Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 31 maart 2020
[appellant]
Het geding
De feiten
De vordering en het geschil in eerste aanleg
De beoordeling van het hoger beroep
Beslissing
opnieuw recht doende:
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 14 augustus 2017, waarbij een snorfiets en een auto betrokken waren. De appellant, die met een snorfiets reed, kwam ten val nadat de auto van de geïntimeerde, die geen voorrang verleende, het fietspad opreed. De appellant liep hierbij ernstig letsel op, waaronder een instabiele nekwervelfractuur en een verbrijzeling van de elleboog. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld en dat er sprake was van een aansprakelijkheid van 60% voor de schade van de appellant. De appellant ging in hoger beroep, waarbij de aansprakelijkheid van de geïntimeerde en zijn verzekeraar Achmea ter discussie stond, met name de vraag van eigen schuld aan de zijde van de appellant.
Het hof bevestigde de aansprakelijkheid van de geïntimeerde, maar oordeelde dat beide partijen verkeersfouten hadden gemaakt. De appellant had te hard gereden met zijn opgevoerde snorfiets en geen helm gedragen, terwijl de geïntimeerde geen voorrang had verleend. Na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden, oordeelde het hof dat de vergoedingsplicht van de geïntimeerde moest worden verminderd tot 70%, waardoor de appellant 30% van zijn schade zelf moest dragen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en herformuleerde de veroordelingen, waarbij het de geïntimeerde en Achmea hoofdelijk aansprakelijk stelde voor de schade van de appellant, met een aanvullend voorschot van € 15.000,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het verkeer en de gevolgen van eigen schuld bij verkeersongevallen. Het hof heeft de kosten van beide instanties aan de geïntimeerden opgelegd, gezien hun grotendeels ongelijkstelling in de procedure.