8.4.De herwaardering van het OHW had ook niet het gevolg (het ‘resultaatseffect’) dat Zilveren Kruis eraan toedicht, terwijl de herwaardering dus plaatsvond buiten het verband van de eindafrekening 2011. Ten onrechte heeft Zilveren Kruis deze vermeende gevolgen (op geleide van een denkfout van de NZa) uiteindelijk in de eindafrekening 2011 betrokken en heeft zij vervolgens het voornoemde bedrag van € 1.077.317 verrekend met declaraties van het ziekenhuis uit 2016.
9. Het hof oordeelt als volgt.
Partijen verschillen niet van mening over het volgende. Zolang er van jaar tot jaar consequent één waarderingsmethode voor het OHW wordt gebruikt (de kostprijsmethode of de opbrengstmethode), zal geen boekhoudkundig verschil ontstaan. Indien een ziekenhuis van het ene jaar naar het daarop volgende jaar switcht tussen de ene waarderingsmethode en de andere waarderingsmethode, kan dit boekhoudkundige verschil (resultaatseffect) wel ontstaan als gevolg van het feit dat het OHW van invloed is op zowel de opbrengstverrekening (in 2011 en voorgaande jaren) als het transitiebedrag (in 2012 en 2013). Zilveren Kruis heeft dit toegelicht en geïllustreerd in haar productie G. Het boekhoudkundige verschil is weergegeven in de opeenvolgende stappen van die berekening met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 en komt neer op een bedrag van € 10.515.693 voor alle zorgverzekeraars. Naar rato van het marktaandeel van Zilveren Kruis gaat het om een verschil ten bedrage van € 1.077.317.
10. Hoewel deze berekeningen als zodanig duidelijk zijn en erop neerkomen dat er een resultaatseffect optreedt als gevolg van de herwaardering van het OHW, blijft de vraag bestaan of dit resultaatseffect ertoe leidt dat sprake is van een recht op terugbetaling – door middel van verrekening – van Zilveren Kruis jegens Hagaziekenhuis. Te dien aanzien geldt het volgende.
11. Met Hagaziekenhuis is het hof van oordeel dat het in de rede had gelegen dat de wetgever dan wel NZa – indien zij dit resultaatseffect ongewenst vond – hiervoor (tijdig) een voorziening zou hebben getroffen in het transitiemodel. Nu dit achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat Hagaziekenhuis méér aan bekostiging heeft ontvangen dan waarop zij recht had op grond van (de beschikkingen van de NZa gebaseerd op) de toentertijd geldende wet- en regelgeving inzake het FB-budget 2011 en het transitiemodel 2012. De omstandigheid dat het resultaatseffect door NZa kennelijk niet was voorzien, doet hieraan niet af. Dat brengt in ieder geval niet mee dat er een rechtstitel bestaat voor NZa of Zilveren Kruis om achteraf een andere waarderingsmethode (opbrengstmethode) toe te passen voor het afgesloten en verantwoorde boekjaar 2011 met betrekking tot Hagaziekenhuis. De tot en met 2011 toegepaste waarderingsmethode (kostprijsmethode) voor het OHW, die in de nacalculatie van de NZa voor het jaar 2011 met wederzijdse instemming van Hagaziekenhuis en de (vertegenwoordigers van de) zorgverzekeraars in 2012/2013 is vastgesteld en is vervat in onherroepelijke NZa-beschikkingen die formele rechtskracht hebben gekregen (als bedoeld in rov. 2.7), kan niet anders dan met wederzijdse instemming van partijen worden gewijzigd. Die wederzijdse instemming ontbreekt in dit geval. De volgens de destijds geldende regels gehanteerde methode van FB-afwikkeling in 2011 kan Zilveren Kruis naar het oordeel van het hof niet eenzijdig - en met terugwerkende kracht - wijzigen. Van onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake. Hetzelfde geldt ook voor de bepaling van het verrekenbedrag 2012, dat door de NZa bij onherroepelijke beschikking van 24 november 2014 is vastgesteld op (0,95 x € 11.855.995 = ) € 11.263.195 (zie rov. 2.8). Van onverschuldigde betaling in verband met dit laatste bedrag (overigens niet door Zilveren Kruis, maar door het Zorgverzekeringsfonds van het Zorginstituut Nederland) is evenmin sprake. Bovendien valt – zonder nadere toelichting, die Zilveren Kruis niet heeft gegeven – niet in te zien dat en waarom Zilveren Kruis bevoegd is te verrekenen met een uit het Zorgverzekeringsfonds te veel betaald bedrag.
