ECLI:NL:GHDHA:2020:988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
200.256.859/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een nieuwe overeenkomst van opdracht en geheimhoudingsbeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Natural Power Seed B.V. (NPS) over de vraag of er een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. [appellant] had eerder een overeenkomst met NPS waarin hij werkzaamheden verrichtte tegen afgesproken tarieven. In de zomer van 2016 zijn er gesprekken geweest over een mogelijke wijziging van de samenwerking, waarbij [appellant] een lager tarief zou accepteren in ruil voor meer zekerheid over de werkuren. Het hof oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat partijen nieuwe afspraken hebben gemaakt over de prijs, ondanks dat er geen definitieve overeenstemming is bereikt over de looptijd van de samenwerking. Het hof concludeert dat NPS erop mocht vertrouwen dat partijen overeenstemming hadden bereikt over een tarief van € 7.500 per maand. De primaire vordering van [appellant] om te factureren op basis van de oude afspraken wordt afgewezen. Daarnaast is er een geschil over een geheimhoudingsbeding, waarbij NPS stelt dat [appellant] dit heeft geschonden. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat [appellant] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor zover het gaat om de conventionele vorderingen, maar vernietigt het vonnis in reconventie, waarbij NPS in het ongelijk wordt gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.256.859/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/555333 / HA ZA 18-710
arrest van 2 juni 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats ],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
Natural Power Seed B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NPS,
advocaat: mr. J.A.A. van de Ven te Amsterdam.

1.Het geding

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, waarvan het hof kennis heeft genomen:
- het procesdossier van de eerste aanleg, waaronder het op 9 januari 2019 tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag (hierna: het vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 maart 2019;
- het herstelexploot van 18 maart 2019;
- het anticipatie-exploot van 21 maart 2019;
- het tussenarrest van 30 april 2019, waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 4 juni 2019;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord tevens incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Vervolgens hebben partijen op 17 februari 2020 hun zaak doen bepleiten, beide aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Ten slotte is arrest bepaald.

2.De feiten

2.1.
NPS is een bedrijf dat zich bezighoudt met het vermarkten van een product gericht op de verbetering van de smaak van groenten door een behandeling op de zaden, ‘Taste Enrichment’ genoemd. [directeur NPS] (hierna: [directeur NPS]) is indirect 100% aandeelhouder en directeur van NPS.
2.2.
Op 24 augustus 2015 hebben [appellant], tevens handelend onder de naam Agrado, en NPS een overeenkomst getekend (hierna: de overeenkomst) waarin zij hebben vastgelegd dat [appellant] werkzaamheden zal verrichten voor NPS. Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] een tarief van € 100 per uur in rekening zal brengen voor advieswerkzaamheden, € 80 per uur voor uitvoerende werkzaamheden en € 60 per uur voor reizen. Verder is bepaald dat de werkzaamheden gereed zullen zijn in overleg met de opdrachtgever.
2.3.
In de overeenkomst is ook een bepaling over geheimhouding opgenomen:
“Zowel opdrachtgever als opdrachtnemer zijn verplicht tegenover een ieder geheimhouding te betrachten omtrent al hetgeen te zijner kennis komt over de ander dan wel over aan de ander gelieerde derden, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet begrijpen, dat deze van vertrouwelijke aard zijn. Dit geldt zowel voor de duur van de overeenkomst, alsmede na beëindiging.”
In de op de overeenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden is ook een geheimhoudingsbepaling opgenomen:
“Vertrouwelijkheid
Agrado verplicht zich tot geheimhouding van alle informatie en gegevens van de opdrachtgever jegens derden. (...)”
2.4.
Na het ondertekenen van de overeenkomst is [appellant] werkzaamheden voor NPS gaan verrichten. Voor deze werkzaamheden heeft hij maandelijks facturen verstuurd voor verschillende bedragen. In de loop van de maanden is [appellant] steeds meer werkzaamheden gaan verrichten.
2.5.
In de zomer van 2016 hebben [appellant] en [directeur NPS] gesprekken gevoerd over de samenwerking. Partijen voorzagen dat de omvang van de werkzaamheden van [appellant] verder zou toenemen. [appellant] heeft tijdens die gesprekken uitgesproken dat hij graag partner wilde worden. [directeur NPS] opperde van zijn kant de mogelijkheid van een arbeidsovereenkomst voor [appellant], maar dat wilde [appellant] toen niet.
2.6.
In een e-mail van 20 juli 2016 heeft [directeur NPS] onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
“Afgelopen dinsdag hebben we even overleg gehad en heb ik je verteld hoe ik denk over de toekomst van NPS en ook over een samenwerking. Graag zou ik je willen vragen om hierover na te denken.
