Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure………………………………………………………………………… 1
2.De feiten….….………………………………………………………………………..1
3.Het wettelijk instrumentarium voor de bestrijding van infectieziekten………… 25
4.Het geschil…….……………………………………………………………..…........ 30
5.De beoordeling….…………………………………………………………..…......... 30
- ii) geen vervoersverbod bij de uitbraak in Herpen maar pas eind 2009…….. 45
- iii) hygiëne- en mestmaatregelen…………………........................................ 47
- iv) vaccinatie…………………........................................................................ 52
- v) tankmelktest………………….................................................................... 54
6.De beslissing…….……………………………………………………………..…...... 67
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 november 2015, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 13 april 2016, waarbij een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 oktober 2016 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Q-koorts
Coxiella burnetii(hierna:
C. burnetii).
C. burnetiiziek zijn geworden. In 2007 werden 168 humane besmettingen met
C. burnetii(hierna: ziektegevallen) gemeld. Het aantal meldingen liep in 2008 op tot 1.000 en in 2009 tot 2.354. In 2010 daalde het aantal gemelde ziektegevallen naar 504. In de daaropvolgende jaren 2011 tot en met 2015 werden respectievelijk 81, 66, 19, 26 en 23 ziektegevallen gemeld. Er zijn als gevolg van de epidemie naar schatting 75 mensen overleden aan Q-koorts.
C. burnetiien hebben ziekteverschijnselen van Q-koorts ontwikkeld. Enkele eisers zijn nabestaanden van personen die als gevolg van zo een besmetting zijn overleden.
C. burnetiiuit. Daarnaast scheiden besmette dieren de bacterie met tussenpozen uit via urine, ontlasting en melk.
Outbreak Management Team(OMT) bijeen. Het OMT wordt voorgezeten door de directeur van het CIb en bestaat in de regel uit tien tot twintig personen: een aantal vaste leden en – afhankelijk van de infectieziekte – deskundigen op het gebied van de (dreigende) infectieziekte en gezondheidszorg. Het OMT adviseert over de bestrijding van de (dreigende) epidemie en brengt advies uit aan het Bestuurlijk afstemmingsoverleg infectieziektebestrijding (BAO). In het geval van een (potentiële) crisis op het terrein van de infectieziekten beoordeelt het BAO de voorgestelde maatregelen op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid en brengt naar aanleiding van het overleg daarover zijn bevindingen over aan de minister van VWS.
Monitoring Dierziekten Kleine Herkauwers, tweede half jaar 2005” van de GD was bij drie grote geitenbedrijven in Nederland
C. burnetiiaangetoond in de ontstoken placenta van geiten die hadden geaborteerd. Het betrof onderzoeksmateriaal uit 2001 (een bedrijf) en 2005 (twee bedrijven). Deze onderzoeksresultaten waren verkregen met behulp van een nieuwe histologische techniek (weefselonderzoek), die vanaf 2005 kon worden toegepast. In Nederland kon tot 2005 Q-koorts bij geiten alleen worden vastgesteld door serologisch onderzoek (bloedonderzoek naar antistoffen en antigenen) en werd de diagnose feitelijk niet gesteld bij geiten.
Monitoring Dierziekten Kleine Herkauwers, eerste half jaar 2006”van juni 2006 meldde de GD dat op zes andere geitenbedrijven dan de drie bedrijven uit de voorgaande halfjaarlijkse rapportage besmetting met Q-koorts is vastgesteld. Op drie van deze zes bedrijven kwamen ernstige abortusproblemen voor. De GD heeft over deze bevindingen opgemerkt:
“geitenbedrijven in het zuiden des lands”en dat er
“zieke mensen”waren.
mycoplasma pneumoniae, een bacteriesoort die veelal de verwekker is van longontsteking en die leidt tot ziekteverschijnselen die vergelijkbaar zijn met die van Q-koorts.
C. burnetiiwas aangetoond.
Monitoring Dierziekten kleine herkauwers, eerste halfjaar 2007”van de GD, die constateerde dat de uitbraken werden gekenmerkt door het optreden van verwerpen (spontane abortus). De GD constateerde verder dat deze uitbraken van Q-koorts voornamelijk hadden plaatsgevonden in het zuiden van het land.
“LNV zegt toe de gegevens die beschikbaar gesteld kunnen worden door te geven aan
Een uitbraak van Q-koorts in Nederland – mogelijk verband met geiten”.
Of die gegevens via een aangifte- en/of meldingsplicht bekend worden of op een
Voor professionals is dit anders, omdat er klaarblijkelijk nog steeds blootstelling is en de kans op blootstelling in 2008 onverminderd aanwezig is, ook in andere regio’s dan Noord-Brabant. Professionals zullen gericht worden geïnformeerd, met oog op snelle en adequate diagnose en behandeling van te verwachten nieuwe patiënten.
Polymerase Chain Reaction, de basismethode voor moleculair-genetisch diagnostisch onderzoek, waarvoor een test voor DNA van
C. burnetiiwas ontwikkeld.
“Informatieverstrekking”vermeldt de brief van 25 oktober 2007 verder:
Het doorgeven van adressen van veehouders waar de GD Q-koorts heeft vastgesteld – gedetailleerder dan op tweecijferige postcode – aan het CIb, blijft een probleem”
de juridische mogelijkheden om dit alsnog te realiseren”zal toetsen.
Verwerpen: verminder het risico voor mens en dier!”gestuurd. De folder bevat informatie over Q-koorts en de te nemen maatregelen, gericht op het reduceren van de dan bekende risico’s.
- i) van de 467 personen waarbij bloed is afgenomen hadden 353 personen (76%) geen Q-koortsinfectie doorgemaakt;
- ii) de andere 24% van de personen bij wie bloed was afgenomen had wel een Q-koorts infectie doorgemaakt: deze 24% is onderverdeeld in 8% (38 personen) die vóór 2007 een Q-koorts infectie had gehad en 16% (76 personen) die in 2007 geïnfecteerd was geraakt;
- iii) de bron van de Q-koorts epidemie zich bevond in een gebied aan de oostelijke kant van Herpen, waarbij de onderzoeksresultaten niet naar één specifiek bedrijf of perceel als locatie van de bron wezen;
- iv) verspreiding van de bacterie zeer waarschijnlijk heeft plaatsgevonden via de lucht, waarbij het uitzonderlijk warme weer voor de tijd van het jaar en de daarmee samenhangende droogte daar mogelijk een belangrijke rol hadden gespeeld.
- v) daarnaast een duidelijk verhoogd risico was voor deelnemers die contact hebben gehad met landbouwproducten zoals mest, hooi en stro.
C. burnetii. Als risicofactoren werden verder gezien contact met landbouwhuisdieren, stro, geboortematerialen en mest, maar ook roken. Het RIVM adviseerde aanvullend onderzoek naar de risicofactoren en de preventieve maatregelen.
