit bedrag zou hebben. Zilveren Kruis Achmea heeft ook niet voldoende toegelicht op grond waarvan het aan PKG (niettemin) bij het sluiten van de overeenkomst duidelijk zou zijn geweest dat een overschrijding de door Zilveren Kruis Achmea bedoelde gevolgen zou hebben, te weten terugvorderingen door middel van verrekeningen achteraf (aan het einde van 2014). Daarbij komt dat er geen wettelijke verplichting bestond (en bestaat) om een omzetplafond te hanteren en dat PKG (onweersproken) heeft aangevoerd dat (althans in 2012) niet alle zorgverzekeraars omzetplafonds hanteerden, zodat dat (destijds nog) geen algemene handelswijze was.
14. Daarnaast heeft PKG er - met juistheid - op gewezen dat uit de tekst op de website van Zilveren Kruis Achmea (productie 1 bij de memorie van grieven) kan worden afgeleid dat zij pas sinds 2014 financiële omzetafspraken (in voormelde zin) maakt. Ook in dit licht bezien, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien dat (en waarom) PKG niettemin op grond van de voormelde documenten had moeten begrijpen dat Zilveren Kruis Achmea dergelijke afspraken al met ingang van 2012 maakte. Het Inkoopdocument 2013 doet hier - anders dan Zilveren Kruis Achmea meent - overigens niet aan af, omdat PKG dat document in elk geval niet ter beschikking had ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst met betrekking tot 2012.
15. Het woord ‘speerpunt’ maakt, als gezegd, niet duidelijk welke gevolgen een overschrijding van het bedrag van € 300.000 zou hebben. Dit geldt te meer, daar het bedrag van € 300.000 - als speerpunt - is geplaatst in hoofdstuk VIII met als titel ‘Kwaliteit’ en (bijvoorbeeld) niet in hoofdstuk V dat handelt over de vergoedingen van prestaties, hetgeen meer voor de hand had gelegen als een ‘harde financiële beperking’ in de te verstrekken vergoedingen was bedoeld, als door Zilveren Kruis Achmea betoogd. Daarbij komt dat het bedrag van € 300.000 (in hoofdstuk VIII van de overeenkomst) is geplaatst bij 17 andere ‘speerpunten’, waaronder speerpunten ten aanzien van de gewenste kwaliteit van de groepspraktijk van PKG en andere speerpunten, zoals de te hanteren openingstijden en het hebben van een klachtenregeling en een privacybeleid, waaraan in de overeenkomst (ook) geen financiële gevolgen zijn verbonden indien PKG daaraan niet of onvoldoende zou voldoen. Uit de plaatsing te midden van deze (andersoortige) speerpunten kan redelijkerwijs evenmin worden afgeleid dat overschrijding van het bedrag van € 300.000 - zonder meer - zou leiden tot (harde)
financiëlegevolgen, te weten terugvorderingen achteraf door middel van verrekeningen.
16. Het feit dat in art. 6.4 onder a van het Declaratieprotocol 2012 is vermeld dat de zorgverzekeraar gerechtigd is om “een uitbetaalde declaratie” bij de zorgaanbieder terug te vorderen indien er sprake is van “ten onrechte of foutief uitbetaalde declaraties”, doet aan al het voorgaande niet af. In hoofdstuk VIII van de overeenkomst is niet naar deze bepaling verwezen, zodat niet duidelijk is dat deze bepaling (ook) ziet op overschrijding van het daarin als ‘speerpunt’ genoemde bedrag van € 300.000. Ook uit de tekst van art. 6.4 kan niet worden afgeleid dat deze bepaling niet alleen ziet op één of meer foutieve of onterechte (individuele) declaratie(s), maar ook op (op zichzelf regulier) gedeclareerde DBC’s die tezamen genomen de grens van € 300.000 met betrekking tot het jaar 2012 overschrijden. Een dergelijke interpretatie strookt ook niet met het bepaalde in art. 6.5 van het protocol, waaruit kan worden afgeleid dat het in art. 6.4 gaat om onterechte of foutieve betalingen die door de verzekeraar zijn ‘geconstateerd’ door middel van ‘achteraf controles’. In het kader van het (gepretendeerde) omzetplafond gaat het immers niet om achteraf controles door de verzekeraar van (onterechte of foute) individuele declaraties, maar om een door de verzekeraar opgestelde eindafrekening van het totaal van de door PKG ingediende declaraties betreffende zorgtrajecten met een openingsdatum in 2012, waarvan de verzekeraar aan PKG heeft verzocht deze te controleren met haar eigen administratie (zie de in rov. 2.6 geciteerde email van Zilveren Kruis Achmea aan PKG van 15 december 2014).
