1.[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R.H.W. van Ewijk te Amsterdam.
Bij exploot van 2 april 2019 is [appellant] c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:2380; hierna: het bestreden vonnis).Bij arrest van 30 april 2019 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is niet doorgegaan. Bij memorie van grieven heeft [appellant] c.s. twaalf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde 1] c.s. de grieven bestreden, zijn eis vermeerderd en tevens incidenteel appel ingesteld.
c.s. heeft hierna zijn eisvermeerdering en het incidenteel appel weer ingetrokken en het hof bericht dat iedere partij zijn eigen kosten in het (ingetrokken) incidenteel appel zal dragen.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
De tussen partijen vaststaande feiten
In [plaats] zijn naast elkaar gelegen, de percelen, plaatselijk bekend
’ [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie A nummer [kadasternummer 1] (hierna: Perceel 19 ), en [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie A [kadasternummer 2] (hierna: Perceel 17 ; tezamen met Perceel 19 : de Percelen).
De landmeter van het Kadaster heeft de Percelen in dienstjaar 1957
uitgemeten en een veldwerk opgesteld (ondertekend op 4 april 1956; kenmerk [nummer 1] ).
In 1957 is op Perceel 17 een woning gebouwd.
Vervolgens is in dienstjaar 1959 een nieuw veldwerk opgesteld (ondertekend op december 1957; kenmerk [nummer 2] ).
[appellant] c.s. is in juni 2013 eigenaar geworden van Perceel 17 en [geïntimeerde 1] c.s. in september 2014 van Perceel 19 .
Op of nabij de erfgrens van de Percelen staan (onder meer) één of meer piketpaaltjes en een Leylandii coniferenhaag (hierna: Leylandiihaag).
Begin november 2016 is – na overleg tussen [geïntimeerde 1] c.s. en [appellant] c.s. – aan het Kadaster de opdracht gegeven de erfgrens tussen Percelen 17 en 19 te reconstrueren.
Hierna heeft [appellant] c.s. langs zijn woning een stuk pad met border – dat parallel aan deze erfgrens loopt – bewerkt (hierna: het Pad).
6. Ingevolge de in januari 2017 door het Kadaster uitgevoerde reconstructie zou het ‘bewerkte’ Pad op Perceel 19 zijn gelegen. In het door het Kadaster in dit kader opgestelde ‘relaas van bevindingen’ staat, voor zover thans van belang, onder meer het volgende vermeld (hierna: het Relaas):
“
Gegevens van de verschenen belanghebbenden of vertegenwoordigingDe heer [geïntimeerde 1] (…) verschenen op 24-01-2017;mevrouw [belanghebbende] (…) verschenen op 24-01-2017
[appellant] (…) verschenen op 24-01-2017
alle opgeroepen belanghebbenden zijn verschenen dan wel vertegenwoordigd.(…)
Voor u ligt een relaas van bevindingen. Voor 1992 werd dit document veldwerk genoemd.
(…)Een relaas van bevindingen wordt gebruikt om de Kadastrale Kaart bij te werken en om later op basis van deze meting een kadastrale grens weer uit te zetten. De schets op dit document is in het terrein gemaakt. Dat betekent dat de verhoudingen (bijvoorbeeld tussen een grens en een woning, of in de vorm van een perceel) niet altijd overeenkomen met de werkelijkheid. Kortom, de schets op een relaas van bevindingen is niet op schaal.’’
7. Op onderstaande situatieschets heeft het hof de bevindingen van het Kadaster ten aanzien van de kadastrale erfgrens (de onderbroken lijn), zoals kenbaar uit het Relaas, schematisch ingetekend en weergegeven.
8. Tussen partijen is een geschil gerezen over de vraag waar de juridische erfgrens tussen de Percelen ligt en (in het verlengde hiervan) of het Pad deels op Perceel 19 ligt.
9. Op 6 augustus 2018 heeft het Kadaster een e-mail gezonden aan mr. Van Ewijk (advocaat van [geïntimeerde 1] c.s.). Hierin wordt (op enkele punten) gereageerd op een – naar aanleiding van een door hem met het Kadaster gevoerd telefoongesprek – door mr. Van Ewijk opgesteld gespreksverslag. In onderstaande citaat uit voornoemde e-mail is de reactie van het Kadaster op het gespreksverslag van mr. Van Ewijk door het hof onderstreept:
“
Zoals vorige week telefonisch u besproken, zouden wij uw vragen doorzetten naar onze juridische afdeling.
De reactie van onze juridische afdeling is in het rood weergegeven onder uw e-mail van 30 juli.
