Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 22 juni 2021
[appellant] ,
de Staat der Nederlanden (het ministerie van Defensie),
Korte inleiding
Het procesverloop
- het dossier van de procedure voor de rechtbank Den Haag dat leidde tot het tussen partijen gewezen vonnis van 23 oktober 2019 (hierna: het vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 december 2019 van [appellant] ;
- de memorie van grieven van [appellant] waarin hij aangeeft waarom hij het niet eens is met het vonnis, met bijlagen (de producties t/m nr. 76);
- de memorie van antwoord van de Staat;
- de door [appellant] ingebrachte producties 77 t/m 88, waarbij geldt dat het hof productie 88 (een disk met geluidsopname) via de door mr. de Boer op 29 april 2021 aan de griffier toegestuurde e-mail heeft uitgeluisterd;
- de zitting van 29 april 2021, de daarbij door beide partijen gebruikte pleitnota’s en hun verzoek om arrest te wijzen.
Feitelijk kader
het besluit van Hillen”. Zij bedoelen daarmee niet alleen de telefonisch kenbaar gemaakte beslissing van Hillen, maar ook wat er tijdens de ontmoeting door Hillen is gezegd en waarover [appellant] (en [voorzitter vakbond] ) en Hillen het toen met elkaar eens waren. Het hof zal dit aanduiden als “
de afspraak met Hillen”.
Opdrachtnemer, [deskundige 2] , neemt kennis van de inhoud van het dossier van [appellant] zoals door beide partijen afzonderlijk samengesteld, en vormt zich daarover een oordeel. Hij brengt een schriftelijk gemotiveerd advies uit, mede gelet op het tijdsverloop in deze kwestie, op een zo kort mogelijke termijn aan partijen. Met het oog op het tot stand brengen van een definitieve beëindiging van alle tussen partijen gerezen geschillen bevat dit advies tevens de door de deskundige berekende en passend en toereikend geachte financiële vergoeding ter zake van de compensatie van alle door [appellant] ten gevolge van onrechtmatig en of verwijtbaar handelen en nalaten door (toedoen van en of namens) Defensie geleden en toekomstige schade, waaronder voorts begrepen de gemaakte kosten van rechtsbijstand tot aan de dag van het uitbrengen van het advies.”
De eisen van [appellant] en het vonnis
De rechtbank overwoog ook dat de conclusies van [deskundige 2] logisch volgen uit de daaraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen. [deskundige 2] mocht de uitspraak van de bestuursrechter uit 1997 tot uitgangspunt nemen bij zijn beoordeling van bepaalde geschilpunten en als [deskundige 2] deze geschilpunten zelfstandig had moeten beoordelen, zou zijn conclusie ten aanzien van de schade niet anders zijn geweest. Ter zake van een in 1995 toegezegde externe arbeidsbemiddeling vond de rechtbank niet onbegrijpelijk of onredelijk de conclusie dat causaal verband met schade ontbreekt. Ten slotte overwoog de rechtbank dat [deskundige 2] in redelijkheid kon concluderen dat in 2001 op objectieve gronden negatief was geadviseerd over herintreding door [appellant] bij Defensie als beroepsofficier met een aanstelling voor onbepaalde tijd.
De eisen in hoger beroep
Beoordeling door het hof
overeenkomstig de afspraken die ik in november met oud minister Hillen en nadien met(…)
heb gemaakt” waarbij hij vervolgens de inhoud van de gezamenlijk geformuleerde opdrachtomschrijving opschrijft als de te verstrekken opdracht. De door partijen schriftelijk geformuleerde opdrachtomschrijving en het overeengekomen Reglement Advies vormen zo de belichaming van de afspraken tussen [appellant] en de Staat over waarover de deskundige zou adviseren.
- [appellant] heeft niet gesteld (en het blijkt ook niet uit de stukken of de overgelegde geluidsfragmenten) dat Hillen bepaalde, concrete, handelingen of nalatigheden van Defensie of bepaalde geschilpunten heeft genoemd waarvan de deskundige op voorhand de onrechtmatigheid of verwijtbaarheid jegens [appellant] moest aannemen of juist niet mocht aannemen.
- [appellant] heeft niet gesteld dat op 2 november 2012 concreet met Hillen is afgesproken dat partijen de deskundige alleen bepaalde handelingen, gedragingen, bejegeningen van Defensie jegens [appellant] of bepaalde (andere) geschilpunten zouden laten onderzoeken en andere niet.
- [appellant] heeft niet gesteld (en dat blijkt ook niet uit de stukken en geluidsfragmenten) dat Hillen concreet heeft gezegd welke paragrafen wel of niet in het deskundigenadvies moesten komen en wat de deskundige wel moest of juist niet mocht gaan opschrijven.
- Dat Hillen de ernst van het relaas van [appellant] begreep en dat hij het niet behoorlijk vond wat [appellant] was overkomen, zoals [appellant] stelt, bindt de Staat of de deskundige (buiten de overeengekomen opdrachtomschrijving) niet aan bepaalde vooraf vastgestelde beperkingen of aan bepaalde aannames bij zijn onderzoek.
- Ook als Hillen heeft gezegd dat hij [appellant] als klokkenluider beschouwde, brengt dat niet mee dat Hillen heeft toegezegd dat bij het onderzoek zou moeten worden uitgegaan van bepaalde onrechtmatige handelingen of nalatigheden van Defensie jegens [appellant] .
