ECLI:NL:GHDHA:2020:862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
200.268.763/01 en 200.268.763/02 en 200.268.765/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, kinder- en partneralimentatie en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en bepalingen zijn getroffen over de zorg voor de minderjarige kinderen, alimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de alimentatie en het gebruik van de echtelijke woning. De man, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen. De rechtbank had bepaald dat de kinderen bij de vrouw zouden wonen, met een zorgregeling voor de man. De vrouw verzoekt om een hogere alimentatie voor de kinderen en voor haarzelf, terwijl de man zich verzet tegen deze verzoeken en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen.

Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, inclusief hun inkomsten en uitgaven, en heeft geconcludeerd dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte alimentatie te voldoen. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stellingen over de hoogte van de behoefte van de kinderen en de man. Het hof heeft de zorgkorting vastgesteld op 15% en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 485,- per maand voor beide kinderen. De verzoeken van de vrouw voor partneralimentatie zijn afgewezen, omdat de man ook hiervoor onvoldoende draagkracht heeft.

Ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft het hof de verzoeken van partijen beoordeeld en heeft bepaald dat de man de vrieskist en de vrouw de fiets toebedeeld krijgt. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd, en het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.268.763/01 en 200.268.763/02 en 200.268.765/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 18-9001 en FA RK 19-1953
zaaknummers rechtbank : C/09/564493 en C/09/570066
beschikking van de meervoudige kamer van 15 april 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 7 november 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 3 januari 2020 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 22 januari 2020 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 19 november 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 12 december 2019 een journaalbericht van 27 november 2019 met bijlage;
- op 14 januari 2020 een faxbericht met als bijlage een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 17 januari 2020 een faxbericht met als bijlage een journaalbericht met bijlagen;
- op 20 januari 2020 een faxbericht met als bijlage een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 15 januari 2020 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 20 januari 2020 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beiden advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ) [in] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ) [in] 2006 te [geboorteplaats] .
3.3
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
- [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de man zullen zijn:
- eens in de twee weken, in het even weekend, op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00
uur / 19.30 uur en op zondag van 9.00 uur tot 19.00 uur / 19.30 uur;
- in de oneven weken op woensdag uit school tot 19.00 uur / 19.30 uur;
- de woensdag in de herfstvakantie 2019 van 10.00 uur tot 19.30 uur / 20.30 uur;
- Tweede Kerstdag van 10.00 uur tot 19.30 uur / 20.30 uur;
- in de tweede week van de Kerstvakantie 2019 (van 28 december 2019 tot 4 januari
2020): iedere dag van 10.00 uur tot 19.30 uur / 20.30 uur, waarbij de vrouw de
kinderen brengt en de man de kinderen weer terugbrengt, met uitzondering van
1 januari 2020 op welke dag de man de kinderen om 9.00 uur bij de vrouw ophaalt
en tussen 19.30 en 20.30 uur bij de vrouw terugbrengt;
- de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 480,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar niet eerder dan per 1 februari 2020, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 316,- bruto per
maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de vrouw jegens de man tot en met 31 januari 2020 bevoegd is de bewoning van de woning aan de [adres] te [plaats] voort te zetten en dat de man jegens de vrouw bevoegd is om vanaf 1 februari 2020 de bewoning van de woning aan de [adres] te [plaats] voort te zetten, tot het tijdstip van eigendomsoverdracht van het aandeel van de vrouw aan de man, dan wel van de woning aan
een derde, althans tot zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van
de burgerlijke stand.
Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de huwelijksgemeenschap van partijen - onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand -, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
- de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] - na taxatie van de woning door [makelaardij] . op de in het lichaam van deze beschikking vermelde wijze - tegen de taxatiewaarde wordt toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat hij voor 1 januari 2020 aantoont dat hij in staat is de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij ING ( [nummer] ); de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 dient eerst te worden verrekend uit de overwaarde, waarna de man de helft van de nog resterende overwaarde - te weten de getaxeerde waarde minus de hypothecaire geldlening, de taxatiekosten en minus de vordering van € 100.800,06 - aan de vrouw moet voldoen;
indien niet binnen de genoemde termijn aan voornoemde voorwaarde kan worden voldaan, dient de echtelijke woning te worden verkocht en geleverd aan een derde waarna de hypothecaire geldlening moet worden afgelost en waarbij de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 eerst dient te worden voldaan uit de overwaarde, waarna partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de nog resterende overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de kosten en minus de hypothecaire geldlening en minus de vordering van € 100.800,06);
- de en/of bankrekening bij Rabobank ( [rekeningnummer 1] ) wordt — zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de man;
- de bankrekening ten name van de vrouw bij Rabobank ( [rekeningnummer 2] ) wordt — zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de vrouw;
- de saldi op de bankrekeningen ten name van [de minderjarige 2] ( [rekeningnummer 3] ) en [de minderjarige 1] ( [rekeningnummer 4] ) zullen bij helfte tussen de man en de vrouw worden verdeeld, waarna partijen deze bankrekeningen zullen opheffen;
- de man en de vrouw zullen ieder een eigen bankrekening openen voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] waarop zij het saldo zullen storten dat wordt gereserveerd voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] ;
- de bankrekening ten name van de man bij Rabobank ( [rekeningnummer 5] ) wordt — zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de man; de man zal ten aanzien van deze bankrekening aan de vrouw inzage geven in de transacties in 2018;
- het saldo op de en/of bankrekening bij de Rabobank ( [rekeningnummer 6] )zullen partijen overmaken naar Rosanne, waarna partijen deze bankrekening zullen opheffen;
- de en/of bankrekening bij Rabobank ( [rekeningnummer 7] ) wordt — zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de vrouw;
- de en/of bankrekening bij Rabobank ( [rekeningnummer 8] ) wordt — zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de man;
- de en/of bankrekening bij ING ( [rekeningnummer 9] ) wordt — zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de vrouw;
- de bankrekening ten name van de man bij ING ( [rekeningnummer 10] ) wordt —zonder verrekening van het saldo — toegedeeld aan de man;
- de man krijgt (van de inboedel) uit de echtelijke woning toegedeeld: kleding van de man, alle fotoalbums en foto’s van de kinderen dan wel kopieën daarvan en de oude luchtfoto van het ouderlijk huis in vroeger tijden, waarna de rest van de inboedel, —zonder verrekening van de waarde,— aan de vrouw wordt toegedeeld;
- de bij partijen bekende gereedschappen / schuurinhoud / tuininhoud wordt — zonder verrekening van de waarde — toegedeeld aan de man;
- de [merk auto] (kenteken [kenteken 1] ) wordt — zonder, verrekening van de waarde, toegedeeld aan de vrouw;
- de caravan [merk caravan] (kenteken [kenteken 2] ) wordt, —zonder verrekening van de waard, toegedeeld aan de man;
- de speedboot [merk speedboot] (registratiekenteken [registratiekenteken] ) met toebehoren wordt, zonder verrekening, van de waarde — toegedeeld aan de man;
- de ijscokar wordt, - zonder verrekening, van de waarde — toegedeeld aan de man;
- de hamburgerkar wordt — zonder verrekening van de waarde — toegedeeld aan de man;
- de man neemt — in afwijking van de wettelijke uitgangspunten — de lening bij de moeder van de man (van € 10.000,-) geheel als eigen schuld voor zijn rekening.
Het meer of anders verzocht is door de rechtbank afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof in de zaak met zaaknummer 200.268.763/02 de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen tot het tijdstip waarop in hoger beroep in de bodemprocedure zal zijn beslist, voor zover daartegen in het incident grieven zijn ingediend en gegrond zijn verklaard;
4.3
De man verweert zich hiertegen en verzoekt het hof in het incident met zaaknummer 200.263.763/02 het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4.4
De vrouw verzoekt het hof in de hoofdzaak met zaaknummers 200.268.763/01 en 200.268.765/01 te bepalen dat appellante tot het voortgezet uitsluitend gebruik bevoegd is van de woning te [postcode] [plaats] , aan de [adres] , voor de duur van zes maanden na de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Voorts verzoekt de vrouw het hof in de zaak met zaaknummer 200.268.763/01 en 200.263.765/01, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn ingediend en gegrond zijn verklaard, en opnieuw rechtdoende:
- de man alsnog te veroordelen tot betaling van een bijdrage van in totaal € 751,00 per maand in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen (oftewel € 375,50 per kind per maand), althans een zodanig bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, met ingang van de datum van de bestreden beschikking, althans met ingang van een datum door het hof in goede justitie te bepalen;
- de man alsnog te veroordelen tot betaling van een bijdrage van € 128,00 per maand in de
kosten van levensonderhoud van de vrouw zolang sprake is van dubbele woonlasten aan zijn zijde, respectievelijk te veroordelen tot betaling van een bijdrage van € 855,00 per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zodra sprake is van enkelvoudige woonlasten aan zijn zijde, althans een geldsom door het hof in goede justitie te bepalen, met ingang van de datum van de bestreden beschikking, althans met ingang van een datum door het hof in goede justitie te bepalen;
- te bepalen dat de vrouw tot het voortgezet uitsluitend gebruik bevoegd is van de woning te [postcode] [plaats] , aan de [adres] , voor de duur van zes maanden na de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te bepalen
conform hetgeen de vrouw heeft gesteld/verzocht in het lichaam van dit beroepschrift.