Bij het niet komen tot een samenwerking wil ik een limiet stellen aan het te besteden uren van 6.500 - 7.000 euro. Hiervoor wil ik praten over een periode waarbij ik deze garandeer. Tevens wil ik dan wel vragen om een voorstel voor je tariefaanpassing omdat ik je werk garandeer en dit een goede basis is. Het tarief kan ook afhankelijk gemaakt worden van de werkzaamheden die worden verricht.
Ik begrijp dat we met de limiet keuzes moeten maken en in bepaalde maanden, ik verwacht september zal dit niet toereikend zijn.”
2.7.
In reactie op deze e-mail van [directeur NPS] heeft [appellant] bij e-mail van gelijke datum onder meer het volgende aan [directeur NPS] geschreven:
“Natuurlijk houdt het mij ook bezig en wil ik graag met jou een goede en perspectiefvolle samenwerking vinden waarin wederzijds belang wordt gediend.
(…)
Hoe de rolverdeling is en taken en verantwoordelijkheden komen te liggen moeten we verder bespreken.”
2.8.
In zijn e-mail van 27 augustus 2016 schrijft [directeur NPS] onder meer aan [appellant]:
“Met deze e-mail kom ik terug op ons gesprek van eerder van afgelopen week. (…)
Voor eerst even de punten die we hebben besproken om een rijtje.
1. Een full time functie.
2. Een jaar fee. Gesproken is over 100.000 euro
3. Door de situatie van [appellant] wil [appellant] graag 1/5 weekdeel nog besteden aan andere klanten,
4. Hiervoor gaat het voorstel van de jaarfee naar 80.000 euro op jaar basis. Dit is niet zo direct besproken.
5. Een % op de omzet.
6. Er is een plafond in de bonus van 250.000 - 300.000 euro.
7. De bonus wordt uitgekeerd als een bepaalde omzet wordt gehaald.
8. [appellant] geeft aan dat op termijn een arbeidscontract bespreekbaar moet zijn, dat is akkoord voor mij.”
Daarnaast benoemt [directeur NPS] in deze e-mail een aantal mogelijke exits.
2.9.
In zijn e-mail van 31 augustus 2016 schrijft [appellant] aan [directeur NPS] onder meer:
“Ik ga akkoord om per 1 september volgens de afspraak om 32 uur (4 dagen) te gaan werken vanuit een jaarfee van € 80.000 mits we ook het akkoord hebben over de bonus welke hieronder [hof: hiermee wordt verwezen naar de e-mail van 27 augustus 2016] nog niet concreet is gemaakt.”
2.10.
Vanaf september 2016 heeft [appellant] maandelijks facturen gestuurd voor een bedrag van € 7.500 (exclusief btw) vermeerderd met kosten. Op deze facturen heeft hij steeds na de vermelding van de maand waarvoor de factuur werd gestuurd de volgende zin opgenomen:
“werkzaamheden [vermelding betreffende maand] (mits definitief onderling akkoord)”.
2.11.
In zijn e-mail van 20 september 2016 aan [directeur NPS], waarbij de facturen van augustus en september 2016 zijn gevoegd, schrijft [appellant] onder meer:
“Zoals afgesproken de laatste factuur over het restant van augustus volgens de “oude” constructie. Tevens de factuur over september volgens onze “nieuwe” overeenkomst/afspraak ervan uit gaande dat we een definitief akkoord krijgen. Ik hou mijn administratie bij zodat we eventueel nog volgens de “oude” manier kunnen verrekenen indien nodig.
Ik ga ervan uit dat je de afspraken zoals besproken op papier zet.”
2.12.
In reactie daarop schrijft [directeur NPS] in zijn e-mail aan [appellant] van 22 september 2016 onder meer:
“In je e-mail van factuur gaf je aan dat je je administratie op orde hielt voor het geval dat we er niet uitkomen.
Voor mij hebben we elkaar een hand gegeven en daar houd ik me aan.”
2.13.
In een e-mail van 28 november 2016 heeft [directeur NPS] aan [appellant] het volgende geschreven:
“Hierbij een voorzet met de afspraken die wij eerder in september hebben besproken. Kun je deze bekijken of ik het zo goed heb verwoord.”
In het aangehechte voorstel is onder meer het volgende opgenomen:
“Afspraken Agrado en Natural Power Seed.
Deze overeenkomst betreft een omschrijving van de geleverde dienst vermarketing van Taste Enrichement tussen Agrado en Natural Power Seed. Agrado verleent een inspanning om de vermarketing van Taste Enrichment tot stand te brengen. Hierbij krijgt Agrado vrijheid van handelen in overleg met Natural Power Seed.
