Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 2 juni 2020
[appellant],
de Staat der Nederlanden (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“3 dgn terug begonnen met doxy ivm verdenking pneumonie, is zelfstandige dus heeft gewoon gewerkt, niet rust genomen. geen koorts meer, maar nog wel hoesten.”
Grief 1is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat [appellant] eind juni 2012 ziek is geworden. [appellant] voert aan dat hij al eerder, in 2009, klachten heeft ondervonden die passen bij een Q-koorts besmetting.
Grief 2is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat zich in de periode 2007-2010 een Q-koorts-epidemie heeft voorgedaan. [appellant] voert onder meer aan dat de epidemie heeft geduurd tot 2012.
Grief 3is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen causaal verband bestaat tussen het aan de Staat verweten handelen enerzijds en de gestelde schade van [appellant] anderzijds. Volgens [appellant] had de rechtbank een medisch deskundige moeten inschakelen om te beoordelen of hij niet al eerder dan in 2012 met Q-koorts besmet is geraakt. Het Q-koortsvermoeidheidssyndroom wordt niet via besmetting verkregen, maar is een diagnose die reeds langer bestaande klachten bevestigt. De rechtbank heeft volgens [appellant] miskend dat geen sprake is van chronische Q-koorts bij [appellant], maar van een Q-koortsvermoeidheidssyndroom. Met grief 3 voert [appellant] voorts aan dat de door de Staat getroffen maatregelen tegen de Q-koorts epidemie onvoldoende waren. Hij verwijst daarbij onder meer naar het rapport van de Commissie Van Dijk en het rapport van de Nationale Ombudsman. Met
grief 4voert [appellant] opnieuw aan dat hij al in 2009 ziek is geworden en dat eventueel een deskundige moet worden benoemd om dat vast te stellen.
Grief 5is gericht tegen de afwijzing van de vordering als zodanig. Met
grief 6voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:587) waarin de rechtbank – samengevat weergegeven – heeft overwogen dat de Staat bij de bestrijding van de Q-koorts epidemie niet onrechtmatig heeft gehandeld. Met deze grief herhaalt [appellant] zijn argumenten tegen dat oordeel.
nade acute Q-koorts, last heeft van vermoeidheid. Onder de kop “bespreking” is ook opgenomen dat de vermoeidheidsklachten zijn ontstaan sinds de Q-koortspneumonie in juni 2012 en dat [appellant] daarmee voldoet aan alle criteria voor een Q-koortsvermoeidheidssyndroom. Deze brief bevat geen onderbouwing voor de stelling van [appellant] dat hij al eerder dan in 2012 Q-koorts heeft gehad. In het licht van de incubatietijd moet de besmetting daarom ook in 2012 hebben plaatsgevonden.
naeen acute Q-koortsinfectie wordt vastgesteld. In de brief is ook opgenomen dat de diagnose Q-koortsvermoeidheidssysteem officieel is vastgesteld op 22 maart 201
2, maar dat moet een verschrijving zijn gelet op het feit dat de acute Q-koorts in juni 2012 heeft plaatsgevonden. Afgezien daarvan bevat deze brief geen enkele aanwijzing dat [appellant] eerder dan in 2012 met Q-koorts is besmet of het Q-koortsvermoeidheidssyndroom heeft ontwikkeld.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 november 2018;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 332,- aan verschotten en € 3.222,- aan salaris advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.