12. In dit verband is tevens van belang dat de rechtbank in rov. 4.2 - 4.8 van het eindvonnis heeft geoordeeld dat de NZa niet de bevoegdheid had om de post “correctie OHW” als weergegeven in het formulier voor de opbrengstverrekening over 2011 vast te stellen, en dat die vaststelling ook geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb (waartegen Hagaziekenhuis bestuursrechtelijke rechtsmiddelen had kunnen en moeten aanwenden). Tegen deze overwegingen zijn geen grieven of andere bezwaren gericht, en het hof kan zich daarmee verenigen. De bedoelde vaststelling door de NZa (uit 2016) doet dan ook niet af aan hetgeen door het hof is overwogen in de voorgaande rechtsoverweging. Het convenant als vermeld in rov. 2.16 leidt evenmin tot een andere afweging, omdat Hagaziekenhuis (evenals een aantal andere ziekenhuizen) zich niet heeft gebonden aan dit convenant en daartoe ook geen (maatschappelijke of andersoortige) verplichting had. Zij heeft immers overeenkomstig de destijds geldende regels gehandeld en heeft uitsluitend als gevolg van de door de wetgever voorgeschreven regeling (de overgangsregeling die is vervat in het transitiemodel) een resultaatseffect (een voordeel) ondervonden in verband met de herwaardering van het OHW (als weergegeven in de berekeningen van Zilveren Kruis als vermeld in rov. 10). Het hof tekent hierbij aan dat Hagaziekenhuis in 2014 niet ‘plotseling’ het OHW conform de opbrengstmethode waardeerde (pleitnotities van Zilveren Kruis in appel onder 32, 43 en 81), maar dat zij dit op voorschrift van de NZa in 2014 (alsnog) moest doen (zie hiervoor in rov. 2.14). Van “winstbejag” van het ziekenhuis (memorie van grieven onder 93) is dan ook geen sprake geweest.
13. Mede gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat Zilveren Kruis haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd dat een redelijke uitleg of toepassing van de overeenkomst tussen partijen meebrengt dat zij recht heeft op terugbetaling van het (door haar verrekende) bedrag van € 1.077.317, en/of dat dit terugvorderingsrecht voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid ex art 6:248 lid 1 BW. Hagaziekenhuis kon en mocht er naar het oordeel van het hof in redelijkheid op vertrouwen dat de toegekende verrekenbedragen over 2011 en 2012 aan haar toekwamen op grond van het destijds geldende zorgregulatoire kader (budgettering en transitie) en de daarop gebaseerde onherroepelijke beschikkingen van de NZa als hiervoor vermeld in rov. 2.7 en 2.8.
14. Dat in dit geval sprake zou zijn van een in 2012-2013 opgekomen ‘novum’ (de herwaardering van het OHW ultimo 2011), is door Zilveren Kruis evenmin voldoende onderbouwd, nu niet duidelijk is gemaakt dat en waarom de verzekeraars een resultaatseffect als het onderhavige - in verband met de herwaardering OHW - in redelijkheid niet hadden kunnen voorzien. Daar komt overigens bij dat de (vertegenwoordigers van) verzekeraars nog in 2015 een Formulier definitieve afwikkeling FB tot en met 2011 hebben ondertekend, waarbij zij hebben ingestemd met een ‘mutatie OHW’ van nihil (prod. 9 inleidende dagvaarding), terwijl volgens Zilveren Kruis zowel het positieve resultaatseffect als het negatieve effect als gevolg van de mutatie OHW in 2014 ‘bekend werd in de sector’ (pleitnotities Zilveren Kruis in eerste aanleg onder 5). Ook tegen deze achtergrond bezien, heeft Zilveren Kruis onvoldoende toegelicht dat het redelijk zou zijn om vervolgens (alsnog) eenzijdig over te gaan tot correctie van het OHW 2011, en op grond daarvan een bedrag van € 1.077.317 van Hagaziekenhuis terug te vorderen door middel van verrekening van declaraties uit 2016. Het door Zilveren Kruis aangevoerde ‘level playing field’ doet aan dit alles niet af, nu het aan de individuele ziekenhuizen zelf was om al dan niet akkoord te gaan met de uitgangspunten ten aanzien van de correctie OHW als vervat in het convenant.
