8.3.Indien [appellanten] [geïntimeerde] hadden gewezen op de mogelijkheid van premievrije opbouw mag worden aangenomen dat [geïntimeerde] een verzoek daartoe aan het Pensioenfonds Vervoer zou hebben gedaan en dat dit verzoek zou zijn toegewezen. Voor dit laatste is van belang dat voor een dergelijk verzoek geen nadere voorwaarden gelden, anders dan de mate van arbeidsongeschiktheid. Nu [appellanten] dit niet hebben gedaan zijn zij tekortgeschoten in de verplichtingen die zij op grond van art. 7:611 BW ten opzichte van [geïntimeerde] hadden. Zij zijn dan ook aansprakelijk voor het gemis van [geïntimeerde] aan premievrije opbouw van zijn pensioen bij Pensioenfonds Vervoer over de periode van 1 januari 2006 tot
1 januari 2009. Van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] op dit punt is geen sprake.
9. Dit betekent dat de grieven 1, en 3 tot en met 6 falen.
Tekortkoming b: de wijziging van de pensioenregeling en de beëindiging van de deelneming aan het Pensioenfonds Vervoer
10. Met
grief 7stellen [appellanten] aan de orde het oordeel van de kantonrechter dat zij in verband met de wijziging van de pensioenregeling in 2006 van middelloon naar beschikbare premie in beginsel jegens werknemers een informatieplicht hadden aangaande mogelijke negatieve gevolgen van de wijziging. Daarbij hebben [appellanten] voorop gesteld (het oordeel van de kantonrechter volgend) dat de gestelde schade niet het gevolg is van de wijziging. Het hof zal daarom beoordelen of [geïntimeerde] ook na
31 december 2005 recht had op voortzetting van deelname aan de pensioenregeling van Pensioenfonds Vervoer en of het stopzetten van deze deelname schade heeft veroorzaakt.
11. [appellanten] hebben betwist dat zij verplicht waren deel te nemen aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds Vervoer. Daartoe voeren zij gemotiveerd aan dat zij vrijwillig waren aangesloten. Hierop is [geïntimeerde] onvoldoende ingegaan. Zo is door [geïntimeerde] niet onderbouwd aan de hand van de werkingssfeer van de pensioenregeling dat [appellanten] daaronder vielen. Daar komt nog bij het feit dat [appellanten] de deelname kennelijk probleemloos konden stopzetten en het pensioen verder bij Interpolis hebben ondergebracht. Dat is een aanwijzing dat de deelname aan het Pensioenfonds Vervoer vrijwillig was. Het hof verwerpt dan ook de stelling van [geïntimeerde] dat [appellanten] verplicht waren deel te nemen aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds Vervoer.
12. Aangezien [appellanten] zich beroepen op de rechtsgevolgen van de gewijzigde pensioenregeling is het aan hen te stellen en zo nodig te bewijzen dat de pensioenregeling rechtsgeldig is gewijzigd. Een beroep op een eenzijdig wijzigingsbeding is door [appellanten] niet gedaan. Niet is naar voren gebracht dat [geïntimeerde] met de voor hem in potentie nadelige en in elk geval tot minder zekerheid leidende wijziging (van een uitkeringsovereenkomst naar een premieovereenkomst) welbewust heeft ingestemd (zie HR 12 februari 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK3570). [appellanten] voeren aan dat de regeling van Interpolis goed door een adviseur is uitgelegd aan de werknemers, dat deze adviseur vragen kon beantwoorden en dat er tegen de regeling niet is geprotesteerd. Dit is onvoldoende om van welbewuste instemming van [geïntimeerde] te kunnen spreken. Voor zover [appellanten] beogen te stellen dat [geïntimeerde] als goed werknemer met de wijziging had moeten instemmen is dat onvoldoende onderbouwd. 13. Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] ook na 31 december 2005 recht had op voortzetting van deelname aan de pensioenregeling van Pensioenfonds Vervoer. In dat geval had hij ook in verband met zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid op
8 november 2010 recht gehad op premievrijstelling voor deze regeling. In zoverre faalt grief 7. Of de wijziging tot schade heeft geleid wordt hierna beoordeeld.
Schade
14. Met
grief 8betogen [appellanten] dat de toegekende schadevergoeding van € 31.429,07 te hoog is. Het hof overweegt als volgt.
15. In het debat over de omvang van de schadevergoeding is gebruik gemaakt van rapporten van PROambt, Gommers Pensions Group en Edmond Halley. Het hof begrijpt de standpunten van partijen zo dat zij beogen de inhoud van deze rapporten integraal onderdeel te laten zijn van het partijdebat. Het hof zal partijen daarin volgen omdat het onderwerp en de vraagstelling in de rapporten overzichtelijk zijn.