4.5
In de hoofdzaak met zaaknummers 200.268.763/01 en 200.268.765/01 verzoekt de man het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof:
- te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de man een partneralimentatie dient te voldoen van € 316,00 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar niet eerder dan per 1 februari 2020 en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van de datum waarop de echtelijke woning aan hem wordt toebedeeld en de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening bij de ING Bank met nummer [nummer] , de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal vaststellen op € 61,00 bruto per maand, althans een zodanige datum en een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- de bestreden beschikking te vernietigen en aan te vullen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waarbij is bepaald dat de echtelijke woning te [postcode] [plaats] aan de [adres] aan de man wordt toebedeeld tegen de taxatiewaarde vastgesteld door [makelaardij] ., onder de voorwaarde dat de man voor 1 januari 2020 aantoont dat hij in staat is de financiering ten behoeve van de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijk van aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening bij de ING Bank met nummer [nummer] waarbij is bepaald dat de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 eerst dient te worden verrekend uit de overwaarde, waarna de man de helft van de nog resterende overwaarde, te weten de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening, de taxatiekosten en minus de vordering van € 100.800,06, aan de vrouw dient te voldoen en deze beslissing in stand te laten onder aanvulling van deze beslissing waarbij, indien de vrouw niet binnen één maand na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking haar medewerking heeft verleend aan de toedeling en levering van de woning aan de man, het hof een notaris benoemt voor wie de akte van verdeling zal worden verleden met in achtneming van het vorenstaande en voor het overige met opname in de akte van alle bepalingen en condities die de notaris gebruikelijk in de verdelingsakte opneemt daarbij tevens op voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een door het hof aan te wijzen advocaat benoemt tot dwangvertegenwoordiger, indien de vrouw niet meewerkt aan het verlijden van de akte van verdeling; althans een zodanige beslissing zal nemen als het hof juist acht;
- Onder het voorwaardelijke verzoek bij toewijzing van het door de vrouw opgeworpen incident, dan wel bij toewijzing van grief 3 van de zijde van de vrouw verzoekt de man: dat de vrouw vanaf de datum waarop zij
primairde echtelijke woning bij uitsluiting van de man bewoont, te weten met ingang van 20 oktober 2018,
subsidiair, met ingang van de datum van indiening van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding omdat de gemeenschap van goederen tussen partijen per deze datum is ontbonden, derhalve per 3 december 2018 dan wel
meer subsidiairde datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand tot aan de dag waarop het voortgezet gebruik van de woning door de vrouw met uitsluiting van de man eindigt, te weten per 1 februari 2020, of zoveel later en daarmee uiterlijk op de dag waarop de woning door de man in eigendom wordt overgenomen op grond van artikel 3:169 juncto 1:165 BW, een gebruiksvergoeding aan de man dient te voldoen waarbij ten aanzien van de hoogte van deze gebruiksvergoeding geldt dat deze wordt vastgesteld op 2,5% per jaar van de helft van de overwaarde bij overname van het aandeel van de vrouw door de man, zijnde 2,5% van de helft van de taxatiewaarde, verminderd met de hypothecaire geldlening en de bijkomende kosten en verder te bepalen dat dit bedrag op de dag van levering wordt vastgesteld door de notaris, waarna het wordt omgerekend naar de hiervoor gelijke periode gelijk aan het voortgezet gebruik door de vrouw van de woning, waarna dit berekende bedrag in mindering strekt op het aan de vrouw toekomende deel van de netto-opbrengst en het aan de man toekomende deel hiermee wordt verhoogd, dan wel een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen die uw gerechtshof in goede justitie juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
De hoogte van de behoefte
5.1
Ter discussie staat tussen partijen van welk gezinsinkomen moet worden uitgegaan voor de berekening van de behoefte van de kinderen.