Q-fever op 13 melkgeitenbedrijven”verschenen
.Daaruit volgde dat:
- i) patiënten met Q-koorts in de regio Herpen altijd binnen een straal van vijf kilometer tot het dichtstbijzijnde besmette geitenbedrijf woonden. De gemiddelde afstand van een humaan geval tot een willekeurig geitenbedrijf was twaalf kilometer;
- ii) in de regio ‘buiten Herpen’ patiënten niet dichter bij met Q-koorts besmette bedrijven woonden dan bij bedrijven zonder een besmette status;
- iii) er een mogelijke indicatie was dat patiënten in de regio Herpen besmet zijn geraakt vanuit een geitenbedrijf met klinische Q-koorts;
- iv) het oorzakelijk verband tussen de humane Q-koorts uitbraak en abortusproblemen op een geitenbedrijf bij Herpen in dit onderzoek niet was aan te tonen.
Op grond van de beschikbare gegevens is duidelijk dat er sprake is van een regionaal verhoogde incidentie van Q-koorts in Noord-Oost Brabant, een gebied dat moeilijk afgrensbaar is. Het gebied omvat 1 miljoen inwoners. Deze verheffing is diffuus in tegenstelling tot de gelokaliseerde uitbraak in Herpen in 2007.
de ingezette onderzoeken hebben tot op heden geen aanknopingspunten geboden om gerichte maatregelen tegen de transmissie van dier op mens te kunnen nemen. Tegelijkertijd hoeft er niet altijd 100 procent zekerheid te zijn over een oorzaak om maatregelen af te kondigen.
Deze lijn bestaat uit de stand van zaken, maatregelen die al zijn genomen en aangegeven wordt dat op dit moment wordt geïnventariseerd welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden die de transmissie van dier op mens kunnen doorbreken.
als zinvolle voorlopige maatregel op basis van het voorzorgsbeginsel”voorgesteld een verbod voor de duur van drie maanden op te leggen voor het uitmesten van potstalmest van bedrijven waar een ernstige besmetting was vastgesteld en om een bezoekersverbod aan die bedrijven op te leggen voor dezelfde periode.
- het verbod om mest te verwijderen uit een stal waar verdachte dieren zijn of worden gehouden;
- het verbod voor bezoekers (afgezien van – samengevat – strikt noodzakelijke bezoekers) van een bedrijf waar verdachte dieren zijn of worden gehouden, om de stal waar deze dieren zijn of worden gehouden te betreden.
samenvatting situatie”opgemerkt:
C. burnetiiin Nederland te stoppen van dieren naar mensen en van de omgeving naar mensen, heeft het OMT geadviseerd de volgende maatregelen voor bedrijfsmatige geitenhouders te nemen:
C. burnetiivan de omgeving en dieren naar de mens en (ii) naar de verspreiding van Q-koorts binnen de dierenpopulatie.
C. burnetiiplaatsvindt, maar dat aannemelijk was dat de geitenbedrijven hierin een belangrijk aandeel hadden, en dat dit de geadviseerde maatregelen op korte termijn noodzakelijk maakte.
- in samenwerking met de sector een hygiëneprotocol voor de melkgeitenhouderij te ontwikkelen, ter verdere beperking van het transmissierisico van
- de vaccinatiecampagne in 2009 voort te zetten op grond van dezelfde overwegingen en adviezen van het BAO (zie 2.78);
- de boodschap via de GGD-en en deskundigen te verspreiden dat een aanzienlijke kans bestaat dat in 2009 opnieuw een verheffing van Q-koorts ontstaat;
- aan de GGD, het CVI en het CIb te verzoeken om artikelen te publiceren over de stand van zaken van het Q-koortsonderzoek, het maatregelenpakket, de samenwerking tussen verschillende partijen en de verwachtingen voor de toekomst.
- meer bekendheid te geven aan de hygiëneadviezen;
- de hygiëneadviezen qua uitvoerbaarheid te verbeteren;
- de adviezen uit te breiden met een Reinigings- en Ontsmettingsprotocol;
- de adviezen uit te breiden met het afdekken van mest tijdens het vervoer.
C. burnetiizijn hierbij in een model weergegeven. De deskundigen kwalificeerden dit model, gelet op de wetenschappelijke kennis die op dat moment beschikbaar was en het gegeven dat typering van
C. burnetii(nog) niet mogelijk was, als een “
best guess”. In het Beleidsvoornemen staat dat er in 2009 waarschijnlijk nieuwe Q-koorts gevallen zullen zijn, maar dat de omvang van de epidemie niet is te voorspellen. De deskundigen hebben bestrijdingsopties geanalyseerd, die zich richtten op de bron, de transmissieroute van dier naar mens en de mens als gastheer voor de bacterie. De deskundigen zagen de melkgeitenbedrijven als de belangrijkste bron van de Q-koortsbacterie en de mest van melkgeitenbedrijven (en dan met name bedrijven met een abortusprobleem door Q-koorts) als de belangrijkste transmissieroute.
- i) uitbreiding van het vaccinatiegebied van 45 kilometer rondom Uden naar de hele provincie Noord-Brabant en het zuidelijk deel van de provincie Gelderland (‘de Ring’);
- ii) invoering van de vaccinatieplicht voor alle schapen en geiten op professionele melkgeiten- en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie binnen de Ring, en een vaccinatieplicht voor buiten de Ring gelegen bedrijven die met Q-koorts zijn besmet of hiervan worden verdacht;
- iii) de overige houders van schapen en geiten binnen hetzelfde gebied worden in de gelegenheid gesteld hun dieren vrijwillig te vaccineren;
- iv) de implementatie van het
- v) het vernieuwen en aanpassen van de voor het publiek beschikbare informatie over Q-koorts op de website van het RIVM.
C. burnetiihad voorgedaan.
C. burnetiidoor versleping van dieren te voorkomen. Verder is besloten dat op korte termijn geen aanvullende maatregelen in de veehouderij zouden worden getroffen, en dat het ministerie van LNV alle adviezen uit de discussie in het BAO zou “meenemen”.
sequencingvan het genoom nog niet mogelijk was, en dat de DG zou bekijken welke mogelijkheden er waren om verwaaiing uit de stallen tegen te gaan.
“Risico’s Q-koorts via mest”gestuurd en dit op de website van de VWA geplaatst. Niet alle bedrijven bleken in staat te voldoen aan de verplichtingen voor mestverwerking die met ingang van 2 februari 2009 van kracht waren (zie 2.89). Het kernpunt van het advies was dat er een grote mate van onzekerheid bestaat over het kiemreducerende effect van compostering van de potstalmest van besmette bedrijven.
C. burnetiibij de dieren centraal staat, bijvoorbeeld in tankmelk, waarna bevestiging plaatsvindt bij individuele dieren. Onderzoek zou moeten uitwijzen hoe goed de voorspellende waarde van tankmelkonderzoek is en welk percentage dieren er positief moet zijn wil de tankmelk positief worden. Mogelijk dat certificering vanuit de sector van geitenbedrijven op grond van tankmelkonderzoek een bijdrage zou kunnen leveren aan het in beeld brengen van Q-koortsbedrijven. De directeur van het CIb heeft de ministers ook geadviseerd een verbod op de afvoer van levende geiten vanuit besmette gebieden/bedrijven te overwegen.