- Een opmerking dat “het geen tweede zaak [naam] moest worden” is te vaag om op grond daarvan vast te stellen dat de deskundige (buiten de afgesproken opdrachtomschrijving om) de onrechtmatigheid of verwijtbaarheid van bepaald handelen of nalaten van Defensie moest aannemen of juist niet. [appellant] heeft niet gesteld hoe Hillen “een tweede zaak [naam] ” wilde voorkomen, anders dan door partijen (op kosten van Defensie) een onafhankelijke deskundige voor een beëindigingsadvies te laten benoemen.
- Niet valt in te zien dat, zoals [appellant] (aanvankelijk) aanvoerde, Hillen met ‘niet-juridiseren’ bedoelde dat Defensie bij de uitvoering van de afspraak geen advocaat mocht inschakelen. Het was namelijk al maanden voordat partijen de opdracht aan [deskundige 2] gaven bekend (ook aan [voorzitter vakbond] ) dat beide partijen een advocaat hadden en tijdens het deskundigentraject zouden hebben. Geen van partijen heeft zich daartegen verzet of voorgesteld om in de opdracht aan [deskundige 2] op te nemen dat partijen zich niet door hun advocaten mochten laten bijstaan.
- Niet is aan te nemen dat Hillen met “niet-juridiseren” bedoelde dat (de advocaten van) partijen alleen niet-juridische informatie mochten geven. Behalve dat [appellant] niet heeft gesteld (of aannemelijk gemaakt) dat Hillen dat concreet zo heeft gezegd, heeft [appellant] ook onbepaald gelaten wat onder ‘niet juridische informatie’ moet worden verstaan. [appellant] stelt bijvoorbeeld niet of daaronder het onderzoeksrapport uit 1992 of zijn loonstroken konden vallen.
van de inhoud van het dossier van [appellant] zoals door beide partijen afzonderlijk samengesteld”, zich “
daarover een oordeel” vormen en met het oog op het tot stand brengen van een definitieve beëindiging “
van alle tussen partijen gerezen geschillen” een “
toereikend geachte financiële vergoeding” berekenen ter compensatie van schade “
als gevolg van onrechtmatig of verwijtbaar handelen en nalaten”. Partijen wilden dus dat [deskundige 2] een vergoeding zou berekenen ter compensatie van schade door onrechtmatig of verwijtbaar handelen of nalaten. [deskundige 2] moest zich daarom wel (ook) een oordeel vormen over wat onrechtmatig of verwijtbaar was. Hij moest dat niet alleen doen aan de hand van wat hij zelf redelijk en billijk vond, maar ook “
met inachtneming van de op het geschil en het feitencomplex toepasselijke wet- en regelgeving”, zo hebben partijen in het Reglement Advies afgesproken.
wat het zou moeten zijn” en dan zou Defensie “
dat moeten doen”. Hillen zegt daarbij niet concreet dat er bepaalde, vooraf vastgestelde, feiten waren waarop is teruggekomen of dat de deskundige alleen schade mocht berekenen. Hillen zegt ook dat bij Defensie alles wordt gejuridiseerd, dat dat het probleem is en dat die organisatie zo in elkaar zit. Hillen zegt daarbij niet dat hij (of Defensie) met [appellant] had afgesproken dat partijen zonder advocaat hun dossier zouden samenstellen en hun standpunten innemen of dat de advocaten, of [deskundige 2] , geen juridische argumenten zouden mogen gebruiken.
beidepartijen zouden ‘het dossier van [appellant] ’ zijn waarvan [deskundige 2] kennis zou nemen en waarover hij zich een oordeel zou vormen. Dat heeft [deskundige 2] ook gedaan. In zijn rapport (p. 4) staat dat hij er voor heeft gekozen om per geschilpunt het standpunt van [appellant] als uitgangspunt te nemen en de reactie daarop van de Staat in kaart te brengen. Dat de volgorde van het indienen van informatie invloed heeft gehad op de uitkomst van het oordeel van [deskundige 2] heeft [appellant] verder niet toegelicht en dat is ook niet aannemelijk.
beidepartijen naar voren brachten (zoals de opdracht was). In zijn rapport heeft [deskundige 2] bovendien opgenomen dat hij onafhankelijk van de betrokken partijen staat (p. 2) en zijn onpartijdigheid en objectiviteit heeft de Accountantskamer jegens hem ook vastgesteld in de tuchtrechtelijke procedure.
endat hij geen causaal verband ziet tussen wat hij wel verwijtbaar vindt en de door [appellant] gestelde materiële schade. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft [deskundige 2] duidelijk opgeschreven dat partijen een onvoldoende bijdrage hebben geleverd aan het niet vinden van een passende werkkring, waarbij hij op p. 69 voor dit onvoldoende bijdrage leveren tot een 2/3 - 1/3 schulddeling komt. [deskundige 2] heeft niet geschreven dat het niet vinden van een passende werkkring voor 2/3 aan Defensie lag. Integendeel, hij oordeelt expliciet dat
elkesollicitatie negatief zal verlopen gezien de woede en wrok van [appellant] over de naar zijn mening onterechte beëindiging van zijn tijdelijke contract (p. 81). [deskundige 2] heeft dus duidelijk gemaakt dat [appellant] zijns inziens
geenmateriële schade heeft geleden ten gevolge van verwijtbaar of onrechtmatig handelen en nalaten door Defensie. Het advies ter definitieve beëindiging gaat er van uit dat er geen aan Defensie toe te rekenen materiële schade is (§5.3 van het rapport). [deskundige 2] kon daarom geen schade berekenen. Dat betekent dat het ontbreken van een berekening niet maakt dat iets essentieels mist in het Advies, zodanig dat daardoor de overeenkomst tussen partijen niet is nagekomen.