1. De veldwerken zijn niet op schaal. Het zijn schetsen. U hebt verder aangegeven (…) dat mede daarom het leggen van Kadastrale kaarten over een luchtfoto, of het leggen van veldwerken over een luchtfoto, geen betrouwbaar middel zijn om de kadastrale grenzen te vinden.
Veldwerken zijn niet op schaal is correct, Combinatie van verschillende foto’s en luchtfoto’s geeft geen uitsluitsel over de ligging van kadastrale grenzen. Een veldwerk kan sowieso niet gecombineerd worden met een luchtfoto.
(…)
3. De erfgrenzen op de veldwerken [nummer 1] (uit 1957) en [nummer 2] (uit 1959) komen met elkaar overeen. In 1959 is uitsluitend bebouwing ingetekend, maar aan de erfgrenzen niets veranderd.(…)Er mag een verschil in de meting zitten van maximaal 2 centimeter: deze ‘afwijkingen’ (1 cm aan de achterzijde en 2 cm aan de voorzijde) vallen dus binnen de marge. Dit soort kleine verschillen komen tegenwoordig vaker voor. Dat komt omdat de apparatuur flink is verbeterd.
Los van nieuwe meettechnieken is het zo dat een meting altijd op centimeters verschillend kan zijn met een vorige en volgende. Dit hangt samen met de aard van het punt dat gemeten wordt.’’
De vorderingen in eerste aanleg en het vonnis van de rechtbank
10. [geïntimeerde 1] c.s. vorderde in eerste aanleg – in conventie – (samengevat), naast een veroordeling in de proceskosten, [appellant] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
primair: op straffe van een dwangsom (het Pad op) Perceel 19 te ontruimen en te verlaten (en ontruimd en verlaten te houden) met machtiging, voor zover vereist, van [geïntimeerde 1] c.s. om, zo [appellant] c.s. mocht nalaten aan deze veroordeling te voldoen, de nakoming daarvan te (doen) bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
subsidiair: op last van een dwangsom de schade als gevolg van een (eventuele) voltooide bevrijdende verjaring te vergoeden en te bepalen dat deze schade dient te worden vergoed door [geïntimeerde 1] c.s. het bezit te verschaffen van de strook grond die kadastraal gezien onderdeel uitmaakt van Perceel 19 ;
primair als subsidiair: tot het verlenen van medewerking aan het oprichten van, kort gezegd, een scheidsmuur en betaling van € 49,25 te vermeerderen met wettelijke rente daarover te rekenen vanaf 13 oktober 2017.
11. [geïntimeerde 1] c.s. heeft aan zijn primaire vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] c.s. inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht, doordat het Pad, na de bewerking hiervan, zonder zijn instemming, (gedeeltelijk) op Perceel 19 is komen te liggen.
Aan zijn subsidiaire vordering heeft [geïntimeerde 1] c.s. ten grondslag gelegd dat, wanneer [appellant] c.s. als gevolg van verjaring eigenaar is geworden van een gedeelte van Perceel 19 (waarop het Pad gelegen is), laatstgenoemde onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en uit dien hoofde schadeplichtig is.
De vordering tot, kort gezegd, het oprichten van een scheidsmuur heeft [geïntimeerde 1] c.s. gestaafd met een beroep op de wettelijke (medewerkings)verplichting (art. 5:49 BW).
Aan de vordering tot betaling van € 49,25 heeft [geïntimeerde 1] c.s. ten slotte de wettelijke rente en kosten ten grondslag gelegd die zijn ontstaan, doordat [appellant] c.s. eerder heeft nagelaten een verschuldigd bedrag van € 225,-- (een gedeelte van de kosten die in 2016 voor het Kadaster zijn gemaakt) tijdig te betalen.
12. In reconventie vorderde [appellant] c.s. in eerste aanleg (samengevat) een verklaring voor recht dat hij primair door levering en subsidiair als gevolg van verjaring eigenaar is geworden van de strook grond tussen de door het Kadaster gereconstrueerde erfgrens en de erfgrens die volgens hem (feitelijk) wordt gevormd door piketpaaltjes en de Leylandiihaag (hierna: de Strook). Daarnaast vorderde [appellant] c.s. [geïntimeerde 1] c.s. te veroordelen tot medewerking aan het oprichten van, kort gezegd, een scheidsmuur.
13. Aan zijn vorderingen heeft [appellant] c.s. primair ten grondslag gelegd dat hij de eigendom van de Strook van zijn rechtsvoorganger geleverd heeft gekregen dan wel dat hij als gevolg van verkrijgende verjaring eigenaar hiervan is geworden (art. 3:105 BW jo. 3:306 BW).