“Bijlage Q-koorts adviesbrief VWS, tussenrapportage nationale onderzoeksagenda Q-koorts, juli 2009”is melding gemaakt van een interim analyse op basis van onderzoek in 2008 met behulp van de PCR-test van tankmelk op
C. burnetiivan 450 melkschapen en melkgeitenbedrijven. Deze analyse op basis van gegevens van 306 bedrijven liet zien dat hiervan een kwart positief was voor de bacterie, waarbij de meeste positieve tankmelkmonsters werden gevonden in het zuiden van Nederland. De tussenrapportage vermeldt dat dit suggereert dat een positieve tankmelkuitslag een voorspellende waarde heeft voor Q-koorts problemen bij mensen en dieren in de omgeving in het daaropvolgende lammerseizoen. Een tankmelkonderzoek zou daarmee dus effectief ingezet kunnen worden als een
“early warning”systeem voor Q-koorts en leiden tot gerichte maatregelen. Een definitieve rapportage over het tankmelkonderzoek werd aangekondigd voor de zomer van 2009.
“Blik naar de toekomst”, opgenomen:
- een afvoerverbod van schapen en geiten, behoudens uitzonderingsgevallen;
- een aanvoerverbod van schapen en geiten tenzij deze zijn gevaccineerd overeenkomst de geldende regeling;
- een verbod op het verwijderen van mest uit de stal voor een periode van 30 dagen na afloop van de lammerperiode, waarbij de mest na verwijdering gedurende 90 dagen afgedekt moet worden opgeslagen – gecomposteerd – of op het terrein;
- een bezoekersverbod met uitzondering van personen die omwille van hun professie de stal dienen te betreden.
“Gevaarlijke geiten - De Q-koorts heerst van Groningen tot Limburg. Besmette geiten zijn waarschijnlijk de bron. Dat de ziekte zich zou gaan verspreiden was in 2007 al bekend. Toch werd er niet of nauwelijks ingegrepen. Reconstructie van een aangekondigde epidemie.”
C. burnetiivermindert bij een meerderheid van de gevaccineerde dieren, (ii) in aanzienlijke mate, of vrijwel geheel, abortus zal voorkomen, en (iii) de uitscheiding van de bacterie bij een abortus sterk reduceert. De deskundigen rapporteerden dat jaarlijkse hervaccinatie na een volledige primaire vaccinatieserie over een periode van een aantal jaren noodzakelijk is om naast de daling in de uitstoot een substantiële daling van de milieucontaminatie met
C. burnetiite bewerkstelligen.
- voor een periode van een aantal jaren, na een volledige primaire vaccinatieserie, jaarlijks te hervaccineren,
- tankmelkmonitoring te continueren maar de frequentie daarvan tot de volgende lammerperiode te verlagen naar maandelijks of tweemaandelijks,
- de mest- en hygiënemaatregelen voor besmette bedrijven te handhaven in afwachting van definitieve onderzoeksresultaten,
- de maatregelen die gelden voor de overige bedrijven, zoals bedrijven met een publieksfunctie, te continueren met uitzondering van het fokverbod,
- de herbevolking van tankmelkpositieve bedrijven onder voorwaarden toe te staan,
- het uitbreidings- en nieuwbouwverbod tot in ieder geval 1 juni 2011 te handhaven.
“Van verwerping tot verheffing, Q-koortsbeleid in Nederland 2005-2010”in de openbaarheid. Het rapport bevat diverse conclusies en aanbevelingen.
“Het spijt mij; Over Q-koorts en de menselijke maat”van de Nationale ombudsman. De ombudsman heeft geoordeeld dat er door de keuzes die de ministeries van LNV en VWS gedurende de jaren 2006-2009 hebben gemaakt een forse disbalans is ontstaan ten opzichte van de omwonenden en passanten die de gevolgen van Q-koorts hebben ervaren en dat deze disbalans dient te worden gecompenseerd. De ombudsman heeft de Staat geadviseerd om onder andere
“een goed geformuleerd excuus aan te bieden aan q-koortspatiënten en nabestaanden”en een financiële tegemoetkoming aan te bieden
“in concrete situaties die gekenmerkt worden door de hardheid van de consequenties voor individuele getroffenen van de Q-koorts.”
3.Het wettelijk instrumentarium voor de bestrijding van infectieziekten
(…) Zoals hierboven aangegeven kunnen met dit voorstel geen maatregelen worden getroffen voor dieren. Daarvoor biedt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren het instrumentarium. Op grond van die wet kan ook worden opgetreden ter bestrijding van zoönosen, dierziekten die een gevaar voor de gezondheid van mensen opleveren. In sommige gevallen kan eenzelfde bestrijding plaatsvinden op grond van de maatregelen in dit voorstel. (..). Pas als er (…) vanuit volksgezondheidsbelang aanvullende maatregelen nodig zijn die niet op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kunnen worden getroffen, is optreden op grond van dit voorstel aangewezen.”
Kamerstukken II2007/08, 31316, nr. 3, pp. 20-21)
Kamerstukken II1996/97,
Kamerstukken II2007/08, 31316, nr. 3, p. 66)
de preventie en de bestrijding van besmettelijke dierziekten”. Deze afdeling is van toepassing op door de minister van LNV aangewezen besmettelijke dierziekten bij vee.
- indien de ziekte zich snel kan uitbreiden, ernstige schade kan berokkenen aan de betrokken diersoort en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen (a-grond),
- indien een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zulks met zich brengt (b-grond),
- indien de ziekte naar het oordeel van de minister van VWS een ernstig gevaar voor de volksgezondheid oplevert (c-grond).
Kamerstukken II1984/85, 16447 nr. 6, p. 11-12)
Kamerstukken II2000/01, 27685, nr. 3, p. 27)
Kamerstukken II1980/81, 16447, nr. 3, p. 12)
regelshetzij voor geheel Nederland, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, ter voorkoming van overbrenging van een besmettelijke dierziekte, waaronder in ieder geval regels omtrent (onderstreping rechtbank):
maatregelentot bestrijding van een besmettelijke dierziekte (lid 1) en de burgemeester van de gemeente, waarop de maatregelen betrekking hebben, onmiddellijk hiervan in kennis stelt (lid 2) (onderstreping rechtbank). Artikel 22 GWWD bepaalt dat de in artikel 21 bedoelde maatregelen kunnen zijn:
4.Het geschil
5.De beoordeling
C. burnetiiin de periode 2007-2010, en hebben ziekteverschijnselen van Q-koorts ontwikkeld. Enkele eisers zijn nabestaanden van personen die als gevolg van zo een besmetting zijn overleden. Voor eisers heeft de eigen besmetting met Q-koorts dan wel die van familieleden ingrijpende en blijvende gevolgen gehad, op fysiek, psychisch en financieel vlak.
rechtsplichtvoortvloeide om maatregelen te nemen ter verkleining van dat risico.
kunnennemen die hij niet heeft genomen, is niet voldoende om tot onrechtmatig handelen te kunnen concluderen, net zo min als de vaststelling dat – achteraf bezien – het (eerder) nemen van een bepaalde maatregel effectief zou zijn geweest. Beoordeeld moet worden of de Staat, gezien de hem destijds bekende risico’s en met inachtneming van de aan hem toekomende beoordelings- en beleidsvrijheid, maatregelen had
moetentreffen en of het treffen van deze maatregelen destijds voorzienbaar voldoende effect zou hebben gehad. Als geoordeeld wordt dat te laat is ingegrepen, zal dus ook (bij benadering) moeten kunnen worden vastgesteld op welk eerder gelegen moment op de Staat een rechtsplicht rustte om in te grijpen.