5.2
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de bepaling van de behoefte van de minderjarigen geen rekening wordt gehouden met tijdens het huwelijk ontvangen kindgebonden budget. Dit bedroeg ongeveer € 95,- per maand, zoals blijkt uit het ‘overzicht toeslagen 2018’. Ook stelt de vrouw dat de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte ten onrechte rekening heeft gehouden met lagere netto inkomsten uit andere activiteiten dan de vrouw heeft gesteld. Volgens de vrouw dient rekening te worden gehouden met extra netto inkomsten aan de zijde van de man van € 21.172,34 in 2018. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedroeg ten tijde van het uiteengaan dan ook € 4.149,- per maand in plaats van de door de rechtbank gehanteerde € 3.104,-. De behoefte van de minderjarigen dient op basis hiervan vastgesteld te worden op € 963,- per maand.
5.3
De man stelt dat partijen op basis van hun inkomen geen recht hadden op kindgebonden budget. De Belastingdienst zal dit, indien partijen wel kindgebonden budget hebben ontvangen, terugvorderen. Het kindgebonden budget dient dan ook niet meegenomen te worden. Volgens de man dient voorts rekening gehouden te worden met inkomsten van € 10.435,- over 2018 en niet met het door de vrouw gestelde bedrag van € 21.172,34. Dit levert een netto gezinsinkomen op van € 3.255,- per maand, waarmee een behoefte correspondeert van € 706,- per maand.
5.4
Ten aanzien van het kindgebonden budget overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, mede gelet op het inkomen van de vrouw en het inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan en gelet op het verweer van de man, onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat zij kindgebonden budget hebben ontvangen. Het hof neemt het door de vrouw gestelde bedrag van € 95,- dan ook niet mee in de behoefteberekening van de minderjarigen.
5.5
Tussen partijen is voorts een discussie over de hoogte van de (extra) inkomsten van de man. Partijen gaan in het dossier beiden uit van netto bedragen zodat het hof dit ook zal doen waarbij het hof ervanuit gaat dat over deze inkomsten nog belasting moet worden betaald.
Opbrengst stalling caravans: naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat de opbrengst van de stalling van de caravans in 2018 € 12.955,34 bedroeg. Opbrengst verhuur caravans: Partijen zijn het eens over de netto opbrengsten van de verhuur van de caravans, zijnde € 3.517,- per jaar.
Opbrengst verhuur ijs- en hamburgerkar: het hof overweegt dat de vrouw de door haar gestelde netto opbrengst van € 2.500,- onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, zodat het hof uitgaat van de door de man gestelde en onderbouwde netto opbrengst van € 292,05 per jaar. Opbrengst verhuur koelcel: partijen zijn het erover eens dat de netto opbrengst van de verhuur van de koelcel in 2018 € 2.200,-. bedroeg.
Tezamen bedroeg het extra inkomen van de man afgerond € 18.964,-. Het hof zal dit bedrag in de berekening van het netto besteedbaar inkomen meenemen. Evenals de rechtbank neemt het hof de jaaropgave 2017 van de man als uitgangspunt voor het berekenen van zijn netto besteedbaar inkomen uit arbeid. Uit deze jaaropgave blijkt een bruto jaarinkomen van € 39.521,-.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt alsdan tezamen € 3.117,-per maand.
Uitgaande van twee minderjarigen van destijds [leeftijd] jaar oud bedraagt de behoefte € 690,- per maand voor beide minderjarigen. Geïndexeerd naar 2019 en 2020 bedraagt de behoefte respectievelijk € 714,-en € 732,- per maand voor beide minderjarigen.
De behoefteberekening zal aan deze beschikking worden gehecht.
Draagkracht van de man
5.6
De vrouw stelt dat de man heeft verklaard niet langer hobbymatige activiteiten te verrichten, zodat bij de bepaling van zijn draagkracht, zijn inkomen uit arbeid moet worden verhoogd met een winst uit onderneming van € 21.172,34. Ook heeft de rechtbank verzuimd rekening te houden met de startersaftrek aan de zijde van de man.
5.7
De man stelt dat hij thans weliswaar een eenmanszaak heeft en winst uit onderneming genereerd maar dat deze € 9.443,- per jaar bedraagt, zoals blijkt uit productie 10 van het procesdossier eerste aanleg. Van de zijde van de man kan alleen aanspraak worden gemaakt op startersaftrek als hij in dat zelfde aangiftejaar aanspraak kon maken op zelfstandigenaftrek. Dit is echter niet het geval, nu de man niet voldoet aan het urencriterium om voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen.