17. Dat PKG in de vragenlijst voorafgaand aan de overeenkomst met betrekking tot 2012 heeft verklaard dat zij in 2011 minder dan € 300.000 heeft gedeclareerd en dat haar praktijk ook in 2012 minder dan € 300.000 op jaarbasis bij de verzekeraar zou declareren, leidt niet tot een andere conclusie. Nog afgezien van het feit dat in de vragenlijst wordt gesproken van “declareren op jaarbasis in 2012” terwijl het in de Overeenkomst SGGZ gaat over "maximaal € 300.000 aan DBC’s die gestart zijn in 2012” (en dus declaraties in de jaren na 2012 kunnen omvatten), kan die verklaring redelijkerwijs niet anders worden gezien dan als het geven van een inschatting of richtlijn (dan wel streefbedrag) voor 2012. Dit zou wellicht anders zijn als in de vragenlijst een duidelijke toelichting was gegeven op deze vraag. Bij gebreke hiervan, kon van een partij als PKG (eind 2011) redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij deze vraag zo zou begrijpen dat een eventuele overschrijding van dit bedrag geheel voor haar eigen rekening en risico zou komen (als door Zilveren Kruis Achmea gesteld), en dat verder geen overleg over een andere oplossing (dan terugvordering en verrekening) mogelijk zou zijn. Dat PKG de vraag feitelijk ook niet zo heeft begrepen, valt naar het oordeel genoegzaam af te leiden uit de ter comparitie bij de rechtbank afgelegde verklaring van haar statutair directeur mevrouw [bestuurder PKG]. Zij heeft blijkens het proces-verbaal van die zitting immers verklaard dat zij de bepaling (over het bedrag van € 300.000) heeft opgevat als een “richtlijn/een streefbedrag”, en dat dat in de overleggen die PKG met de zorgverzekeraars heeft gehad in de eerste jaren na invoering van de DBC-systematiek ook zo is gezegd. Volgens [bestuurder PKG] werd gezegd dat als duidelijk zou worden dat niet aan de bedoelde bepaling kon worden voldaan, PKG contact met de zorgverzekeraar kon opnemen en dat er dan overleg zou plaatsvinden. Destijds is niet gezegd dat PKG het bedrag dat boven het in de overeenkomst vermelde bedrag zou worden gedeclareerd, zou moeten terugbetalen, aldus [bestuurder PKG]. Anders dan Zilveren Kruis Achmea, leidt het hof uit de verklaring van [bestuurder PKG] niet af dat zij bij het aangaan van de overeenkomst eind 2011 (in haar hoedanigheid als statutair bestuurder) begreep dat het om een omzetplafond ging in de zin van een ‘harde’ beperking in vergoedingen (als door Zilveren Kruis Achmea bepleit).
18. Het hof tekent hierbij aan dat een overschrijding van het bedrag van € 300.000 met betrekking tot 2012 niet noodzakelijkerwijs behoefde te leiden tot terugvordering(en) door Zilveren Kruis Achmea. Het was immers redelijkerwijs ook denkbaar dat er alternatieve oplossingen waren in geval van overschrijding, zoals een tussentijdse bijstelling (verhoging) van dit bedrag in de loop van 2012, of een vereffening tussen een overschrijding van het bedrag in 2012 en een onderschrijding daarvan in het daaraan voorafgaande jaar of in het daarop volgende jaar (dan wel een vereffening tussen meerdere omliggende jaren). Het was aan Zilveren Kruis Achmea om voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst in niet mis te verstane bewoordingen aan PKG duidelijk te maken dat in geval van overschrijding van het bedrag van € 300.000 geen overleg mogelijk zou zijn, en dat het ging om een harde financiële grens die bij overschrijding - hoe dan ook - tot terugvorderingen achteraf zou leiden. In dat geval had PKG haar gedragingen daarop kunnen afstemmen, bijvoorbeeld door haar productie bij te houden en nauwkeurig te monitoren, opdat zij het (gestelde) plafond in 2012 niet zou (gaan) overschrijden. Bij gebreke van het verschaffen van voldoende duidelijkheid, kan Zilveren Kruis Achmea het risico dat een dergelijke monitoring achterwege is gebleven, naar het oordeel van hof niet (achteraf) bij PKG leggen.
