1.3.Binnen enkele weken daarna vond [appellant] een nieuwe huurder.
2. [geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd (kort samengevat en voor zover in appel nog relevant): de veroordeling van [appellant], bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de waarborgsom van € 5.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 19 december 2016, en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. [geïntimeerde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] tot terugbetaling is verplicht op grond van de tussen hen gesloten huurovereenkomst en op grond van de tussen hen beiden bij het beëindigen van de huurovereenkomst in juni 2016 gemaakte afspraak. [geïntimeerde] stelt dat hij en [appellant] in aanwezigheid van getuigen in de door hem van [appellant] gehuurde winkel hebben afgesproken dat [geïntimeerde] een boete zou betalen van € 1.500,- in verband met de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst en dat [appellant] op zijn beurt de waarborgsom aan [geïntimeerde] zou terugbetalen als hij een nieuwe huurder voor de winkel had gevonden.
3. [appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [appellant] betwist dat het door [geïntimeerde] gestelde gesprek in de winkel heeft plaatsgevonden. Volgens [appellant] heeft er wel een gesprek plaatsgevonden in de garage van [appellant], nadat [geïntimeerde] ineens uit de winkel was vertrokken zonder de huur op te zeggen. Tijdens dat gesprek, waar getuigen bij waren, is afgesproken dat [appellant] de waarborgsom mocht houden in verband met de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst, aldus [appellant].
4. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat bij de beëindiging van de huurovereenkomst is afgesproken dat [appellant] de waarborgsom aan [geïntimeerde] zou terugbetalen, zodra [appellant] een nieuwe huurder had gevonden voor de winkel.
5. Hierna zijn aan de zijde van [geïntimeerde] gehoord: de getuigen [getuige 4] (hierna: [getuige 1]), [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) en [getuige 4] (hierna: [getuige 4]). Deze vier getuigen, die ieder al een schriftelijke verklaring hadden afgelegd (bijlagen bij dagvaarding), hebben bevestigd dat [geïntimeerde] een boete van € 1.500,- aan [appellant] heeft betaald en dat [appellant] heeft toegezegd de waarborgsom aan [geïntimeerde] terug te betalen zodra [appellant] een nieuwe huurder zou hebben gevonden. Deze afspraak is volgens hen in de winkel gemaakt.
6. Aan de zijde van [appellant] zijn in contra-enquête gehoord: de getuigen [getuige 5] (hierna [getuige 5]) en [getuige 6] (hierna: [getuige 6]). Deze getuigen hebben verklaard dat [geïntimeerde] in de garage van [appellant] tegen [appellant] heeft gezegd dat hij de waarborgsom niet terug hoefde te hebben. Van [getuige 5] had [appellant] bij conclusie van antwoord al een schriftelijke verklaring overgelegd. Ook van Youssef Tahtahi (hierna: Tahtahi) bevindt zich een schriftelijke verklaring in het dossier die het verweer van [appellant] ondersteunt, maar deze persoon is niet als getuige gehoord.
7. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, overwogen dat [geïntimeerde] geslaagd is in zijn bewijsopdracht. [appellant] is veroordeeld tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de waarborgsom van € 5.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 19 december 2016. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
8. In appel vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van het gevorderde, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] in de proceskosten. De grief van [appellant] houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in zijn bewijsopdracht. [appellant] voert daar verschillende argumenten voor aan, waar het hof hieronder op in zal gaan. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
9. De grief faalt. De stelling van [geïntimeerde] dat is afgesproken dat [appellant] de waarborgsom zou terugbetalen als hij een nieuwe huurder had gevonden, is door vier getuigen onder ede bevestigd. De getuigenverklaringen komen op de relevante onderdelen met elkaar overeen en corresponderen bovendien met de eerder door deze getuigen opgestelde schriftelijke verklaringen uit januari 2017 (ca 7 maanden na de beëindigingsafspraak).
10. Naar het oordeel van het hof zijn deze getuigenverklaringen dan ook overtuigend en is [geïntimeerde] aldus erin geslaagd zijn stelling te bewijzen. Hetgeen [appellant] tegen deze getuigenverklaringen als bezwaren heeft ingebracht, doet daaraan om de volgende redenen niet af.