Termijn:
De termijn verloopt van 1 september 2016 t/m 31 december 2017. Daarna wordt stilzwijgend dit contract met een jaar verlengt.
(...)
Vergoeding:
Agrado ontvangt de volgende vergoedingen voor zijn geleverde diensten.
- 90.000 euro perjaar [hof: dus € 7.500 per maand]
- 5% van de verkoopomzet van het afgelopen jaar te betalen voor 31 januari van het jaar daarop volgend.
- Auto kosten a 0,19 euro per km.
- Algemene reis en verblijfkosten.
- Diverse kosten.
(…)”
[appellant] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
2.14.
Bij brief van 16 maart 2017 heeft [appellant] onder meer het volgende aan NPS geschreven:
“Op 24 augustus 2015 heeft u Agrado gevraagd een opdracht aan te gaan. Hieruit is een eerste samenwerking tot stand gekomen. Onlangs stelde u een grotere en omvangrijke opdracht voor. Hier ga ik graag op in en stuur u de opdrachtovereenkomst.”
Met deze brief heeft [appellant] een concept opdrachtovereenkomst meegestuurd. In dit concept is onder meer opgenomen dat de overeenkomst ingaat op 1 april 2017 en eindigt op 1 april 2022.
2.15.
Partijen hebben hun adviseurs dit concept laten beoordelen, maar daarover geen overeenstemming bereikt.
2.16.
In april 2017 heeft NPS een bonus uitgekeerd aan [appellant], berekend aan de hand van de omzet over 2016.
2.17.
In een verslag van een overleg tussen [appellant] en [directeur NPS] van 29 augustus 2017 van de hand van [appellant] is onder meer het volgende opgenomen:
“Er is volgens [directeur NPS] ‘veel reden waarom niet en niet één reden waarom wel’ door te gaan in de samenwerking. (...) [directeur NPS] stuurt aan op het openbreken van de samenwerking.
(…)
[directeur NPS] stuurt nogmaals aan op het openbreken van de overeenkomst en vraagt om na te denken over de situatie.”
2.18.
In november 2017 hebben partijen weer overlegd. Bij brief van 29 november 2017 heeft NPS vervolgens de overeenkomst met [appellant] opgezegd tegen in ieder geval 31 december 2017. NPS heeft geschreven dat [appellant] tot eind december 2017 wordt uitbetaald, maar dat hij zijn werkzaamheden per direct mag beëindigen en ook per direct zijn eindafrekening tot en met 31 december 2017 mag opsturen.
2.19.
[appellant] heeft vervolgens een factuur gestuurd gedateerd 27 december 2017 voor december 2017. Vervolgens heeft hij nog een factuur gestuurd gedateerd 19 januari 2018 voor een bedrag van € 139.123,97 inclusief BTW. Bij deze factuur heeft hij de volgende omschrijving opgenomen:
“Eindafrekening werkzaamheden marketingopdracht”.
2.20.
Rond 1 februari 2018 heeft [appellant] zijn klantenbestand, waaronder een aantal via zijn werkzaamheden voor NPS verkregen contacten, een brief gestuurd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"At the end of 2015, for example, I was commissioned by the Dutch startup Natural Power Seed BV to introduce the innovation of Taste Enrichment to the market. I developed a strategy laying the steps to be followed by the company in the future and to lay down the marketing and sales foundation of this new bussiness. This traject was successful: there is international interest in Taste Enrichment throughout the entire chain from breeding and production to retail, and the perspective for the future is good. Taste Enrichment, as an innovation, has aroused on international level interest among the targeted players in the market.”

3.De procedure in eerste aanleg

3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant]
in conventiekort gezegd gevorderd NPS te veroordelen tot het betalen van:
primair:
I. een bedrag van € 139.123,97 inclusief BTW, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, met rente;
subsidiair:
II. schadevergoeding tot een bedrag van € 397.500, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, met rente;
III. een voorschot op de verwachte bonus van € 75.000, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, met rente
primair en subsidiair:
III. buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[appellant] heeft aan zijn
primairevordering ten grondslag gelegd dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over een nieuwe overeenkomst, zodat de tarieven van de overeenkomst van augustus 2015 nog gelden. Op basis daarvan heeft hij nog een vordering van € 139.123,97 op NPS. Ter onderbouwing van zijn
subsidiairevorderingen stelt [appellant] dat indien partijen een nieuwe overeenkomst zouden hebben gesloten, deze loopt voor een periode van vijf jaar, en wel tot 1 april 2022, terwijl NPS die overeenkomst niet tussentijds kan beëindigen. Dit betekent dat NPS verplicht is het bedrag van € 7.500 per maand tot het einde van de looptijd door te betalen, wat in totaal neerkomt op € 397.500. Daarnaast zou [appellant] tot het einde van die looptijd recht op een bonus hebben gehad, die door [appellant] wordt geschat op totaal € 75.000.