16. [geïntimeerde] heeft op basis van het uitgangspunt dat hij tot AOW-gerechtigde leeftijd een volledig premievrije opbouw zou hebben genoten bij Pensioenfonds Vervoer een berekening van zijn schade (althans van de koopsom benodigd ter reparatie van die opbouw) laten maken door PROambt. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen (a) de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2009 (ingangsdatum premievrijstelling door Pensioenfonds Vervoer) en (b) de periode vanaf 8 november 2010 (verhoging arbeidsongeschiktheid) tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor de eerste periode is een indicatie voor een koopsom gegeven van € 7.868,-- en voor de tweede periode een indicatie van € 24.353,--.
17. Volgens Edmond Halley is het bedrag voor de eerste koopsom hoger op de berekeningsdatum (1 januari 2019), namelijk een bedrag van € 10.915,-- (tweede bijlage bij het rapport). [geïntimeerde] heeft zijn vordering niet aangepast. Wat in de rapporten van Gommers Pensions Group en Edmond Halley verder naar voren is gebracht over de aansprakelijkheid is reeds hiervoor verworpen. Het hof gaat dan ook uit van het bedrag van € 7.868,-- voor de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2009.
18. [appellanten] stellen dat op dit bedrag nog het bedrag in mindering moet worden gebracht wat zij teveel aan premie aan het Pensioenfonds Vervoer hebben betaald. Er bestond namelijk recht op gedeeltelijke premievrijstelling, maar zij hebben de volledige premie tot en met 31 december 2005 betaald. Het hof gaat hier niet in mee. De berekening van PROambt betreft de periode vanaf 1 januari 2006. Niet is inzichtelijk gemaakt waarom deze betaling van [appellanten] dan toch relevant is voor de schadeberekening.
19. De indicatie voor de tweede koopsom is cijfermatig niet gemotiveerd door [appellanten] betwist. De opmerking in het rapport van Gommers Pensions Group dat het bedrag niet juist is omdat het niet in verhouding staat tot het bedrag voor de eerste periode is geen voldoende gemotiveerde betwisting.
20. Het hof gaat dan ook uit van de door PROambt berekende koopsom. Op dit bedrag moet – zoals de kantonrechter terecht heeft gedaan – nog wel het bedrag van € 719,93 in mindering worden gebracht, dat ziet op de compensatie van pensioengemis over de periode van 1 januari 2006 tot 1 augustus 2006 (zie r.o. 1.8). Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat de in aanmerking te nemen koopsom die nodig is voor compensatie van de tekortkomingen € 31.429,07 bedraagt.
Schadebeperking/ ‘eigen schuld’/redelijkheid en billijkheid/schatting
21. Met
grief 2betogen [appellanten] dat [geïntimeerde] in aanmerking kwam voor premievrijstelling bij Interpolis toen zijn arbeidsongeschiktheidspercentage voor de WAO op
8 november 2010 werd verhoogd tot 80-100%. Het lag primair op de weg van [geïntimeerde] om een aanvraag daarvoor te doen bij Interpolis. [geïntimeerde] was zich er van bewust dat arbeidsongeschiktheid in het kader van het pensioen van belang was. Hij heeft dit immers vermeld in een door hemzelf aan Interpolis verzonden aanvraagformulier. [geïntimeerde] had zijn schade moeten beperken door een poging te doen alsnog premievrijstelling te krijgen, aldus nog steeds [appellanten]
22. Deze grief gaat er van uit dat voor [geïntimeerde] de pensioenregeling van Interpolis is gaan gelden. [geïntimeerde] heeft – zoals hiervoor overwogen – voor zijn schadeberekening echter terecht tot uitgangspunt genomen dat voor hem de pensioenregeling van Pensioenfonds Vervoer toegepast had moeten blijven worden na 31 december 2005. In zoverre faalt grief 2. De stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde] in aanmerking kwam voor premievrijstelling bij Interpolis is naar het oordeel van het hof toch relevant, namelijk in het kader van ‘eigen schuld’ van [geïntimeerde] , zoals ook [appellanten] – zo begrijpt het hof – betogen (memorie van grieven onder 2.9 en 4.11).
23. In aansluiting hierop betogen [appellanten] met
grief 9dat de schadevergoeding moet worden gematigd vanwege eigen schuld van [geïntimeerde] en omdat de billijkheid dit eist omdat [appellanten] de schadevergoeding gewoonweg niet kunnen betalen (art. 6:101, 6:2 en 6:248 lid 2 BW).
