In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De belanghebbende, die een bijstandsuitkering ontving van de gemeente, betwist de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat door de Inspecteur is vastgesteld op € 14.514. De belanghebbende heeft ook aangevoerd dat zij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting, maar de Rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze korting.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak op 29 april 2019 het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2020 was de Inspecteur aanwezig, maar belanghebbende was afwezig. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende geen verzoek tot heropening van het onderzoek heeft gedaan en heeft de zaak op basis van de beschikbare informatie beoordeeld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van de jaaropgave van de gemeente en dat belanghebbende geen recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. Het Hof heeft ook opgemerkt dat belanghebbende geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente. De beslissing van het Hof is op 3 maart 2020 openbaar uitgesproken.