Q-koorts in Nederland: klinische, epidemiologische en immunologische aspekten”. Eisers hebben een gedeelte uit dit proefschrift in het geding gebracht, zonder te wijzen op specifieke passages. In dit proefschrift worden de ziekteverschijnselen beschreven en wordt geconcludeerd dat enkele (toen) gangbare opvattingen over Q-koorts niet houdbaar leken:
C. burnetiidan het aantal meldingen dat jaarlijks van Q-koorts wordt gedaan, zodat in Nederland
- “C. burnetii komt endemisch voor in Nederland
- Serologisch onderzoek toont hogere percentages infecties aan bij personen die intensief contact hebben met dieren en hun producten, dan bij de overige bevolking.
- Serodiagnostiek geeft een stijgende graad van infecties van met name rundvee weer. Hiermee stijgt ook het risico voor humane infecties.
- De meeste Q-koorts infecties bij de mens verlopen subklinisch maar de complicaties in chronische gevallen zijn ernstig en moeilijk te behandelen.
- Het is waarschijnlijk dat de ca 20 meldingen per jaar door het missen van de diagnose en onderrapportage in werkelijkheid een veelvoud van dit getal bedraagt.
- Er is geen medicamenteuze behandeling van dieren beschikbaar.
- Consumptie van ongepasteuriseerde melk en melkproducten vormen een potentieel risico voor humane infectie.
- Transmissie naar de mens kan plaatsvinden langs verschillende routes o.a. via besmette stofdeeltjes en aërosolen afkomstig van dieren, van moeder op kind en via consumptie van besmette zuivelproducten. Het is onbekend welke van deze routes onder Nederlandse condities belangrijk zijn.”
Zoonoses Report 2005van de
European Food Safety Authority(EFSA) (p. 204).
Is Q-fever an emerging or re-emerging zoonosis?”,waarin aandacht wordt besteed aan de detectie van
C. burnetiien de bestrijding van Q-koorts onder dieren.
- een Q-koorts-epidemie in Zwitserland, waarbij 415 Q-koorts-patiënten waren aangetoond. Deze epidemie hield verband met het grazen van twaalf kuddes schapen nabij de getroffen dorpen;
- twee grote uitbraken van Q-koorts in Duitsland:
C. burnetiigeïnfecteerde schapen stond. Een van deze schapen wierp tijdens de markt twee lammeren;
.
C. burnetii.Bloedonderzoek bij de boeren en hun arbeiders wees daarna uit dat ook zij recent geïnfecteerd waren met
C. burnetii.
C. burnetiialgemeen voorkwam in Nederland.
Vergeten bacterieuit het in 2014 verschenen boek
Uitgebeendvan Marcel van Silfhout. Mogelijk worden deze feiten en omstandigheden ook genoemd in het in 2004 verschenen boek van de journalist Frank van Wijck,
Zoönosen als gezondheidsrisico, waarnaar eisers – zonder concrete passages aan te halen of (hoofdstukken uit) dit boek in het geding te brengen – verwijzen, met de stelling dat daarin het grote gevaar van Q-koorts wordt beschreven. Het door eisers geciteerde deel van het boek
Uitgebeendgaat over – samengevat – gebrek aan kennis bij ‘de Nederlandse overheid’ en functionarissen die betrokken waren bij de bestrijding van Q-koorts. Dit is een weergave van opvattingen, vergaard bij achteraf verricht journalistiek onderzoek, waaraan geen doorslaggevend belang kan worden gehecht. Dat geldt eens temeer nu het de vraag is of, en zo ja in hoeverre, de verklaringen van de geciteerde functionarissen aan de Staat toe te rekenen zijn.
C. burnetiiin te zetten bij een eventuele bacteriologische oorlogsvoering. Ervan uitgaande dat de Staat op de hoogte was van gedachten over een dergelijke aanwending van
C. burnetii,werpt deze wetenschap geen nieuw licht op de begin 2007 bij de Staat bekende, ernst van humane besmetting met Q-koorts en het risico van een uitbraak van deze ziekte.
- i) algemene overwegingen over (de bevoegdheid tot) het treffen van maatregelen met betrekking tot Q-koorts;
- ii) het niet opleggen van een vervoersverbod bij of kort na de uitbraak in Herpen;
- iii) de bronopsporing en de meldplicht;
- iv) de tankmelktest;
- v) de hygiënemaatregelen en maatregelen met betrekking tot mest;
- vi) het vervoersverbod;
- vii) de vaccinatie;
- viii) het fokverbod en het ruimen.
Zoonoses Report 2005van de
European Food Safety Authority, maar is – anders dan mond- en klauwzeer, varkenspest en vogelpest – niet een in een EU-richtlijn aangeduide dierziekte, waarvoor – zoals gezegd – verplichte (bestrijdings)maatregelen gelden.
“Doorgaans herhaalt Q-koorts zich het volgende jaar niet. In de meeste gevallen vindt men aborterende en lammerende kleine herkauwers als de meest waarschijnlijke bron, hoewel veel Q-koortsuitbraken bij kleine herkauwers niet tot humane ziekteverheffingen hebben geleid. In 2005 werd in Jena een duidelijke relatie tussen kans op infectie en nabijheid tot een schaapskudde vastgesteld (afstandstabel).
- i) vooral in Frankrijk was ervaring opgedaan met vaccinatie van dieren. Bekend was dat
- ii) in Duitsland en Frankrijk zijn soms antibiotica toegepast bij uitbraken. Er is echter geen bewijs dat de uitscheiding van
- iii) omdat nageboorten en verworpen vruchten zeer grote hoeveelheden bacteriën kunnen bevatten, vermindert het verzamelen van dit risicomateriaal op een besmet bedrijf, en vervolgens vernietigen, het aantal bacteriën dat in het milieu wordt gebracht sterk. Het instellen van deze maatregel was zeer gangbaar in de Nederland omringende landen;
- iv) beperking van het aantal mensen dat op het bedrijf komt, kon de blootstelling van mensen aan besmetting verminderen en mogelijk ook de verspreiding naar andere bedrijven; en
- v) vaak werd geadviseerd mest te behandelen door verhitting (compostering) of behandeling met chemicaliën. De wijze waarop dat het best kan worden gedaan, hangt sterk samen met het huisvestingssysteem van de dieren.