Aan zijn vordering tot veroordeling tot medewerking aan scheidsmuur heeft [appellant] c.s. artikel 5:46 BW ten grondslag gelegd.
14. [appellant] c.s. en [geïntimeerde 1] c.s. hebben over en weer geconcludeerd tot afwijzing van elkaars vorderingen.
15. De rechtbank heeft (samengevat) de vorderingen in conventie toegewezen (behoudens dat het bestreden vonnis niet uitvoerbaar is verklaard en de vordering tot medewerking aan de oprichting van een erfafscheiding is afgewezen) en de vorderingen in reconventie afgewezen. [appellant] c.s. is hierbij veroordeeld in de proceskosten in conventie, terwijl de proceskosten in reconventie door de rechtbank zijn gecompenseerd.
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de Percelen in de relevante overgelegde notariële aktes niet (nader) zijn beschreven, waardoor de beschrijving van de Percelen in het kadaster in beginsel leidend is bij de bepaling van de erfgrenzen.
De Percelen zijn in het Kadaster ingeschreven overeenkomstig het in 1957 en 1959 uitgevoerde veldwerk, waardoor dit veldwerk richtinggevend is voor de erfgrens. De landmeter van het Kadaster heeft in januari 2017 de erfgrens gereconstrueerd langs de lijnen van het veldwerk (hof: zie hiervoor, overweging 7).
De stellingen van [appellant] c.s. dat het veldwerk en de latere grensreconstructie, kort gezegd, ondeugdelijk zijn, zijn verworpen.
De stelling van [appellant] c.s. dat hij op grond van verjaring eigenaar is geworden van de Strook is verworpen, omdat van inbezitneming door hem (en/of zijn rechtsvoorgangers) volgens de rechtbank geen sprake is geweest.
De vorderingen van beide partijen ten aanzien van elkaars medewerking bij de oprichting van een erfafscheiding zijn afgewezen, omdat zij, als buren, dit geschil volgens de rechtbank in onderling overleg moeten oplossen.
Ten slotte is de vordering tot betaling van € 49,25 toegewezen, omdat [appellant] c.s. jegens [geïntimeerde 1] c.s. heeft ingestemd om de kosten voor het onderzoek van het Kadaster in 2017 deels te vergoeden en deze te laat heeft betaald.
De vorderingen in hoger beroep, de grondslag hiervan, de grieven en het verweer
16. [appellant] c.s. vordert in appel, kort samengevat, naast een proceskostenveroordeling in beide instanties (bij een te late betaling te vermeerderen met wettelijke rente), vernietiging van het bestreden vonnis en (alsnog) toewijzing van zijn vorderingen in reconventie en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. in conventie.
17. [appellant] c.s. heeft aan vorderingen ten grondslag gelegd dat hij eigenaar is van de Strook en [geïntimeerde 1] c.s. op grond van de wet gehouden is om mee te werken aan de oprichting van een erfafscheiding.
18. De grieven laten zich als volgt samenvatten.
Grief 1is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat Leylandiihaag enkel door eigenaren van Perceel 19 , de rechtsvoorgangers van [geïntimeerde 1] , is geplant. Volgens [appellant] c.s. is dit op basis van gezamenlijk overleg tussen de eigenaren van de Percelen gebeurd.
In
Grieven 2 t/m 5wordt betoogd dat de beschrijving van de Percelen in het Kadaster (gebaseerd op de onderling afwijkende veldwerken uit 1957 en 1959) niet bepalend kan zijn voor de erfgrenzen, omdat de feitelijke situatie, zoals [appellant] c.s. geleverd heeft gekregen en zoals al decennia bestaat (volgens de zogenaamde ‘paaltjeslijn’), in dit geval leidend is voor de juridische situatie.
Grieven 6 t/m 9zijn gericht tegen het oordeel dat [appellant] c.s. niet op grond van verjaring eigenaar van de Strook is geworden. Volgens [appellant] c.s. blijkt uit alle omstandigheden dat van inbezitneming sprake is (geweest), waardoor de verjaringstermijn is gaan lopen en inmiddels is voltooid.
Grief 10komt op tegen de toegewezen ontruiming,
Grief 11is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde medewerking aan de oprichting van een scheidsmuur tussen de percelen, terwijl
Grief 12ten slotte op komt tegen de proceskostenveroordeling.
19. [geïntimeerde 1] c.s. heeft de grieven gemotiveerd bestreden (zoals hiervoor weergegeven, is het incidenteel appel thans ingetrokken).