24. Het hof overweegt dat [appellanten] op zichzelf terecht heeft aangevoerd dat de premievrije “opbouw” (het betreft een premieovereenkomst) waarop [geïntimeerde] jegens Interpolis aanspraak kan maken in verband met zijn per 8 november 2010 toegenomen arbeidsongeschiktheid in beginsel in mindering dient te worden gebracht op de schade. [geïntimeerde] heeft immers niet, althans niet voldoende onderbouwd weersproken dat hij aanspraak kan maken op deze premievrije opbouw. Deze premievrije opbouw heeft naar het hof begrijpt niet plaats gevonden, omdat geen verzoek is gedaan aan Interpolis. Ten aanzien van de vraag op wiens pad het had gelegen om het verzoek tot premievrijstelling te doen, wijzen partijen weer naar elkaar.
25. Met betrekking tot de vraag op wiens weg het had gelegen om melding te doen van de toegenomen arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] bij Interpolis, geldt in beginsel hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van tekortkoming a heeft overwogen. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] echter door niet – zodra die mogelijkheid hem duidelijk was, en in elk geval nadat hij door [appellanten] op die mogelijkheid was gewezen – een verzoek tot premievrijstelling met terugwerkende kracht in te dienen bij Interpolis (dat naar mag worden aangenomen zou zijn gehonoreerd), tekortgeschoten in zijn schadebeperkingsplicht. Dit betekent dat de vergoedingsplicht van [appellanten] dient te worden verminderd met het door toedoen van [geïntimeerde] misgelopen bedrag aan “Interpolis pensioenopbouw” (art. 6:101 BW). Over de vraag hoe de hoogte van dit misgelopen bedrag moet worden berekend heeft geen van partijen zich uitgelaten.
26. Er is wel enige aanknoping voor de omvang van dit bedrag. Op dit punt is namelijk van belang dat in de periode dat [geïntimeerde] feitelijk deelnemer was in de Interpolis pensioenregeling en dat [appellanten] (met beperkte eigen bijdrage van [geïntimeerde] ) daarvoor premie afdroegen, een voor aankoop van een pensioenuitkering beschikbaar “kapitaal” is bijeengebracht. De uiteindelijke omvang daarvan en van de daadwerkelijk aangekochte pensioenuitkering zijn het hof niet duidelijk geworden. Maar kennelijk bedroeg de beleggingswaarde blijkens het UPO 2014 per ultimo 2013 een bedrag van € 13.825,--. Dit bedrag kan echter in de tijd fluctueren. Ook verschilt de met dit bedrag mogelijk aan te kopen pensioenuitkering van tijd tot tijd, in verband met (onder meer) de rentestand. Het hof ziet alles bij elkaar nemende, en ook omdat een einde moet komen aan deze zaak, aanleiding het bedrag aan misgelopen “Interpolis pensioenopbouw” over de periode vanaf 8 november 2010 tot zijn AOW-datum naar redelijkheid en billijkheid te schatten op een bedrag van circa de helft van het bedrag van € 13.835,--. .
27. Met inachtneming van al deze uitgangspunten begroot het hof de door [appellanten] aan [geïntimeerde] te vergoeden schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van
€ 24.500,--. .
28. De stelling dat [appellanten] de schadevergoeding niet kunnen betalen – wat daarvan verder zij - is gemotiveerd betwist en niet met bewijsstukken onderbouwd. Wat verder ter onderbouwing van het beroep op art. 6:248 lid 2 BW is aangevoerd is van onvoldoende betekenis om tot een matiging van de schadevergoeding te komen.
29. Het hof zal dus een bedrag van € 24.500,-- toewijzen. Hierbij tekent het hof wel aan dat bij deze wijze van schadebegroting is uitgegaan van een koopsom, te betalen aan een pensioenuitvoerder, die daar tegenover een levenslange uitkering aan [geïntimeerde] verschuldigd zou worden. Een dergelijke aanwending van de schadevergoeding is fiscaal gefaciliteerd in die zin dat deze betaling aan een pensioenuitvoerder in beginsel niet belast is. [geïntimeerde] vordert echter betaling aan hemzelf. Voorzienbaar is dat dit voor [appellanten] fiscale kosten meebrengt. Dat is niet de bedoeling. Hierna zal in het dictum worden bepaald dat de betaling van de schadevergoeding voor [appellanten] niet kostenverhogend mag zijn.
30. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen. Voor zover deze bewijsaanbiedingen concreet zijn, zijn deze niet ter zake dienend. Voor het overige is het in algemene termen gesteld bewijsaanbod onvoldoende concreet.
31. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Het eindvonnis zal worden vernietigd, uitsluitend op het punt van de toegewezen schadevergoeding. In hoger beroep zijn beide partijen in vergelijkbare mate in het gelijk en ongelijk gesteld. Om die reden zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Dit arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals in eerste aanleg gevorderd.