15. Verder overweegt het hof nog het volgende. Zoals Zilveren Kruis ook zelf aangeeft (pleitnotities in appel onder 48 en 49), wordt er in de berekeningen van Zilveren Kruis afgeweken van het beginsel van stelselmatigheid, als voorgeschreven in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen (RJ). Dit beginsel brengt onder meer mee dat er binnen één kalenderjaar maar met één waarderingsmethode mag worden gewaardeerd. Welke waarderingsmethode maakt niet uit, mits de gekozen waarderingsmethode op consistente wijze wordt doorgevoerd en er binnen één kalenderjaar niet wordt gewisseld van methode (aldus ook Zilveren Kruis in haar pleitnotities als voormeld). Anders dan Zilveren Kruis meent, was Hagaziekenhuis rechtens niet gehouden om (na vaststelling van de jaarrekening 2011) een uitzondering op het beginsel van stelselmatigheid te maken, om daarmee alsnog tot een (volgens Zilveren Kruis) ‘deugdelijke opbrengstverrekening’ te komen. Hagaziekenhuis heeft er naar het oordeel van het hof terecht op gewezen dat (ingevolge RJ 150) de jaarrekening alleen achteraf mag worden gecorrigeerd bij materiële of fundamentele fouten, en dat daar in dit geval geen sprake van was omdat de gehanteerde waarderingsmethode voor 2011 op zichzelf juist was. Dat de wetgever niet heeft voorzien in (bevoegdheden tot) correctie van een resultaatseffect als door Zilveren Kruis bedoeld, dat voor ziekenhuizen positief of negatief kon zijn afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval (zie memorie van grieven onder 5), maakt het voorgaande niet anders.
16. Zilveren Kruis heeft zich nog beroepen op het door haar genoemde ‘matchingprincipe’ en daartoe – samengevat – het volgende betoogd. Door middel van het convenant werd het onderhanden werk 2011 in de opbrengstverrekening 2011 ook met de opbrengstmethode gewaardeerd (in plaats van met de kostprijsmethode zoals Hagaziekenhuis doorgaf). Hierdoor ontstond volgens Zilveren Kruis een goede ‘matching’ met de budgetten (ook opbrengstwaarde). Tot 2011 was dit technisch niet mogelijk. Voor de continuïteit over de jaren was dat tot 2011 ook geen groot probleem als er gewisseld werd met waarderingsmethoden: tussen de jaren werd dan slechts iets geschoven. Nu de waardering met de opbrengstmethode voor de opbrengstverrekening 2011 wel mogelijk was, diende de correctie door middel van het convenant daarin plaats te vinden. Hierdoor ontstond een goede matching over de hele periode van de budgetsystematiek, aldus Zilveren Kruis.
17. Ook dit betoog treft naar het oordeel van het hof geen doel. Met Hagaziekenhuis is het hof van oordeel dat het door Zilveren Kruis aangevoerde matchingsprincipe als zodanig geen civielrechtelijke rechten en verplichtingen tussen partijen schept. Daar komt bij dat het jaar 2011, dat vooraf ging aan de invoering van de prestatiebekostiging (en het daarbij behorende transitiemodel voor 2012 en 2013), al was afgesloten (zie rov. 11) en dat Hagaziekenhuis niet heeft ingestemd met het convenant, hetgeen haar vrij stond.
De door Zilveren Kruis ingeroepen Governancecode kan evenmin leiden tot een andere beslissing, nu deze met name ziet op de besteding van middelen en doelmatige organisatie van de zorg, niet op geschillen inzake (correctie) herwaardering OHW als hier aan de orde. Bovendien valt niet in te zien dat het matchingsprincipe alleen voor de jaren 2011/2012 zou gelden, en niet voor de jaren daarvoor. Ten aanzien van de voorgaande jaren wenst Zilveren Kruis echter geen aanpassing, terwijl het toepassen van twee waarderingssystemen in één boekjaar boekhoudkundig niet aanvaardbaar is (zie hiervoor in rov. 15).
18. Zilveren Kruis heeft tot slot aangevoerd dat zonder ingrijpen van dit hof ook de 31 andere ziekenhuizen waarmee is verrekend een beroep kunnen op het bestreden vonnis, hetgeen tot € 122.569.942 aan extra onterechte zorguitgaven zou kunnen leiden. Wat hiervan ook zij – de 31 andere ziekenhuizen ondertekenden immers niet de vaststellingsovereenkomst, maar gingen vrijwillig akkoord met een eindafrekening volgens het convenant – een vermeende precedentwerking doet aan het vorenstaande niet af.
19. De conclusie is dat niet geoordeeld kan worden dat de overeenkomst tussen partijen dan wel de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 1 BW, een verplichting voor Hagaziekenhuis meebrengt tot terugbetaling van een bedrag van € 1.077.317 aan Zilveren Kruis (al dan niet door middel van verrekening).
De grieven kunnen dan ook niet slagen. Hetgeen door partijen verder nog naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
20. Het bewijsaanbod van Zilveren Kruis dient als te vaag (nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen) dan wel als niet ter zake dienende (nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding kunnen geven) te worden gepasseerd.
21. Het bestreden eindvonnis zal met wijziging en aanvulling van gronden worden bekrachtigd. Nu Zilveren Kruis geen grieven heeft gericht tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 10 oktober 2018, zal zij in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep dat daartegen gericht is.
22. Zilveren Kruis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.