C. burnetiiin Nederland in kaart.
C. burnetiidirect of hetzij antistoffen tegen de kiem konden aantonen:
verplichteveterinaire maatregelen met betrekking tot Q-koorts die vanaf medio 2008 zijn getroffen te laat en te lankmoedig zijn opgelegd. De rechtbank zal deze verwijten nu bespreken.
Op dit moment is (..) het positief identificeren van de bron het belangrijkste: “first things first”.
C. burnetiivia de lucht werd verspreid en dat aborterende geiten veel bacteriën uitscheiden en zijn de (intensieve) geitenhouderijen in het zuiden van het land van meet af aan als meest waarschijnlijke besmettingsbron geïdentificeerd. Anders dan eisers stellen, blijkt niet dat de behoefte aan meer zekerheid over geiten als bron de besluitvorming op enige wijze heeft beïnvloed, in de zin dat daardoor is afgezien van het nemen van maatregelen of maatregelen zijn uitgesteld. Alleen tijdens het BAO van 12 mei 2009 is bij het bespreken van mogelijke aanvullende maatregelen geconcludeerd dat afgewacht moest worden of de ingezette maatregelen effect hadden; een positief effect was nog niet zichtbaar, omdat sommige maatregelen pas sinds kort waren ingevoerd. Uit het navolgende volgt dat met het toen afzien van nadere maatregelen geen rechtsplicht is geschonden door de Staat.
C. burnetiiin 2008 en (c) juni 2008, toen Q-koorts werd aangewezen als besmettelijke dierziekte.
C. burnetiidie het OMT voor 2008 onverminderd aanwezig achtte, ook in andere regio’s dan de provincie Noord-Brabant. Het OMT adviseerde om Q-koorts bij dieren voor het lammerseizoen meldplichtig te maken. In dit advies ligt daarmee het advies besloten om Q-koorts als besmettelijke dierziekte aan te wijzen.
mogelijkheiden dus niet als noodzaak. Dat neemt niet weg dat de strekking van het besluit onmiskenbaar is dat wordt bewerkstelligd dat de GD de voor bronopsporing en onderzoek naar de transmissieroutes benodigde specifieke bedrijfsgegevens verstrekt aan het CIb.
“dringend noodzakelijk”bevonden.
zo’n etiket” op te leggen. Hier is onmiskenbaar rekening gehouden met de belangen van de melkgeiten- en melkschapenhouders. Dit heeft echter niet tot enig nadeel, van eisers of andere personen, geleid. De aanwijzing op de a-grond heeft namelijk geen ander gevolg dan aanwijzing op de c-grond, aangezien beide een grondslag bieden voor het nemen van dezelfde maatregelen. Verder heeft de voor de c-grond voorgeschreven besluitvorming in samenspraak met de minister van VWS steeds feitelijk plaatsgehad.
voorstelbaarwas dat voor alle zekerheid alle abortussen zouden worden onderzocht – en dat de Staat deze maatregel dus evengoed had kunnen afkondigen – leidt niet tot het oordeel dat in juni 2008 een rechtsplicht op de Staat rustte om alle abortussen meldplichtig te laten zijn. Overigens diende een enkele abortus op grond van de algemene meldplicht te worden gemeld indien deze grond gaf voor verdenking van besmetting van een dier met
C.burnetii.
C. burnetiiniet altijd een abortusgolf veroorzaakt en dat deze bacterie ook wordt uitgescheiden op bedrijven met een lager abortuspercentage dan 5%. Gesteld noch gebleken is dat deze signalen, die bij de bewindslieden de vraag deden rijzen of het gekozen percentage juist was en of abortus een juiste meldfactor was, al in juni 2008 op enige manier aan de Staat bekend waren of hadden kunnen zijn.
C. burnetiitegen te gaan. Zoals hiervoor is overwogen, is een vervoersverbod in andere landen ook als maatregel ingezet bij uitbraken van Q-koorts.
C. burnetiialgemeen voorkwam in Nederland. Dat strookt met hetgeen toen bekend was over de bacterie in Nederland. Bekend was dat geiten, schapen en koeien belangrijke gastheren van Q-koorts waren en dat jaarlijks ongeveer twintig mensen besmet raakten met deze ziekte. Buiten de gastheer kan de
C. burnetiiovergaan in een soort spore-achtige vorm, die zeer resistent is tegen chemische en fysische invloeden en daarom gedurende langere tijd in de omgeving kan overleven. Men wist toen ook dat
C. burnetiizeer besmettelijk was. Bekend was verder dat Q-koorts in Nederland zowel bij dieren als bij mensen endemisch was – en dus bleef voorkomen zonder dat deze de ziekte elders hebben opgelopen, terwijl het aantal besmettingen betrekkelijk constant was. De humane besmettingen met Q-koorts deden zich in het hele land voor, met dien verstande dat er in de jaren voor 2007 een toename te zien was in het zuiden van het land. Uitgegaan werd van een (forse) onderregistratie van humane infecties omdat deze lang niet in alle gevallen tot ziekteverschijnselen leiden en omdat de vaak griepachtige ziekteverschijnselen niet steeds als Q-koorts worden onderkend.
C. burnetiiin Nederland in de loop van 2009 heeft verlaten. Eisers hebben geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de Staat dat in 2007, ten tijde van de uitbraak in Herpen, al had kunnen – of sterker: moeten – doen. De Staat mocht dus in 2007 ervan uitgaan dat
C. burnetiialgemeen voorkwam in Nederland. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien hoe een vervoersverbod, dat ertoe zou moeten strekken (verdere) verspreiding van
C. burnetiitegen te gaan, enig effect zou kunnen sorteren ten aanzien van de algemeen in Nederland voorkomende
C. burnetii. Dat dit een van de primaire maatregelen is bij een uitbraak van andere besmettelijke dierziekten, maakt dit niet anders, net zo min als dat deze maatregel in voorkomende gevallen in het buitenland was ingezet bij een uitbraak van Q-koorts.
Aanbevelingen commissie-Van Dijk te weinig concreet”.Onder het kopje “
Geitenhandel”staat in dit artikel dat het de auteurs heeft verbaasd dat in het rapport Van Dijk de verspreiding van de geit als vector van Q-koorts lijkt te zijn vergeten, terwijl het transport van en handel in geïnfecteerde geiten een belangrijke rol heeft gespeeld. De vraag die volgens de auteurs gesteld had moeten worden, is of alle besmette bedrijven in Nederland een (in)directe link hadden met de eerste besmette bedrijven. De rechtbank is van oordeel dat deze publicatie eisers niet kan baten. De publicatie bevat een achteraf gedane suggestie, waarvan onduidelijk is waarop deze is gebaseerd, en bevat geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de Staat vóór oktober 2009 wist of had moeten weten dat alle besmette bedrijven in Nederland een (in)directe link hadden met de eerste besmette bedrijven.
