Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
“werkzaamheden [vermelding betreffende maand] (mits definitief onderling akkoord)”.
“Eindafrekening werkzaamheden marketingopdracht”.
3.De procedure in eerste aanleg
in conventiekort gezegd gevorderd NPS te veroordelen tot het betalen van:
primairevordering ten grondslag gelegd dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over een nieuwe overeenkomst, zodat de tarieven van de overeenkomst van augustus 2015 nog gelden. Op basis daarvan heeft hij nog een vordering van € 139.123,97 op NPS. Ter onderbouwing van zijn
subsidiairevorderingen stelt [appellant] dat indien partijen een nieuwe overeenkomst zouden hebben gesloten, deze loopt voor een periode van vijf jaar, en wel tot 1 april 2022, terwijl NPS die overeenkomst niet tussentijds kan beëindigen. Dit betekent dat NPS verplicht is het bedrag van € 7.500 per maand tot het einde van de looptijd door te betalen, wat in totaal neerkomt op € 397.500. Daarnaast zou [appellant] tot het einde van die looptijd recht op een bonus hebben gehad, die door [appellant] wordt geschat op totaal € 75.000.
in incident[appellant] te bevelen om alle boeken, bescheiden en geschriften in het geding te brengen waarin sinds 30 november 2017 mededelingen aan derden zijn gedaan over NPS. NPS legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat zij er belang bij heeft te weten aan wie [appellant] de vertrouwelijke informatie over NPS heeft gestuurd en of hij nog andere vertrouwelijke informatie heeft verstuurd.
in conventiegeoordeeld dat dat NPS erop mocht vertrouwen dat [appellant] de nieuwe tarieven van maximaal € 7.500 per maand accepteerde en voor die tarieven wilde werken, ook al hadden partijen geen definitieve overeenstemming bereikt over een vaste looptijd. NPS kon [appellant] daarom houden aan de tarieven zoals mondeling overeengekomen in augustus 2016. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen een looptijd van de overeenkomst zijn overeengekomen van vijf jaar, tot 1 april 2022. De rechtbank heeft daarom de primaire en de subsidiaire vordering onder I afgewezen. De subsidiaire vordering onder II heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 6.500, omdat partijen het erover eens waren dat [appellant] nog recht had op een omzetbonus over het jaar 2017 ter hoogte van dit bedrag.
incidentele vorderingheeft de rechtbank ten slotte afgewezen. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden, ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van die vordering.
4.Het geschil in hoger beroep
in principaal appeldat het hof het vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, zijn primaire vordering in conventie alsnog toewijst, met veroordeling van NPS in de proceskosten in beide instanties, met de nakosten. NPS voert hiertegen verweer. [appellant] heeft niet gegriefd tegen de afwijzing van zijn subsidiaire vordering en geen appel ingesteld tegen de toegewezen omzetbonus.
in incidenteel appeltoewijzing van haar vorderingen in reconventie en in incident, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties en de nakosten. [appellant] voert hiertegen verweer.
5.De beoordeling van het hoger beroep
“Ik ga akkoord om per 1 september volgens de afspraak om 32 uur (4 dagen) te gaan werken vanuit een jaarfee van € 80.000 mits we ook het akkoord hebben over de bonus welke (…) nog niet concreet is gemaakt.”
“Voor mij hebben we elkaar een hand gegeven en daar houd ik me aan.”[appellant] heeft daar niet meer op gereageerd.
“werkzaamheden [vermelding betreffende maand] (mits definitief onderling akkoord)”is onvoldoende specifiek om dat vertrouwen te kunnen ondermijnen. [directeur NPS] heeft bovendien in zijn e-mail van 22 september 2016 naar aanleiding van onder meer dat voorbehoud opgemerkt “
Voor mij hebben we elkaar een hand gegeven en daar houd ik me aan.”Die opmerking kan niet anders worden begrepen dan dat [directeur NPS] meent dat voor een voorbehoud geen plaats is. Uit het feit dat [appellant] daarop niet reageerde, mocht [directeur NPS] opmaken dat het voorbehoud van tafel was.
“Ik begrijp dat we met de limiet keuzes moeten maken en in bepaalde maanden, ik verwacht september, zal dit niet toereikend zijn.”Hieruit, en uit de e-mail van 5 september 2016 waarin [directeur NPS] totale inzet van [appellant] vraagt, blijkt volgens [appellant] dat [directeur NPS] begreep dat er veel meer moest gebeuren dan in 32 uur per week voor een vast bedrag van € 7.500 per maand mogelijk was. Het hof verwerpt dit betoog. Uit de door [appellant] genoemde e-mails volgt niet dat [directeur NPS] geen bovengrens wilde vastleggen. Eerder is het tegendeel het geval. In de e-mail van 20 juli 2016 schrijft [directeur NPS] immers eerst dat hij een limiet wil stellen aan het te besteden aantal uren, en vervolgens dat die limiet dwingt om keuzes te maken. [directeur NPS] wilde dus keuzes maken in de uit te voeren werkzaamheden, zodat de gestelde limiet niet zou worden overschreden. Bovendien zijn de door [appellant] genoemde e-mails – waarin nergens uitdrukkelijk staat dat de gestelde limiet zou kunnen worden overschreden – onvoldoende om het gerechtvaardigd vertrouwen van NPS in de nadien door [directeur NPS] vastgelegde afspraken – waarin zonder voorbehoud een maximum tarief wordt genoemd – te kunnen ondermijnen.
“voornoemd gebod”.Met
“voornoemd gebod”doelt zij op de door haar in r.o. 5.3 uitgesproken verklaring voor recht. Grief VI van [appellant] tegen dit oordeel van de rechtbank is gegrond. Een dwangsom kan immers slechts worden verbonden aan een rechterlijk bevel of gebod en niet aan een verklaring voor recht (BenGH 1 juli 1988, ECLI:NL:XX:1988:AB7689). Overigens heeft NPS gelet op het oordeel van het hof dat [appellant] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden en dat niet is gebleken dat hij afgezien van de brief van 1 februari 2018 andere berichten over NPS aan derden heeft gestuurd, onvoldoende concreet gemaakt dat er enig gevaar bestaat van overtreding van het geheimhoudingsbeding. Ook daarom is de vordering tot oplegging van een dwangsom niet toewijsbaar.