3.3.
In reconventieheeft NPS samengevat gevorderd:
I. een verklaring voor recht dat [appellant] is gehouden tot geheimhouding van alle
informatie en gegevens van NPS jegens derden en tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 75.000, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke schending van voornoemd gebod;
II. veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van een bedrag van € 19.274,09,
vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
III. veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.4.
NPS legt aan haar vordering onder I ten grondslag dat [appellant] het tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Mede gelet hierop heeft NPS er groot belang bij dat op overtreding van het geheimhoudingsbeding een boete staat. Aan haar vordering onder II legt NPS ten grondslag dat uit de door [appellant] overgelegde specificatie van zijn facturen volgt dat hij voor een deel van zijn werkzaamheden in de periode van augustus 2015 tot en met 31 augustus 2016 een te hoog uurtarief in rekening heeft gebracht. Het als gevolg hiervan door NPS te veel betaalde vordert zij terug.
3.5.
NPS vordert ten slotte
in incident[appellant] te bevelen om alle boeken, bescheiden en geschriften in het geding te brengen waarin sinds 30 november 2017 mededelingen aan derden zijn gedaan over NPS. NPS legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat zij er belang bij heeft te weten aan wie [appellant] de vertrouwelijke informatie over NPS heeft gestuurd en of hij nog andere vertrouwelijke informatie heeft verstuurd.
3.6.
De rechtbank heeft
in conventiegeoordeeld dat dat NPS erop mocht vertrouwen dat [appellant] de nieuwe tarieven van maximaal € 7.500 per maand accepteerde en voor die tarieven wilde werken, ook al hadden partijen geen definitieve overeenstemming bereikt over een vaste looptijd. NPS kon [appellant] daarom houden aan de tarieven zoals mondeling overeengekomen in augustus 2016. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen een looptijd van de overeenkomst zijn overeengekomen van vijf jaar, tot 1 april 2022. De rechtbank heeft daarom de primaire en de subsidiaire vordering onder I afgewezen. De subsidiaire vordering onder II heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 6.500, omdat partijen het erover eens waren dat [appellant] nog recht had op een omzetbonus over het jaar 2017 ter hoogte van dit bedrag.
3.7.
In reconventieheeft de rechtbank ten aanzien van de vordering onder I geoordeeld dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft geschonden met zijn hiervoor bij nummer 2.20 geciteerde brief. Wel heeft de rechtbank de door NPS gevorderde dwangsom op overtreding van het geheimhoudingsbeding toegewezen tot een bedrag van € 10.000 per overtreding. De vordering onder II heeft de rechtbank als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
3.8.
De
incidentele vorderingheeft de rechtbank ten slotte afgewezen. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden, ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van die vordering.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1.
In hoger beroep vordert [appellant]
in principaal appeldat het hof het vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, zijn primaire vordering in conventie alsnog toewijst, met veroordeling van NPS in de proceskosten in beide instanties, met de nakosten. NPS voert hiertegen verweer. [appellant] heeft niet gegriefd tegen de afwijzing van zijn subsidiaire vordering en geen appel ingesteld tegen de toegewezen omzetbonus.
4.2.
NPS vordert
in incidenteel appeltoewijzing van haar vorderingen in reconventie en in incident, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties en de nakosten. [appellant] voert hiertegen verweer.

5.De beoordeling van het hoger beroep

In principaal appel
5.1.
Deze zaak draait in conventie om de vraag of tussen [appellant] en NPS een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. (HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043) Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. (HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213). Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
5.2.
Partijen hebben in de zomer van 2016 gesproken over een wijziging in hun samenwerking waarbij [appellant] een gegarandeerd aantal uur voor NPS zou gaan werken tegen een lager tarief dan voorheen. Deze wijziging kwam zowel tegemoet aan het belang van [appellant] om meer zekerheid te krijgen, als aan het belang van NPS om de kosten te drukken. [directeur NPS] heeft vervolgens in zijn e-mail van 27 augustus 2016 vastgelegd wat partijen in zijn visie hebben besproken. Hij noemt daarbij als salaris een jaarfee van € 100.000 voor een full time functie of € 80.000 voor een werkweek van 4 dagen. [appellant] reageert daarop in zijn e-mail van 31 augustus 2016 met:
“Ik ga akkoord om per 1 september volgens de afspraak om 32 uur (4 dagen) te gaan werken vanuit een jaarfee van € 80.000 mits we ook het akkoord hebben over de bonus welke (…) nog niet concreet is gemaakt.”