C. burnetiiverspreid over Nederland werd gevonden. Daarmee hangt het antwoord de vraag of het vervoersverbod eerder dan per oktober 2009 ingevoerd had moeten worden, onlosmakelijk samen met het antwoord op de vraag of het nieuwe systeem eerder ingevoerd had moeten worden. De rechtbank bespreekt dat hierna, bij de beoordeling van de verwijten over het tankmelkonderzoek.
“om reeds voor aanvang van het komende lammerseizoen (voorlopige) veterinaire hygiënemaatregelen te treffen op basis van literatuuronderzoek en ervaringen uit het buitenland om de kans op blootstelling bij de mens te verkleinen”.Het BAO heeft dit advies overgenomen en de voorzitter van het BAO heeft besloten dat het ministerie van LNV en de VWA de te nemen hygiënemaatregelen inventariseren en vóór 21 oktober 2007 met een overzicht van hygiënemaatregelen komen.
“Verwerpen: verminder het risico voor mens en dier”staat – onder meer – het volgende:
Een schapen- of geitenhouder moet de oorzaak van zijn abortusprobleem kennen om gericht te kunnen ingrijpen. Nog belangrijker is het om te weten of de ziektekiem die de problemen veroorzaakt risico’s heeft voor de mens: heel veel abortusverwekkers bij kleine herkauwers zijn namelijk niet zonder risico voor de mens. Mensen met een verminderde weerstand, jonge kinderen, oude mensen maar vooral zwangere vrouwen lopen een verhoogd risico om zelf ziek te worden na contact met zo’n ziektekiem. Zolang geen onderzoek heeft plaatsgevonden en dus nog niet vaststaat of er sprake is van besmettelijk verwerpen, is voorzichtigheid geboden. Op bedrijven waar nog geen diagnose is gesteld, zouden bovengenoemde risicogroepen niet moeten helpen tijdens de aflamperiode. Ze zouden ook niet in de stal moeten komen en zelfs niet contact moeten hebben met de ongewassen kleren van de partner die geassisteerd heeft bij een verlossing. Ook zouden bezoekers moeten worden geweerd uit de stal.”
“aan besmette bedrijven worden maatregelen opgelegd; minimaal hygiënische maatregelen om geboortemateriaal onschadelijk te maken en mensen en dieren zo goed mogelijk bij elkaar uit de buurt te houden.”De commissie Van Dijk merkt ook op dat er geen gegevens van effectiviteit beschikbaar zijn van de inzet van hygiënemaatregelen.
“generieke adviezen zullen worden gegeven”, waarbij wordt gedacht aan “
het vervroegen van het moment van uitmesten tot voor het lammerseizoen. Hierdoor kan de mest tot zeker 3 maanden na het lammerseizoen in de potstal blijven waardoor een grote reductie van een eventuele besmetting kan worden gerealiseerd”.
“er weinig focus lag op het toezicht op het naleven”en de
“bronnen geen eenduidig beeld geven over de naleving”onvoldoende toegelicht. De gedingstukken geven geen concrete aanwijzingen dat het protocol niet goed is geïmplementeerd of de uitvoering ervan door de Staat niet goed is bewaakt.
“in het buitenland bij grotere Q-koortsuitbraken in het algemeen een uitrijverbod voor mest volgt”, maar uit het rapport volgt niet – en evenmin blijkt dat anderszins – dat dat uitrijverbod ook werd opgelegd aan bedrijven die niet als besmet of van besmetting verdacht konden worden opgemerkt. Het uitrijverbod wordt ook niet genoemd in de paragraaf in het rapport die gaat over specifieke controlemaatregelen toegepast tijdens Q-koortsuitbraken in het buitenland (6.2). De buitenlandse ervaringen maakten een uitrijverbod dus niet zonder meer voor de hand liggend als een meteen bij een uitbraak te nemen algemene maatregel.
“een relatie met (het uitrijden van) mest als een mogelijke verklaring voor de toename van Q-koorts genoemd, hoewel dit niet is vastgesteld.”De voorzitter van het BAO heeft op 5 juni 2008 besloten dat het ministerie van LNV een notitie over mestmaatregelen zal opstellen. In deze notitie, van 6 juni 2008, staat voor zover relevant:
C. burnetiivia de melk, vaginaal slijm en de mest. Vaccinatie gold als een lange termijn maatregel die na vier tot vijf jaar effectief was. Preventieve vaccinatie was onder experimentele condities toegepast en had goed en snel effect gehad.
dekseizoen dat in oktober (2008) begon, wilde het voor het volgende jaar (2009) effect sorteren. Daarmee is – anders dan eisers impliceren – van meet af aan onder ogen gezien dat vaccinatie vóór het dekseizoen diende te geschieden, bij voorkeur voor oktober 2008.
kunnenoriënteren op het vaccin, temeer daar (de mogelijkheid van) vaccinatie van meet af aan bekend was. Zoals hiervoor is overwogen, is dit onvoldoende om een schending van een rechtsplicht van de Staat aan te nemen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de Staat, gelet op de hem bekende risico’s en de effectiviteit van vaccinatie, eerder had
moetenovergaan tot het onderzoeken en invoeren van deze maatregel.
C. burnetiigeheel zou uitblijven.
Kamerstukken II2008/09, 28286, nr. 314):
C. burnetiidirect te identificeren en dat deze test in het buitenland, anders dan in Nederland, ook voor tankmelk van
geitenwerd gebruikt. Van belang is dat deze tankmelktest in het buitenland steeds voor onderzoeksdoeleinden werd gebruikt. Uit niets blijkt dat de tankmelktest elders van overheidswege is ingezet als opsporings- en reguleringsmiddel, dus als middel om (ingrijpende) maatregelen ten aanzien van besmette dieren op te baseren. Dit is in het, per oktober 2009 ingevoerde, nieuwe systeem voor de bestrijding van Q-koorts wel gebeurd in Nederland.
C. burnetiikan worden gedetecteerd. Zij heeft deze testen (LCI Taqvet en Adiavet Cox) in 2007 aangeschaft met het oog op het testen van melkvee. Zij heeft de testen vergeleken en een aantal onderzoeksvragen geformuleerd om de onzekerheden over de bacterie bij kleine herkauwers weg te nemen. De GD heeft vervolgens in 2007 de LCI Taqvet-test gebruikt voor de monitoring van tankmelk van melk
koeien. Anders dan eisers stellen, beschikte de GD in 2007 dus niet over een PCR-test die direct toepasbaar was voor tankmelk van
geiten.
