ECLI:NL:GHDHA:2020:806

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
200.269.713/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een geschil over de betaling van buitencontractueel afgenomen elektriciteit in het kader van de Second Opinion procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen Stedin Netbeheer B.V. Het geschil draait om de betaling van buitencontractueel afgenomen elektriciteit. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.B. Jobse, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld die door de kantonrechter zijn toegewezen. De appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2020 is de mogelijkheid van een Second Opinion-procedure besproken, waarna beide partijen hun instemming hebben gegeven door het invullen van SO-verzoeken. Het hof heeft deze procedure ingewilligd en de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat de overwegingen van de kantonrechter juist zijn. De enige grief van de appellant was dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van Stedin heeft toegewezen. Het hof heeft deze grief verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. De appellant is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn beperkt tot het door Stedin betaalde griffierecht en een punt voor salaris advocaat. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.269.713/01
Zaaknummer rechtbank : 7472634\ CV EXPL 19-2099
Arrest van 21 april 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.B. Jobse te Rotterdam,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan 24 december 2019 verwijst het hof naar het arrest van die datum.
Bij dat arrest is een mondelinge behandeling gelast, die op 10 maart 2020 heeft plaatsgevonden.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de mogelijkheid van de Second Opinion-procedure besproken, waarna hun advocaten ieder een SO-verzoek als bedoeld in artikel 3.2. van het Second Opinion Reglement (SOR) hebben ingevuld en ondertekend.
Het hof heeft dat verzoek meteen daarna krachtens artikel 3.7. SOR ingewilligd.
Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte heeft het hof arrest bepaald.

2.Beoordeling van het hoger beroep volgens de Second Opinion-procedure

2.1
Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met toepassing van het SOR en worden zij geacht de memorie van grieven (aan de zijde van [appellant]) en de memorie van antwoord (aan de zijde van Stedin) te hebben genomen (zie ook de artikelen 3.3 en 3.4 SOR). De enige grief van [appellant] bestaat er volgens artikel 3.3 SOR uit dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen in eerste aanleg van Stedin heeft toegewezen.
2.2
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in eerste aanleg, zoals opgesomd in r.o. 1.1 van het bestreden vonnis, en heeft de zaak, conform artikel 3.6 SOR, opnieuw beoordeeld in de stand waarin deze zich met deze stukken bevond. De uitkomst van die herbeoordeling is dat het hof zich verenigt met de overwegingen van de kantonrechter en die tot de zijne maakt. Het hof zal daarom het bestreden vonnis bekrachtigen. Artikel 4.2 SOR bepaalt dat het hof dit niet anders hoeft te motiveren dan door de hiervoor opgenomen verwijzing naar de overwegingen van de kantonrechter.
2.3
Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten, die ingevolge artikel 4.4 SOR beperkt zijn tot het door Stedin betaalde griffierecht van € 2.020,00 en, nu een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, één punt volgens het toepasselijke liquidatietarief van € 1.074,00.

3.Beslissing

3.1
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot vandaag aan de zijde van Stedin vastgesteld op een bedrag van € 3.094,00, waarvan € 2.020,00 voor griffierecht en
€ 1.074,00 voor salaris advocaat;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, J.E.H.M. Pinckaers en M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020 in aanwezigheid van de griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is het arrest ondertekend door de oudste raadsheer.