5.3.
Bij e-mail van 20 september 2016 heeft [appellant] [directeur NPS] vervolgens onder meer de factuur over september 2016 toegestuurd. Daarin werd volgens de nieuwe afspraken € 7.500 gedeclareerd. [appellant] heeft zowel in die e-mail als in zijn factuur het voorbehoud gemaakt dat partijen nog definitief overeenstemming moesten bereiken, en dat hij anders zou factureren volgens de oude afspraken. [directeur NPS] heeft in zijn e-mail van 22 september 2016 op deze voorbehouden gereageerd met de opmerking
“Voor mij hebben we elkaar een hand gegeven en daar houd ik me aan.”[appellant] heeft daar niet meer op gereageerd.
5.4.
In de bijlage bij zijn e-mail van 28 november 2016 (zie hiervoor bij 2.13) verwoordt [directeur NPS] vervolgens de afspraken die in september 2016 tussen partijen zijn gemaakt: de termijn loopt van 1 september 2016 t/m 31 december 2017, waarna het contract stilzwijgend wordt verlengd met een jaar, en de vergoeding bedraagt € 90.000 per jaar (hof: dus € 7.500 per maand) plus een bonus van 5% over de verkoopomzet. [appellant] heeft opnieuw niet, althans niet tijdig (want pas bijna vier maanden later) gereageerd.
5.5.
Naar het oordeel van het hof mocht [directeur NPS] er gelet op het herhaalde uitblijven van een reactie van [appellant] op de hiervoor genoemde e-mails, en in elk geval na het uitblijven van een reactie op de e-mail van 28 november 2016, gerechtvaardigd op vertrouwen dat partijen overeenstemming hadden bereikt over een tarief voor [appellant] van € 7.500 per maand. In de bijlage bij die e-mail zijn immers afspraken opgenomen over de hoogte van de door [appellant] te ontvangen bonus, terwijl [appellant] in zijn e-mail van 31 augustus 2016 had geschreven akkoord te gaan met het voorstel van [directeur NPS], mits partijen het eens zouden worden over de hoogte van de bonus.
5.6.
Het feit dat [appellant] ook na november 2016 op zijn facturen is blijven vermelden
“werkzaamheden [vermelding betreffende maand] (mits definitief onderling akkoord)”is onvoldoende specifiek om dat vertrouwen te kunnen ondermijnen. [directeur NPS] heeft bovendien in zijn e-mail van 22 september 2016 naar aanleiding van onder meer dat voorbehoud opgemerkt “
Voor mij hebben we elkaar een hand gegeven en daar houd ik me aan.”Die opmerking kan niet anders worden begrepen dan dat [directeur NPS] meent dat voor een voorbehoud geen plaats is. Uit het feit dat [appellant] daarop niet reageerde, mocht [directeur NPS] opmaken dat het voorbehoud van tafel was.
5.7.
[appellant] bestrijdt nog dat [directeur NPS] een bovengrens wilde vastleggen voor de door NPS te maken kosten. [appellant] wijst erop dat [directeur NPS] in zijn e-mail van 20 juli 2016 schrijft:
“Ik begrijp dat we met de limiet keuzes moeten maken en in bepaalde maanden, ik verwacht september, zal dit niet toereikend zijn.”Hieruit, en uit de e-mail van 5 september 2016 waarin [directeur NPS] totale inzet van [appellant] vraagt, blijkt volgens [appellant] dat [directeur NPS] begreep dat er veel meer moest gebeuren dan in 32 uur per week voor een vast bedrag van € 7.500 per maand mogelijk was. Het hof verwerpt dit betoog. Uit de door [appellant] genoemde e-mails volgt niet dat [directeur NPS] geen bovengrens wilde vastleggen. Eerder is het tegendeel het geval. In de e-mail van 20 juli 2016 schrijft [directeur NPS] immers eerst dat hij een limiet wil stellen aan het te besteden aantal uren, en vervolgens dat die limiet dwingt om keuzes te maken. [directeur NPS] wilde dus keuzes maken in de uit te voeren werkzaamheden, zodat de gestelde limiet niet zou worden overschreden. Bovendien zijn de door [appellant] genoemde e-mails – waarin nergens uitdrukkelijk staat dat de gestelde limiet zou kunnen worden overschreden – onvoldoende om het gerechtvaardigd vertrouwen van NPS in de nadien door [directeur NPS] vastgelegde afspraken – waarin zonder voorbehoud een maximum tarief wordt genoemd – te kunnen ondermijnen.