5.8
Het hof overweegt het volgende. Het inkomen uit arbeid van de man is thans niet in geschil. Het hof volgt hierin de rechtbank en gaat uit van een bruto jaarinkomen van 41.666,-. Nu ook de man aangeeft dat hij niet langer hobbymatig activiteiten verricht zal het hof er van uitgaan dat hij de extra inkomsten als hiervoor genoemd als winst uit onderneming geniet. De winst uit onderneming van de man stelt het hof over 2019, gelet op hetgeen hiervoor onder de behoefte is overwogen, op € 17.964,-. Dit is € 1.000,- minder dan in 2018, nu in 2018 de verhuur van de koelcel € 200,- per maand bedroeg en in 2019 € 100,- per maand.
Voor wat betreft de winst uit onderneming houdt het hof verder geen rekening met een startersaftrek, nu op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, onvoldoende vast is komen te staan dat de man aan het daarvoor geldende urencriterium voldoet. Evenals de rechtbank heeft het hof wel rekening gehouden met de MKB vrijstelling, nu hij hier als ondernemer wel recht op heeft.
5.9
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man voor kinderalimentatie uitsluitend uit van de situatie zoals deze ten tijde van de zitting in appel was. De vrouw bewoonde toen de echtelijke woning terwijl de man de hypothecaire woonlasten geheel betaalde. Weliswaar hebben partijen ter zitting de afspraak gemaakt dat de vrouw zo snel als mogelijk haar aandeel van de woning aan de man zal overdragen maar partijen hebben deze afspraak niet nader geconcretiseerd.
Bij de berekening van de draagkracht van de man voor kinderalimentatie zal het hof dan ook rekening houden met de werkelijke hypotheekrente die de man betaalt en de aftrek die hij geniet. In de formule voor kinderalimentatie wordt vervolgens rekening gehouden met de lasten die de man betaald voor deze woning, naast de forfaitaire woonlast.
De man geniet een beperkte hypotheekrente aftrek omdat hij maar voor 50% eigenaar is van deze woning. Uit de stukken blijkt dat de hypotheekrente € 10.000,- bedraagt. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht dan ook met een bedrag van € 5000,- rekening houden. Bij de draagkracht van de man wordt in de berekening geen rekening gehouden met de bijtelling van het EWF. De man heeft immers, nu de vrouw alleen het woongenot heeft van de woning, een aftrekpost voor betaalde partneralimentatie die gelijk is aan 50% van het EWF behorend bij zijn deel van de eigen woning.
Het netto besteedbaar inkomen dat uit de berekening volgt is € 3.270,- per maand.
Deze berekening wordt aan de beschikking gehecht.
Uit de berekening volgt dat het netto bedrag dat de man betaalt voor de hypotheek van de echtelijke woning is € 173,- per maand is. Vervolgens betaalt hij (niet aftrekbaar) aan hypotheeklasten voor de echtelijke woning een bedrag van € 416,- per maand (zijnde 1/12 deel van het niet aftrekbare bedrag van € 5000,-). In de berekening zal het hof aldus in redelijkheid en nu partijen hier niets over hebben aangevoerd, naast de forfaitaire woonlast rekening houden met de woonlasten die de man doorbetaalt ad € 173,- + € 416,- = € 589,- per maand.
Gelet op de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, die in hoger beroep niet in geschil is, rekent het hof met de formule van 2020 en niet zoals de rechtbank met de formule van 2019. Te meer nu uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking nog altijd niet in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven.
De draagkracht van de man bedraagt alsdan 70% [ 3.270,- – (0,3 x € 3.270,- + € 975,- + € 589,-)] = afgerond € 508,- per maand.
De draagkracht van de vrouw is niet in geschil en bedraagt € 50,= per maand.
Nu er onvoldoende draagkracht is bij de man en de vrouw om in de volledige behoefte van de minderjarigen te voorzien, zal het hof geen draagkrachtvergelijking maken.
Het hof gaat er van uit dat als de situatie van de man en de vrouw wijzigt ten aanzien van de bewoning van de echtelijke woning, zij aan de hand van de juiste gegevens, het netto besteedbaar inkomen van de man en de daarbij behorende draagkracht, opnieuw zullen berekenen.