“Chlamydophila abortus - Een toenemend risico voor de volksgezondheid en een schadepost voor de schapen- en geitenhouderij”aanbevolen om onderzoek te doen naar Q-koorts in geitenbedrijven en om daarvoor de door de onderzoekers verzamelde bloedmonsters te gebruiken. Dit onderzoek is niet uitgevoerd. Ten tweede is naar aanleiding van de aangetoonde besmettingen van drie geitenbedrijven in 2005 in de vergadering van de MDK van 6 april 2006 gesproken over mogelijk onderzoek naar Q-koorts bij kleine herkauwers en het belang van risicobewustzijn van geitenhouders voor zoönoses. Hieraan is verder geen vervolg gegeven. Ten derde heeft het RIVM, mede namens het CVI en de GD, op 12 januari 2007 een voorstel voor een onderzoek naar de risico’s, en de identificatie en infectiebronnen ingediend bij het ministerie van LNV. Het voorstel is afgewezen, met de mededeling:
“Q-fever is een niet aangifteplichtige ziekte en is daarom voor de Dienst Voedselkwaliteit en Diergezondheid van LNV minder relevant”.
“plan van aanpak”ook is
“de validatie van PCR-methode in diverse matrices”. Gezien de verwijzing naar “matrices” (weefsels, in meervoud) en de brede inzet van de PCR-test op allerlei “matrices”, zoals op vaginale swabs, melk, uitwerpselen, geboortemateriaal, wol/haar, ziet deze verwijzing naar de PCR-methode niet specifiek op de toepassing van de PCR-test op
tankmelk.Verder is de mededeling gedaan in de context van het door het BAO gewenste brononderzoek en onderzoek naar de transmissieroute, niet als onderzoek gericht op toepassing van deze methode als grootschalig in te zetten reguleringsmiddel.
C. burnetiiin tankmelk, gebruikmakend van vrijwillig verstrekte monsters van geiten- en schapenmelk. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen van de besmettingsgraad met de bacterie van tankmelkmonsters van zo veel mogelijk bedrijven met melkgeiten en melkschapen en het verkleinen van kennishiaten. Grootschalig gebruik van de tankmelktest in het kader van de bestrijding van Q-koorts werd toen niet voorzien en ook niet beoogd. Het ministerie van LNV heeft dit onderzoeksvoorstel op 26 juni 2008 goedgekeurd.
kunneninvoeren, maar of de Staat dit had
moetendoen. Voor de conclusie dat de Staat na de uitbraak in Herpen de rechtsplicht had om de tankmelktest verplicht in te voeren, bestaat geen grond. Daarbij is relevant hetgeen in 2007 bekend was en kon zijn over de omvang van de uitbraak in Herpen en de verwachte effectiviteit van de in te zetten maatregelen, die strookten met de aanpak van Q-koorts uitbraken in het buitenland. Dat – achteraf bezien – een eerdere focus op de tankmelktest als breed inzetbaar reguleringsmiddel tot een andere aanpak van Q-koorts had kunnen leiden, is op zichzelf geen grond voor aansprakelijkheid van de Staat, nog los van de vraag wat het effect van die aanpak zou zijn geweest op eisers.
C. burnetiiin tankmelk, gebruikmakend van vrijwillig verstrekte monsters van geiten- en schapenmelk. In september 2008 is de monitoring van vrijwillig verstrekte tankmelkmonsters van start gegaan. Het onderzoek liep tot juli 2009.
C. burnetiidetectie in tankmelk tot betrouwbare resultaten kan leiden, zij het dat de GD ook een aantal beperkingen constateerde, te weten:
C. burnetiiwas vastgesteld en dat
C. burnetiiook voorkwam bij bedrijven waar een abortusstorm was opgetreden.
“Bijzonder onderzoek Q-koorts”dat Pricewaterhouse Coopers (PWC) op 26 juni 2012, in opdracht van de Staat, heeft uitgebracht (hierna: het PWC-rapport):
dat bij de afweging om de bewindspersoon niet te informeren de professionele oordeelsvorming van de veterinair deskundigen van het toenmalig ministerie van LNV relevant is. Omdat eind 2008 de voorlopige uitslagen van een lopend onderzoek geen onverwacht beeld gaven, nog niet alle melkmonsters onderzocht waren en de haalbaarheid van de uitslagen onderzocht moest worden, is door deze deskundigen besloten de voorlopige resultaten nog niet met de minister te delen. Dit verklaart waarom eind 2008 nog niet is overgegaan tot het informeren van de bewindspersoon.”
Kamerstukken II2011/12, 28286, nr. 569). Deze brief vermeldt dat de resultaten ook zijn besproken in het Deskundigenberaad en verwijst daarna naar de eind 2008 getrokken conclusie van het Deskundigenberaad. Dat betekent dat de tussentijdse onderzoeksresultaten zijn betrokken in de conclusie van het Deskundigenberaad dat er geen nieuwe inzichten bestonden met betrekking tot de bestrijding van Q-koorts.
Besmettingsgraad en diagnostiek van Q-koorts op melkgeitenbedrijven, Marjon van Stiphout, Gezondheidsdienst voor Dieren, Deventer, 06-1—2008 tot en met 26-01-2009”. In het PWC-rapport staat dat dit een stageverslag is van een stagiaire die heeft meegewerkt aan het onderzoek van de GD. Gesteld noch gebleken is van enig ander op schrift gesteld tussentijds verslag van de GD voordat de officiële tussenrapportage van de validatie van de toepassing van de PCR-test op melktankmonsters werd opgeleverd op 24 juni 2009.
- op 30 januari 2009 tijdens een regionaal overleg met onder meer de VWA, vertegenwoordigers van de GGD-en uit de regio, het Jeroen Bosch ziekenhuis in ‘s-Hertogenbosch, het RIVM en het Canisius-Wilhelmina ziekenhuis in Nijmegen;
- op 21 april 2009 tijdens een door de burgemeester van Landerd georganiseerd overleg met burgers, waarbij vertegenwoordigers van de ministeries van VWS en LNV, het RIVM en een vertegenwoordiging van de GGD uit de regio aanwezig waren.
C. burnetiiverspreid over Nederland wordt gevonden.
C. burnetiialgemeen voorkwam in Nederland. De genomen hygiëne- en mestmaatregelen, maakten deel uit van – in de woorden van de commissie Van Dijk – “
het gangbare arsenaal”van in het buitenland bij de bestrijding van uitbraken van Q-koorts ingezette maatregelen. Deze maatregelen waren – samengevat – gericht op het tegengaan van (verdere) verspreiding van de door geiten en schapen uitgescheiden
C. burnetii,met de wetenschap dat
C. burnetiizich via de lucht verspreidde en grootschalig werd uitgescheiden bij abortussen van geiten en schapen en voorkwam in mest. De genomen maatregelen richtten zich tot alle geiten- en schapenhouders, zonder onderscheid te maken tussen besmette en niet besmette bedrijven, afgezien van de beperking van het vervoer van geiten vanaf besmet verklaarde bedrijven.
C. burnetiiaanwezig was – ook bedrijven waar zich een abortusstorm had voorgedaan – een bedreiging voor de volksgezondheid vormden. Er is ook anderszins geen grond om te concluderen tot een rechtsplicht van de Staat om het nieuwe systeem al in januari 2009 in te voeren.