5.8.
[appellant] stelt verder dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een nieuwe overeenkomst, omdat hij alleen akkoord wilde gaan met een lager tarief als daar tegenover zou staan dat hij voor lange termijn, te stellen op minimaal vijf jaar, aan NPS verbonden zou blijven. [appellant] zou nooit met een lager tarief akkoord zijn gegaan als daar geen langdurige samenwerking tegenover stond. Volgens [appellant] blijkt uit (i) het bedrijfsplan van april 2016, (ii) de e-mail van [directeur NPS] van 27 augustus 2016 en (iii) de reactie van [appellant] van 31 augustus 2016, dat het de bedoeling van partijen was om lange termijn-afspraken te maken.
5.9.
Naar het oordeel van het hof bevatten deze stukken weliswaar aanwijzingen dat partijen de intentie hadden om langdurig te gaan samenwerken, maar dit heeft zich niet vertaald in een concrete afspraak over de duur van die samenwerking. Het bedrijfsplan bevat op dit punt geen enkele concrete afspraak. Op grond van de tussen partijen gevoerde correspondentie was voor NPS bovendien niet kenbaar dat [appellant] aan een nieuwe afspraak over de vergoeding voor zijn werkzaamheden de voorwaarde verbond dat partijen een langdurige samenwerking zouden aangaan. [appellant] heeft namelijk op geen enkel moment als voorwaarde voor het maken van een nieuwe afspraak over zijn beloning gesteld dat er sprake moest zijn van een langdurige samenwerking. Zo is [appellant] in zijn e-mail van 31 augustus 2016 akkoord gegaan met het voorstel van [directeur NPS] in diens e-mail van 27 augustus 2016 zonder aan zijn akkoord de voorwaarde te verbinden dat partijen een langdurige samenwerking aangaan. [appellant] stelt alleen als voorwaarde dat partijen het eens worden over de bonus. In zijn e-mail van 20 september 2016 heeft [appellant] vervolgens weliswaar het voorbehoud gemaakt dat partijen nog definitief overeenstemming moesten bereiken, maar daarbij heeft hij niet aangegeven dat de duur van de samenwerking voor hem van belang was. In de bijlage bij de e-mail van 28 november 2016 legt [directeur NPS] ten slotte de afspraken vast zoals die volgens hem tussen partijen zijn gemaakt. In dat document wordt benoemd dat de samenwerking zal duren tot 31 december 2017 met de mogelijkheid van verlenging. [appellant] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en tot maart 2017 zelfs helemaal niet gereageerd op de e-mail van 28 november 2016 van [directeur NPS]. Ondertussen is hij wel gewoon zijn werk blijven doen. Van een afspraak om langdurig te gaan samenwerken is gelet op dit alles geen sprake.
5.10.
In de overeenkomst van augustus 2015 is bepaald dat de werkzaamheden gereed zullen zijn in overleg met de opdrachtgever. NPS was op grond daarvan bevoegd de samenwerking per 31 december 2017 te beëindigen.
5.11.
Het hof komt tot de slotsom dat partijen overeenstemming hadden bereikt over een tarief voor [appellant] van maximaal € 7.500,- per maand. De primaire vordering van [appellant] – die uitgaat van facturatie op basis van de oude afspraken – komt om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
5.12.
Ook het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van de gevorderde vergoeding van gemaakte reiskosten op uurbasis faalt. NPS stelt dat partijen in de zomer van 2016 hebben afgesproken dat [appellant] nog slechts een kilometervergoeding, en geen aparte vergoeding voor de door hem gereisde uren zou ontvangen. Deze uren waren begrepen in de 32 uur per week waarvoor NPS [appellant] het bedrag van € 7.500 betaalde. Vast staat dat [appellant] vanaf september 2016 dienovereenkomstig heeft gedeclareerd. NPS mocht er daarom naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd op vertrouwen dat [appellant] hiermee instemde. Het bij deze facturen gemaakte voorbehoud was om de in r.o. 5.6 hiervoor genoemde redenen onvoldoende om dit vertrouwen te kunnen wegnemen.
5.13.
De grieven I-V en VII in principaal appel falen gelet op het voorgaande.
5.14.
In grief VI komt [appellant] op tegen het feit dat de rechtbank een dwangsom heeft verbonden aan overtreding van het geheimhoudingsbeding. Het hof komt hierop terug bij de behandeling van het incidenteel appel van NPS tegen de afwijzing van de verklaring voor recht dat [appellant] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden.
