Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest in kort geding van 9 juni 2020
[appellant] ,
Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
Het geding
De tussen partijen vaststaande feiten
“Subject: Request for initiating an investigation in Thailand (…)
Criminal Courtveroordeeld tot een gevangenisstraf van 103 jaar wegens vijftien gevallen van het medeplegen van witwassen. Ook zijn echtgenote werd veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Court of Appealheeft die veroordelingen bij uitspraak van 2 maart 2017 bevestigd, met dien verstande dat aan [appellant] een gevangenisstraf van 75 jaar, ofwel 20 jaar effectief, is opgelegd en aan diens echtgenote een gevangenisstraf van zeven jaar en vier maanden.
Supreme Courtde beslissing van 2 maart 2017 van het
Court of Appealten aanzien van [appellant] bekrachtigd (hierna: het Thaise vonnis).
Van de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf met toepassing van artikel 6:7:4, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering gedurende de behandeltijd van het gratieverzoek te schorsen, wordt slechts bij hoge uitzondering gebruik gemaakt. Volgens artikel 5:2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen geldt als criterium dat het gratieverzoek voor schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komt, indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden ingewilligd.
Vordering in eerste aanleg en beslissing van de rechtbank
Hij heeft hierbij vooropgesteld dat het Verdrag inhoudt dat de Thaise gevangenisstraf (na aanpassing van de strafmaat naar Nederlandse maatstaven) in Nederland volledig moet worden geëxecuteerd. Aangenomen moet worden dat [appellant] – op het moment dat hij een Wots-verzoek deed – zich hiervan bewust is geweest en daarmee heeft ingestemd. Als gevolg hiervan kan volgens de voorzieningenrechter in dit kort geding niet worden aangenomen dat de voortgezette detentie in Nederland als (onmiskenbaar) onrechtmatig jegens [appellant] kan worden aangemerkt vanwege de door [appellant] aangevoerde redenen. De voorzieningenrechter heeft, specifiek ten aanzien van de hiervoor onder (i) genoemde grondslag, voorts nog overwogen dat, indien in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de Staat onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, de negatieve gevolgen hiervan zich laten vertalen in de vorm van een (geldelijke) schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft, specifiek ten aanzien van de hierboven onder (ii) genoemde grondslag, nog overwogen dat de Minister nog geen besluit heeft genomen over het door [appellant] ingediende schorsingsverzoek (in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek). Hij heeft daarnaast overwogen dat, gezien de artikelen 5 en 6 van het Verdrag, het zeer de vraag is of [appellant] wel kan worden ontvangen in een gratieverzoek. Deze laatste vraag dient volgens de voorzieningenrechter niet in dit kort geding te worden beantwoord, maar in de gratieprocedure. Voor zover [appellant] zich in dit verband wil beroepen op zijn medische situatie, althans zich niet kan vinden in het door de PI gevoerde medische beleid, geldt dat hij de in de Penitentiaire beginselenwet en Penitentiaire maatregel beschreven weg moet bewandelen.
De grieven
Grief 1komt op tegen het oordeel dat de vorderingen reeds zouden afstuiten op het Verdrag. Dat het Thaise vonnis op grond van het Verdrag onaantastbaar is, maakt volgens [appellant] niet dat ook de
tenuitvoerlegginghiervan in Nederland onaantastbaar is: de Nederlandse rechter mag de rechtmatigheid van de voortgezette tenuitvoerlegging van de detentie wel degelijk toetsen. Met
grief 2voert [appellant] aan dat, gelet op de bevindingen van de Ombudsman en uitlatingen hierover van de Minister van JenV, aansprakelijkheid van de Staat in een bodemprocedure in hoge mate aannemelijk is, waardoor de vorderingen, gericht op schorsing van de tenuitvoerlegging van de (onmiskenbaar) onrechtmatige detentie, in dit kort geding op voorhand toewijsbaar zijn.
Grief 3komt op tegen het oordeel dat, indien in een bodemprocedure het onrechtmatig handelen van de Staat vast komt te staan, de negatieve gevolgen hiervan zich laten vertalen in de betaling van een geldsom. [appellant] meent dat het door hem gestelde onrechtmatig handelen in kort geding wel kan en moet leiden tot een schorsing c.q. opschorting van zijn detentie, zijnde een schadevergoeding in natura.
Grief 4is gericht tegen het oordeel dat de brief van de landsadvocaat van 16 januari 2020 niet kan worden aangemerkt als een afwijzing van het verzoek van [appellant] om zijn detentie te schorsen in afwachting van het besluit op zijn gratieverzoek.
Grief 5komt op tegen de overweging dat in kort geding niet de vraag kan worden beantwoord of [appellant] , gezien de afspraken van Nederland en Thailand in het Verdrag, wel kan worden ontvangen in zijn gratieverzoek. [appellant] meent dat gratie door de Staat wel mogelijk is.
Grief 6is gericht tegen het oordeel dat een schorsing van de detentie vanwege medische omstandigheden alleen mogelijk is via het rechtsmiddel dat is voorgeschreven door de Penitentiaire beginselenwet, en dat voor toetsing door de burgerlijke rechter als restinstantie geen plaats is.
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
to initiate a criminal case". Volgens [appellant] verwachtten de Nederlandse autoriteiten dat de Thaise autoriteiten hem (en zijn vrouw) als gevolg hiervan zouden vervolgen, terwijl de Nederlandse autoriteiten wisten, althans hadden moeten weten, dat de detentieomstandigheden in de Thaise gevangenissen erbarmelijk zijn. Doordat de Nederlandse autoriteiten, dit wetend, hebben aangedrongen op vervolging van [appellant] in Thailand, heeft de Staat inbreuk gemaakt op zijn subjectieve rechten die worden gewaarborgd door het EVRM en het IVBPR danwel op beginselen van behoorlijk bestuur, althans heeft de Staat gehandeld in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. Het voortzetten van zijn detentie (in Nederland) is daarom (onmiskenbaar) onrechtmatig. Dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld wordt volgens [appellant] bevestigd door de inhoud van het Ombudsman-rapport en de uitlatingen van de Minister van JenV hierover.