C. burnetiiverspreid over Nederland werd gevonden (zie ook hiervoor). Er is geen grond om te oordelen dat de Staat in mei 2009 eigenstandig, in afwijking van de gegeven adviezen, moest overgaan tot de invoering van het nieuwe systeem.
C. burnetiibij dieren centraal staat. De PCR-test op tankmelk kon daarvoor mogelijk worden gebruikt en nader onderzoek werd aangeraden. Dit advies is opgevolgd. Onder meer heeft op 18 augustus 2009 een overleg plaatsgevonden waarbij de directeur-generaal van het ministerie van VWS, de secretaris-generaal van het ministerie van LNV en de directeur van het CIb aanwezig waren, waar is gesproken over de mogelijkheid om besmette bedrijven met de PCR-test op tankmelk te detecteren. Ook is toen gesproken over invoering van een vervoersverbod. Hierop zijn de GD en CVI gevraagd om een protocol op te stellen voor invoering van de tankmelktest. Bij brief aan de Tweede Kamer van 28 augustus 2009 is de invoering van het nieuwe systeem per 1 oktober 2009 aangekondigd en toegelicht. Van enige aan de Staat te wijten onnodige vertraging bij de invoering van dit nieuwe systeem, na het advies van 24 juli 2009, is niet gebleken.
C. burnetiiaanwezig was zonder enig gevaar voor de volksgezondheid te vormen.
kunneninvoeren. Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat de Staat dit nieuwe systeem eerder dan hij heeft gedaan had
moeteninvoeren. De Staat kon en mocht zich verlaten op de uitgebreid door hem geconsulteerde deskundigen bij wie de tussentijdse onderzoeksresultaten van de GD die in december 2008 zijn gepresenteerd bekend waren en die deze resultaten hebben betrokken in hun advisering. Dat de commissie Van Dijk achteraf, en met wetenschap achteraf, heeft geoordeeld dat het “
jammer”is dat het
“lang heeft geduurd voordat de tankmelktest bij geiten operationeel werd (…) omdat de uitkomsten van de tankmelksurveillance erg belangrijk bleken voor het handelingsperspectief bij de bestrijding”maakt het voorgaande niet anders.
C. burnetii,tegen te gaan, valt de Staat geen verwijt te maken voor het niet eerder inzetten van deze maatregelen. Zoals hiervoor is overwogen, gaven de voorlopige uitkomsten van het tankmelkonderzoek onvoldoende aanknopingspunten om over te gaan tot verstrekkende maatregelen. Verder is van belang dat het ruimen van dieren in het buitenland niet eerder was toegepast bij de bestrijding van Q-koorts en onduidelijk was wat het effect van deze verstrekkende maatregel zou zijn. Ook een fokverbod maakte geen deel uit van “
het gangbare arsenaal aan maatregelen”dat eerder in het buitenland was toegepast bij een uitbraak van Q-koorts. Dat deze maatregelen uiteindelijk zijn ingezet en kunnen hebben bijgedragen aan het tot staan brengen van de epidemie, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de Staat een rechtsplicht had om deze maatregelen eerder in te zetten. Andere feiten of omstandigheden die die conclusie wel kunnen dragen, zijn niet gesteld en ook niet gebleken.
“wie een fietstochtje gaat maken, kijkt niet eerst op de website van het RIVM”. Volgens eisers heeft de Staat daarmee zijn verplichtingen op grond van de artikelen 2 en 8 EVRM geschonden.
“in the context of dangerous activities, the scopes of the positive obligations under Articles 2 and 8 of the Convention largely overlap (…). Indeed, the positive obligation under Article 8 requires the national authorities to take the same practical measures as those expected of them in the context of their positive obligation under Article 2 of the Convention (…).”
[T]he Court considers that the issue of access to information, which could either have allayed the applicant's fears or enabled him to assess the danger to which he had been exposed, was sufficiently closely linked to his private life within the meaning of Article 8 as to raise an issue under that provision (…)”
cases involving environmental issues”) verwezen naar artikel 5 lid 1 aanhef en onder c van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, Aarhus, 25 juni 1998, PbEU 2005, L 124/4; Trb. 2001, 73 (‘Verdrag van Aarhus’). Zie bijvoorbeeld EHRM 10 januari 2012, nr. 30765/08 (Di Sarno e.a. t. Italië). Artikel 5 lid 1 aanhef en onder c bevat een verplichting om ambtshalve informatie te verstrekken en luidt (in de Engelstalige versie):
In the event of any imminent threat to human health or the environment, whether caused by human activities or due to natural causes, all information which could enable the public to take measures to prevent or mitigate harm arising from the threat and is held by a public authority is disseminated immediately and without delay to members of the public who may be affected.”
bewustinformatie voor hen heeft achterhouden en hen
doelbewustop een kennisachterstand heeft gezet, impliceert dat de Staat willens en wetens in strijd met een op hem rustende rechtsplicht informatie heeft achtergehouden en eisers heeft misleid over de risico’s van Q-koorts. Er is geen enkel aanknopingspunt om dit – door eisers ook niet geconcretiseerde en door de Staat betwiste – ernstige verwijt te honoreren.
- wat is Q-koorts?
- hoe vaak komt Q-koorts voor?
- waar en hoe kun je Q-koorts oplopen?
- wat zijn de ziekteverschijnselen van Q-koorts bij mensen?
- wie lopen er extra risico?
- is Q-koorts te behandelen?
- wat kan ik doen om Q-koorts te voorkomen?
- ik ben zwanger en ik heb contact gehad met een besmette geit, schaap of koe, loop ik nu meer risico?
- welke dieren kunnen besmet zijn?
- ik heb een kinderboerderij bezocht, heb ik risico gelopen?
- ik ga kamperen bij de boer, waar moet ik op letten?
- ik ga op vakantie in een gebied waar Q-koorts voorkomt, is dat veilig?
- ik heb contact gehad met een geit, schaap of koe in een gebied waar Q-koorts voorkomt, loop ik nu meer risico?
“Wat kan ik doen om Q-koorts te voorkomen” luidt onder meer:
“Omdat de bacterie door besmette dieren in grote hoeveelheden in de omgeving wordt gebracht en dan stof over grote afstand kan worden verspreid biedt geen enkele maatregel 100% bescherming”. De antwoorden op deze vragen bevatten ook diverse adviezen – die ook als waarschuwingen konden worden begrepen – , bijvoorbeeld aan zwangere vrouwen om contact met schapen en geiten te vermijden tijdens en een paar weken na het lammeren, aan een ieder om goede hygiëne in acht te nemen bij contact met dieren, geen rauwe geiten- of schapenmelk te drinken en met klachten die lijken op Q-koorts naar de huisarts te gaan.
“geen toegevoegde waarde voor de bescherming van de volksgezondheid”(zie o.a.
Aanhangsel Handelingen II2008/09, 3481).