5.15.
Het hof passeert ten slotte het aanbod van [appellant] om onder meer te bewijzen dat er geen overeenstemming was over een nieuwe overeenkomst en dat, als die overeenstemming er wel zou zijn, de nieuwe overeenkomst een langere termijn voor ogen had als niet ter zake dienend. [appellant] heeft geen feiten gesteld die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. [appellant] heeft immers niet gesteld dat partijen iets anders hebben afgesproken, of dat hij mondeling andere voorwaarden heeft gesteld (bijvoorbeeld met betrekking tot de duur van de overeenkomst) aan het bereiken van wilsovereenstemming dan blijkt uit de tussen partijen gewisselde e-mails, laat staan dat NPS dit redelijkerwijs behoorde te begrijpen. Hij stelt in feite slechts dat aan de door het hof in aanmerking genomen feiten een andere conclusie moet worden verbonden. Dit betreft echter een juridische waardering van gebleken feiten en niet een feit dat voor bewijslevering vatbaar is.
In incidenteel appel
Terugvordering te veel betaalde bedragen
5.16.
In incidenteel appel vordert NPS terugbetaling van te veel aan [appellant] betaalde bedragen over de periode tot en met augustus 2016, toen de oude tarieven nog golden. Uit de gespecificeerde eindafrekening van [appellant], die hij bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd (productie 10), blijkt volgens NPS dat [appellant] structureel een te hoog uurtarief in rekening heeft gebracht. NPS was hiervan eerder niet op de hoogte omdat [appellant] nooit specificaties van zijn facturen heeft gestuurd.
5.17.
Het hof stelt voorop dat in artikel 7:403 BW geen algemene verplichting tot specificatie van de door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden valt te lezen. Het antwoord op de vraag hoe ver de verplichting tot rekening en verantwoording reikt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
5.18.
Dit geval wordt erdoor gekenmerkt dat [appellant] over de periode van september 2015 tot en met augustus 2016 maandelijks ongespecificeerde facturen aan NPS heeft verstuurd, die door NPS zonder protest en zonder om een specificatie te vragen, zijn voldaan, terwijl NPS tot maart 2018 nooit op die facturen is terug gekomen. Onder die omstandigheden ligt het op de weg van NPS om, voor zover dat in haar vermogen ligt, aan de hand van concrete gegevens te onderbouwen dat er iets mis is met de facturen van [appellant].
5.19.
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding een uitgebreide urenspecificatie overlegd, waarbij hij ook voor de periode tot en met eind augustus 2016 per dag heeft vermeld welke werkzaamheden hij heeft verricht. NPS heeft naar aanleiding hiervan opgemerkt dat opvalt dat in de eerste twee maanden veelal met een tarief van € 80 per is uur gerekend en dat [appellant] daarna voor vrijwel al zijn werkzaamheden een tarief van € 100 per uur in rekening heeft gebracht. NPS heeft vervolgens het bedrag van € 19.274,09 dat zij stelt teveel te hebben betaald volledig gebaseerd op een schatting. Zij gaat er daarbij van uit dat [appellant] over de periode tot en met augustus 2016 helemaal geen advieswerkzaamheden voor € 100 per uur heeft verricht, maar alleen uitvoerende werkzaamheden voor € 80 per uur, en dat 10% van de tijd is besteed aan reizen à € 60 per uur. [appellant] heeft van zijn kant tijdens de pleidooizitting in hoger beroep verklaard dat het tarief van € 80 in de eerste twee maanden samenhing met het maken van een video waar geen bijzondere expertise van [appellant] voor nodig was - wat door NPS vervolgens niet is weersproken - en dat de andere werkzaamheden wel degelijk advieswerkzaamheden waren. Het hof is van oordeel dat NPS, na de door [appellant] overgelegde specificatie en zijn toelichting daarbij, niet kon volstaan met de algemene stelling dat [appellant] alleen maar uitvoerende en geen adviserende werkzaamheden heeft verricht en dat 10% van de tijd is besteed aan reizen. Het was aan NPS om haar stelling dat [appellant] teveel in rekening heeft gebracht nader te onderbouwen door te wijzen op concrete onjuistheden in de specificatie. Nu zij dat niet heeft gedaan, gaat het hof aan de algemene stelling van NPS als onvoldoende onderbouwd voorbij.
5.20.
Dat betekent dat NPS onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar vordering tot terugbetaling. Die vordering is dan ook terecht afgewezen. Grief VIII faalt.
Geheimhoudingsbeding
5.21.