Beoordeling van het hoger beroep
20. Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep is, overigens terecht, geen grief gericht tegen de overwegingen van de rechtbank (rov. 3.3 van het bestreden vonnis) dat:
(a) de door partijen overgelegde relevante notariële leveringsakten geen (verdere) beschrijving van de Percelen bevatten; en
(b) dat dit betekent dat zij een onroerende zaak geleverd hebben gekregen met een perceelsomvang zoals die Percelen kadastraal zijn omschreven.
21. [appellant] c.s. stelt zich (in hoger beroep) echter op het standpunt dat de kadastrale beschrijving van de Percelen, en de daarop gebaseerde grensreconstructie uit 2017, niet overeenkomt met de feitelijke situatie (zoals deze blijkt uit de door [appellant] c.s. zelf vervaardigde grensreconstructie (producties 4, 5 en 13 van [appellant] c.s.; hierna: de [appellant] -reconstructie)) en daarmee de juridische situatie, omdat:
(i) de grensreconstructie door het Kadaster in 2017 onjuist is; en/of
(ii) hij als gevolg van verjaring eigenaar van de Strook is geworden.
Beoordeling van argument (i)
22. Met betrekking tot zijn hiervoor onder overweging 21 (i) weergegeven standpunt heeft [appellant] c.s. het volgende aangevoerd.
In de [appellant] -reconstructie zijn (onder meer) de veldwerken uit 1957 en 1959 met satellietfoto’s en onderling vergeleken. Hieruit blijkt dat beide veldwerken verschillen, de erfgrens (in werkelijkheid) wordt gevormd door de piketpaaltjes (al dan niet in combinatie met de Leylanddiihaag), waardoor het Pad niet op Perceel 19 ligt.
Ten aanzien van de grensreconstructie door het Kadaster in 2017 betoogt [appellant] c.s. dat dit enkel een weergave betreft van een eerdere inmeting (en geen grondslag voor het vaststellen van eigendom). Deze reconstructie is ook inhoudelijk onjuist, omdat de landmeter bij het opstellen van het Relaas alleen acht heeft geslagen op het (verouderde) veldwerk uit 1957 (en niet het daarvan afwijkende veldwerk uit 1959). [appellant] c.s. betwist ten slotte bij de reconstructie in 2017 aanwezig te zijn geweest en klaagt dat aan hem, als belanghebbende, door de landmeter geen ‘inlichtingen’ zijn verzocht als bedoeld in artikel 57 Kadasterwet.
23. Het betoog dat de kadastrale beschrijving van de Percelen, en de daarop gebaseerde grensreconstructie uit 2017, niet overeenkomen met de feitelijke situatie in voormelde zin faalt.
Om te beginnen kan op grond van de [appellant] -reconstructie niet worden geconcludeerd dat de kadastrale beschrijving ondeugdelijk is. Uit het Relaas en de e-mail van het Kadaster van 6 augustus 2018 (zie hiervoor overwegingen 6 en 9) blijkt dat de plattegronden in het veldwerk en het Relaas schetsen betreffen die niet op schaal zijn. Anders dan in de [appellant] -reconstructie wordt verondersteld, is het dus niet mogelijk de ‘echte erfgrens’ te reconstrueren door satellietfoto’s ‘over’ deze schetsen ‘heen te leggen’ en hieruit conclusies te trekken. Het Kadaster heeft in voornoemde e-mail voorts te kennen gegeven dat het veldwerk uit 1957 en 1959 inhoudelijk overeenstemt (behalve de ‘intekening’ van de woning op Perceel 17 en een eventuele kleine foutmarge).
Daarnaast bestaat geen reden om aan te nemen dat de grensreconstructie door het Kadaster uit 2017 onjuist is. Deze reconstructie is, blijkens de plattegronden die in het Relaas zijn opgenomen, gebaseerd op zowel het veldwerk uit 1957 als uit 1959. Het hof passeert de stelling dat [appellant] c.s. niet bij de reconstructie door de landmeter van het Kadaster aanwezig zou zijn geweest, omdat deze – in het licht van de betwisting door [geïntimeerde 1] c.s. en de opmerkingen hierover in het Relaas – onvoldoende onderbouwd is. Een en ander is niet anders nu [appellant] c.s. door de landmeter bij het opstellen van het Relaas niet om ‘inlichtingen’ is verzocht. Dit laatste is ingevolge artikel 57 Kadasterwet alleen nodig wanneer een meting wordt uitgevoerd omdat dit noodzakelijk is ten behoeve van ‘bijhouding’ van het Kadaster. Dit was in 2017 niet het geval. Ten slotte geldt dat [appellant] c.s. en aanzien van beide door hem gestelde onvolkomenheden niet heeft toegelicht in welk belang hij hierdoor is geschaad (meer in het bijzonder welke relevante omstandigheden hij daardoor niet heeft kunnen aanvoeren).