Zorgkorting
5.1
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een zorgkorting van 25%. Partijen zijn een reguliere zorgregeling overeengekomen, inhoudende dat de minderjarigen een weekend per twee weken bij de man zijn op zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur en op zondag van 09:00 uur tot 19:00 uur/19:30 uur in de even weken en in de oneven weken zijn de minderjarigen op woensdagmiddag na school tot ongeveer 19:00 uur/19:30 uur bij de man. Gelet op deze zorgregeling dient rekening gehouden te worden met een zorgkorting van 15%.
5.11
De man stelt dat de minderjarigen om de week gedurende de hele zaterdag en de hele zondag, zonder overnachting bij hem verblijven. De minderjarigen willen op dit moment nog niet bij de man overnachten. Daarnaast verblijven zij in de oneven weken op de woensdagen bij hem. Een zorgkorting van 15% acht de man dan ook te weinig. De man is van mening dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met een zorgkorting van 25%.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Gelet op de tussen partijen geldende zorgregeling en het gegeven dat de minderjarigen niet bij de man overnachten, is het hof van oordeel dat een zorgkorting van 15% passend is. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de man dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 25%.
5.13
Nu de behoefte van de minderjarigen € 732,- bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 109,80. De gezamenlijke draagkracht van partijen is echter € 174,- minder dan de behoefte. Gelijke toerekening van het tekort aan beide ouders van de helft van het tekort leidt tot toerekening van € 87,- aan de man. De man kan dan ook slechts een zorgkorting van € 23,- verzilveren. De bijdrage van de man wordt aldus vastgesteld op € 508 - € 23,-= € 485,- per maand voor beide minderjarigen.
Partneralimentatie
5.14
Gezien het feit dat de draagkracht van de man onvoldoende is om te voorzien in de behoefte van de minderjarigen, concludeert het hof dat de man thans onvoldoende draagkracht heeft om partneralimentatie te voldoen.
Beide partijen verzoeken het hof eveneens een bedrag voor partneralimentatie vast te stellen voor de situatie waarin de echtelijke woning aan de man is overgedragen. Het hof beschikt daartoe echter over onvoldoende gegevens. Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt over de overdracht van de echtelijke woning aan de man. Zij hebben daarbij echter niet concreet een datum kunnen noemen en ook mist het hof overige concrete gegevens aan de hand waarvan de berekening van de partneralimentatie en de jusvergelijking kan worden gemaakt. Het hof zal de verzoeken van partijen voor wat betreft de partneralimentatie ná 1 februari 2020 dan ook eveneens afwijzen.
Voor het geval de vrouw te veel aan alimentatie heeft ontvangen, gaat het hof er vanuit dat dit bedrag kan worden verrekend met het bedrag dat de vrouw nog van de man zal ontvangen voor haar deel van de overwaarde van de echtelijke woning.
Voortgezet uitsluitend gebruik echtelijke woning, verzoek van de man tot reële executie en gebruiksvergoeding
5.15
Nu partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de spoedige overdracht van de woning aan de man en het verblijf van de vrouw in de woning tot 1 maart 2020, zal het hof de verzoeken ten aanzien van de echtelijke woning en de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en het daarmee samenhangende verzoek van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding, afwijzen.
Geschilpunten met betrekking tot de verdeling
5.16
Uit het verhandelde ter zitting heeft het hof begrepen dat partijen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de door [makelaardij] vastgestelde waarde van de woning.
Partijen hebben ter zitting verder overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel de gereedschappen echter met uitzondering van: a) de fiets waarvan de vrouw gebruik maakt en b) diepvrieskist. Partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de kinderfietsen maar het hof zal deze niet opnemen nu de kinderfietsen niet kunnen worden verdeeld omdat deze eigendom zijn van de kinderen.
5.17
Ten aanzien van de fiets van de vrouw en de diepvrieskist merkt het hof op dat de rechtsrelatie tussen de deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Het hof acht het redelijk dat de fiets aan de vrouw wordt toegedeeld en de vrieskist aan de man. Nu het om gebruikte zaken gaat acht het hof het redelijk en billijk om uit te gaan dat de waarde van de goederen aan elkaar gelijk zijn.
5.18
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand wordt ingeschreven als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 242,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
deelt toe aan de man: de vrieskist;
deelt toe aan de vrouw: de fiets partijen genoegzaam bekend;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, O.I.M. Ydema en G.D. Hoekstra, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en is op 15 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.