NPS bestrijdt ten slotte het oordeel van de rechtbank dat [appellant] het tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsbeding niet heeft geschonden zodat er geen ruimte is voor toewijzing van haar incidentele vordering. Volgens NPS staat vast dat [appellant] na 30 november 2017 aan diverse marktpartijen informatie heeft verstuurd die betrekking heeft op NPS. Zij kan pas nadat alle correspondentie van [appellant] over NPS met marktpartijen beschikbaar is, beoordelen of [appellant] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. De rechtbank had daarom haar incidentele vordering moeten toewijzen en nog geen oordeel mogen geven over de vraag of het geheimhoudingsbeding is geschonden.
5.22.
NPS heeft gesteld dat [appellant] na 30 november 2017 aan diverse marktpartijen informatie heeft verstuurd die betrekking heeft op NPS. [appellant] heeft betwist dat hij, afgezien van de brief van 1 februari 2018, nog andere berichten over NPS aan derden heeft verzonden. Gelet op die betwisting en het feit dat NPS haar stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd, gaat het hof daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij.
5.23.
NPS heeft geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] met de brief van 1 februari 2018 het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden. Ook het hof gaat hier dus vanuit. Overigens heeft NPS onvoldoende onderbouwd dat er behalve de brief van 1 februari 2018 nog andere berichten over NPS aan derden zijn verstuurd, zodat het oordeel van de rechtbank dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden ook hierom juist is. Nu derhalve in dit geding al als vaststaand moet worden beschouwd dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden, is voor toewijzing van de incidentele vordering van NPS geen plaats.
5.24.
De rechtbank heeft [appellant] in r.o. 5.4 veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke schending van
“voornoemd gebod”.Met
“voornoemd gebod”doelt zij op de door haar in r.o. 5.3 uitgesproken verklaring voor recht. Grief VI van [appellant] tegen dit oordeel van de rechtbank is gegrond. Een dwangsom kan immers slechts worden verbonden aan een rechterlijk bevel of gebod en niet aan een verklaring voor recht (BenGH 1 juli 1988, ECLI:NL:XX:1988:AB7689). Overigens heeft NPS gelet op het oordeel van het hof dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden en dat niet is gebleken dat hij afgezien van de brief van 1 februari 2018 andere berichten over NPS aan derden heeft gestuurd, onvoldoende concreet gemaakt dat er enig gevaar bestaat van overtreding van het geheimhoudingsbeding. Ook daarom is de vordering tot oplegging van een dwangsom niet toewijsbaar.
5.25.
Het voorgaande houdt in dat grief IX in incidenteel appel faalt en grief VI in principaal appel slaagt.
5.26.
Het algemene bewijsaanbod van NPS, aan het eind van haar memorie van antwoord, passeert het hof ten slotte als te vaag of niet ter zake dienend. Het bevat geen concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Conclusie in principaal en incidenteel appel
5.27.
Het hof komt tot de slotsom dat grief VI in principaal appel slaagt, zodat de in reconventie door NPS gevorderde dwangsommen alsnog zullen worden afgewezen. Dat betekent dat NPS in reconventie in overwegende mate in het ongelijk zal worden gesteld, zodat zij de proceskosten uit de eerste aanleg van de procedure in reconventie dient te dragen. Voor alle duidelijkheid zal het hof het vonnis voor zover gewezen in reconventie geheel vernietigen, en het dictum opnieuw vaststellen.
5.28.
De andere grieven in principaal en incidenteel appel falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank daarom voor het overige bekrachtigen.
5.29.
Het hof zal de proceskosten in principaal appel compenseren, omdat partijen daarin over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. In het incidenteel appel zal NPS als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten vermeerderd met de nakosten.

6.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2019 voor zover gewezen in conventie en in het incident;
- vernietigt het vonnis voor zover gewezen in reconventie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [appellant] is gehouden tot geheimhouding van alle informatie en gegevens van NPS jegens derden waarvan hij weet of redelijkerwijze moet begrijpen, dat deze van vertrouwelijke aard zijn;
- veroordeelt NPS in de kosten van het geding in eerste aanleg voor zover gevoerd in reconventie, tot op 9 januari 2019 aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.086 (2 punten tarief II) voor salaris advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
en verder:
- compenseert de kosten van het principaal appel in die zin dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt;
- veroordeelt NPS in de kosten van het incidenteel appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.648 voor griffierecht en € 4296 (4 punten tarief II) voor salaris advocaat, en op € 157 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart deze proceskostenveroordeling in incidenteel appel uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, M.Y. Bonneur en T.M. Snoep, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter terechtzitting van 2 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.