Beoordeling van argument (ii)
24. Met betrekking tot de onder overweging 21 onder (ii) weergegeven stelling heeft [appellant] c.s. aangevoerd dat hij op grond van bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de Strook (art. 3:105 jo. 3:306 BW). De rechtsvoorgangers van [appellant] c.s. hebben de Strook volgens hem reeds in bezit genomen, waardoor de verjaringstermijn van twintig jaar inmiddels is voltooid.
25. Het hof overweegt omtrent het gestelde bezit als volgt. De vraag of op het tijdstip van voltooiing van de verjaring sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 3:107 BW en volgende. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 lid 1 BW). Of er sprake is van bezit wordt beoordeeld naar de verkeersopvattingen met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van de uiterlijke feiten (art. 3:108 BW). Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (art. 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet dus zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Dit is een kwestie van feitelijke aard. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen.
26. Anders dan onder het recht zoals dat gold tot 1992, noemt de wet als vereisten voor bezit niet meer met zoveel woorden dat het ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen. Van niet dubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt, dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden, dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309). 27. Het hof oordeelt dat de door [appellant] c.s. gestelde omstandigheden (de piketpaaltjes, het planten van de Leylandiihaag, de aanleg van beschoeiing, de beweerde opslag goederen en het uitgevoerde tuinonderhoud) – apart en in onderlinge samenhang gezien – onvoldoende is voor de conclusie dat de Strook feitelijk bij Perceel 19 was getrokken en door de eigenaars/bewoners van dit perceel als hun eigendom werd beschouwd én dat dit voor de eigenaars/bewoners van Perceel 17 als zodanig kenbaar was.
Meer in het bijzonder ten aanzien van de (kleine) piketpaaltjes geldt dat (er op dit moment nog) maar één of twee van aanwezig zijn en dat deze niet, althans te slecht zichtbaar zijn om een ‘inbezitneming’ te kunnen constitueren (waarbij [geïntimeerde 1] c.s. zelfs heeft opgemerkt de piketpaaltjes in het geheel niet te kennen en dat deze vermoedelijk slechts dienden om planten te stabiliseren).Voorts staat vast, althans is onvoldoende weersproken, dat het oorspronkelijke pad vóór de ‘bewerking’ ervan door [appellant] c.s. aanzienlijk smaller was dan nadien, zodat hoogstens na deze ‘bewerking’ in 2016 geoordeeld zou kunnen worden dat [appellant] c.s. zich als bezitter ervan (van het bredere pad en border) beschouwde. Deze termijn is echter te kort om tot een voltooide verjaring te kunnen leiden.
28. Nu de gestelde feiten en omstandigheden ontoereikend zijn om te kunnen concluderen dat [appellant] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van de Strook wordt aan bewijsvoering op dit punt niet toegekomen.
29. Nu partijen – blijkens de intrekking van het incidenteel appel – kennelijk een regeling hebben getroffen inzake de op te richten erfafscheiding (grief 2 in het incidenteel appel) behoeft grief 11 in het principaal – die hier eveneens op ziet – geen behandeling meer.
Conclusie
30. De feitelijke erfgrens stemde, tot het moment dat [appellant] c.s. het Pad in november 2016 ‘bewerkte’, overeen met de kadastrale erfgrens, terwijl [appellant] c.s. en/of zijn rechtsvoorganger(s) blijkens de gestelde omstandigheden geen heerschappij over de Strook heeft/hebben uitgeoefend die als bezit moet worden aangemerkt.
Dit leidt tot de conclusie dat de grieven falen en/of dat [appellant] c.s. bij de verdere behandeling hiervan geen belang (meer) heeft. Voor bewijslevering bestaat geen aanleiding omdat geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. [appellant] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het principale hoger beroep worden veroordeeld. Het hof beslist daarom als volgt.
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt de [appellant] c.s. in de kosten van het geding in het principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. tot op heden begroot op € 324,-- aan griffierecht en
€ 1.074,-- aan salaris advocaat (tarief II x 1 punt) en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van dit arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met € 157,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,-- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Muilwijk-Schaaij, M.A.F. Tan-de Sonnaville en R.M. Hermans en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 16 juni 2020.