19. Het beroep van Zilveren Kruis Achmea op het Inkoopdocument 2012, als hiervoor geciteerd, leidt niet tot een andere conclusie. In de overeenkomst wordt niet verwezen naar dit document en wordt niet vermeld dat dit deel uitmaakt van de overeenkomst, zodat niet kan worden aangenomen dat PKG aan de inhoud daarvan gebonden is. Nog los hiervan, geldt het volgende. In het Inkoopdocument 2012 staat weliswaar dat voor praktijken (als die van PKG, hof) een omzetgrens van € 300.000 geldt, maar niet wat de gevolgen (kunnen) zijn van overschrijding van die grens. Het hof verwijst verder naar hetgeen op dat punt reeds is overwogen in rov. 13 en 14. Over het gebruik in dit document van het woord “speerpunt” (in relatie tot de productie) geldt
mutatis mutandishetgeen al is overwogen in rov.15.
20. De Overeenkomst houdende betalingsregeling die tussen partijen op 20 september 2018
is gesloten, doet aan al het voorgaande niet af. Het hof leest in die overeenkomst geen uitdrukkelijke en ondubbelzinnige erkenning door PKG van het feit dat zij bij het aangaan van de overeenkomst met betrekking tot 2012 begreep dat zij was gebonden aan een omzetplafond in de door Zilveren Kruis Achmea bedoelde zin. Deze overeenkomst heeft slechts betrekking op de jaren 2013 en 2016, en niet op 2012. Bovendien is daarin vermeld dat PKG de rechtsgeldigheid van de vordering van Zilveren Kruis Achmea ‘ter discussie stelt’. Het gebruik van de woorden ‘speerpunt’ en ‘omzetplafond’ in de overeenkomst leidt niet tot een andere conclusie, te minder daar uit de inhoud van de overeenkomst blijkt dat partijen verdeeld waren over de vraag of PKG gebonden was aan omzetplafonds en dat zij daarover nu juist het oordeel van de rechter zouden inroepen.
21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van PKG, voor zover deze ertoe strekken dat Zilveren Kruis Achmea ten onrechte omzetbedragen van € 24.088 (over 2012) en € 32.030 (over 2012, maar (ten onrechte) toegekend aan de omzet van 2013, zie rov. 9) heeft teruggevorderd en verrekend, slagen.
22. Ten aanzien van de grieven met betrekking tot de verlaging door Zilveren Kruis Achmea van het overeengekomen omzetplafond in 2016 geldt het volgende.
Zilveren Kruis Achmea heeft gesteld dat zij op 28 juni 2016 gebruik maakte van haar contractuele aanpassingsbevoegdheid, als genoemd in artikel 7.2.1 van de Overeenkomst 2016, en dat zij de omzetplafonds op basis van een negatieve verzekerdenmutatie van 5,64% aanpaste van € 300.000 naar € 286.068 voor SGGZ (zie rov 2.9 en productie 23 inleidende dagvaarding). Anders dan Zilveren Kruis Achmea kennelijk meent, draagt zij de stelplicht en bewijslast terzake van deze - op rechtsgevolg gerichte - feiten, die erop neerkomen dat zij de voorwaarden van de overeenkomst 2016 eenzijdig tussentijds mocht aanpassen.
23. PKG heeft gemotiveerd betwist dat Zilveren Kruis Achmea gerechtigd was deze aanpassing te doen. Volgens PKG is onduidelijk of en in hoeverre er in 2015/2016 minder verzekerden bij Zilveren Kruis Achmea verzekerd waren ten opzichte van eerdere jaren. Bovendien had Zilveren Kruis Achmea alleen een bevoegdheid tot het aanpassen van het omzetplafond wegens verzekeringsmutatie in de regio. Niet gebleken is dat in de regio van PKG (Groningen/Drenthe/Friesland) het aantal verzekerden zodanig is gekrompen dat dit de doorgevoerde verlaging van het omzetplafond rechtvaardigt. Gelet op de aardbevingsproblematiek in de regio, die zeker in die tijd speelde, is er alle aanleiding te veronderstellen dat er in de regio aanzienlijk meer ggz-zorgvraag was, aldus PKG.
24. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
In artikel 7.2 aanhef en onder 7.2.1 is het volgende bepaald:
“7.2. Zilveren Kruis wijzigt gemotiveerd het omzetplafond 2016 gespecialiseerde GGZ en/of Basis GGZ, indien:
7.2.1 De aard en het aantal verzekerden van de zorgverzekeraar wijzigt (portefeuille-effect én verzekerdenmutatie);
(…)”
Hieruit blijkt dat op Zilveren Kruis Achmea de verplichting rust een wijziging van het omzetplafond te motiveren in geval van een wijziging van de aard en het aantal verzekerden van de zorgverzekeraar. Bij email van Zilveren Kruis Achmea aan PKG van 29 juni 2016 is de wijziging van het omzetplafond 2016 als volgt toegelicht:
“Als Zilveren Kruis hebben we in 2016 minder verzekerden dan in 2015
Wij zijn voor 2016 een budget overeengekomen voor zorg voor de verzekerden van Zilveren Kruis. Vektis heeft gecommuniceerd dat per saldo circa 156.000 verzekerden van Zilveren Kruis per 2016 zijn overgestapt naar andere verzekeraars.”
25. Het hof is van oordeel dat de inhoud van die email niet kan worden beschouwd als een voldoende motivering van de beslissing van Zilveren Kruis Achmea om het omzetplafond 2016 eenzijdig te verlagen. Partijen zijn het erover eens dat het omzetplafond is gebaseerd op de aard en het aantal verzekerden in een bepaalde regio en dat de wijziging van het aantal verzekerden van Zilveren Kruis Achmea, op grond waarvan zij het omzetplafond kan verlagen, betrekking moet hebben op die regio. Achmea Zilveren Kruis heeft echter niet duidelijk gemaakt of de mutatie van de verzekerden waarvan zij melding heeft gemaakt in haar email van 29 juni 2016 betrekking heeft op de regio Groningen/Drenthe/Friesland, waarin PKG (naar zij onbetwist heeft gesteld) werkzaam is. Ook in rechte heeft Zilveren Kruis Achmea dit niet duidelijk gemaakt en evenmin onderbouwd. De enkele, algemene verwijzing naar ‘gegevens uit Vektis’ volstaat daartoe niet. Gezien de stelling van PKG dat er, gelet op de aardbevingsproblematiek in de regio die zeker in die tijd speelde, alle aanleiding is te veronderstellen dat er in de regio aanzienlijk meer ggz-zorgvraag was, had het daarnaast op de weg van gelegen van Zilveren Kruis Achmea te motiveren waarom desondanks voor haar aanleiding bestond om het omzetplafond voor 2016 (eenzijdig) te verlagen.
Het voorgaande betekent dat Zilveren Kruis Achmea niet heeft voldaan aan haar contractuele motiveringsplicht en dat zij dan ook niet gerechtigd was eenzijdig over te gaan tot tussentijdse verlaging van het omzetplafond 2016. Zij heeft dan ook over 2016 ten onrechte een bedrag aan omzet teruggevorderd en verrekend.
26. De slotsom is als volgt. Partijen zijn in 2012 geen omzetplafond overeengekomen als door Zilveren Kruis Achmea gesteld. Voorts heeft Zilveren Kruis Achmea ten onrechte bedragen teruggevorderd van € 24.088 (over 2012), € 32.030 (over 2012, (ten onrechte toegerekend aan 2013) en € 13.914 (over 2016), en dient zij deze bedragen alsnog aan PKG te betalen. Daarbij dient van het over 2012 teruggevorderde bedrag van € 24.088 een bedrag van € 6.069,38 (aan ten onrechte in rekening gebrachte declaraties, zie voetnoot 6 memorie van antwoord) afgetrokken te worden, nu niet in geschil is dat Zilveren Kruis Achmea dit bedrag in mindering heeft gebracht op haar vordering op PKG voortvloeiend uit de eindafrekening, zodat het aan PKG nog te betalen bedrag sluit op € 18.018,62 (memorie van antwoord onder 64). De daarover verschuldigde wettelijke rente is als zodanig niet betwist en zal worden toegewezen als na te melden.
De desbetreffende gevraagde verklaringen voor recht en vorderingen zijn in zoverre gegrond en dienen, met vernietiging van het bestreden vonnis, te worden toegewezen, als na te melden. Zilveren Kruis Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van de procedure in beide instanties.