ECLI:NL:GHDHA:2020:754

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
200.246.041/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over onderverhuur en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], een huurder, en Woonstichting Haag Wonen, de verhuurder. Haag Wonen heeft sinds 2007 een woning verhuurd aan [appellant]. In 2014 heeft Haag Wonen een onaangekondigd huisbezoek gebracht, waarbij werd geconstateerd dat [appellant] niet in de woning aanwezig was, maar dat er een Poolse vrouw in de woning verbleef. Dit leidde tot vermoedens van woonfraude. In de daaropvolgende jaren zijn er meerdere meldingen van woonfraude gedaan, waarbij werd aangegeven dat [appellant] de woning aan derden in gebruik gaf. Haag Wonen heeft uiteindelijk de huurovereenkomst willen ontbinden en [appellant] in gebreke gesteld. De kantonrechter heeft de vorderingen van Haag Wonen toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

In het hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, stellende dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof heeft echter geoordeeld dat Haag Wonen voldoende bewijs heeft geleverd van de onderhuur en dat [appellant] onvoldoende heeft betwist dat hij de woning aan derden in gebruik heeft gegeven. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de huurovereenkomst en de verplichtingen van de huurder om de woning niet zonder toestemming aan derden in gebruik te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de rapportages van inspecteurs en de verklaringen van betrokkenen voldoende bewijs vormen voor de stelling van Haag Wonen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.246.041/01
Zaaknummer rechtbank : 6475835 RL EXPL 17-28639

Arrest d.d. 17 maart 2020

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Ö. Arslan te Rotterdam,
tegen

WOONSTICHTING HAAG WONEN,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerden,
hierna te noemen: Haag Wonen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam, voorheen mr. Van Gelder te Bleiswijk.

Het geding

Het hof heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het procesdossier van eerste aanleg;
  • de appeldagvaarding van 18 juni 2018;
  • de memorie van grieven;
  • memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
1.1.
Haag Wonen verhuurde sinds 2007 een woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde of de woning) aan [appellant].
1.2.
Op 3 september 2014 heeft Haag Wonen een onaangekondigd huisbezoek aan de woning gebracht. In het verslag dat van dit bezoek is gemaakt staat onder meer het volgende vermeld. De medewerkers van Haag Wonen troffen [appellant] niet in de woning aan, maar wel een Poolse vrouw, die aan hen vertelde in de woning samen te wonen met haar vriend “[naam 1]” (de achternaam kende ze niet). In de eerste kamer die de vrouw aan de medewerkers toonde en die was ingericht als een zelfstandige leefruimte stond een eenpersoonsbed en lagen vrouwenspullen. De vrouw vertelde dat zij samen met haar vriend in dat bed sliep. Ook de kamer ernaast (de officiële woonkamer) was ingericht voor één persoon. In deze kamer lagen mannenkleren. De vrouw vertelde dat haar vriend [naam 1] daar sliep als zij ruzie hadden. In de derde kamer stond ook een bed en lagen mannenspullen, zoals kleding. Bovendien lag in deze kamer post op naam van [betrokkene 1], aldus nog steeds het verslag.
1.3.
Bij brief van 25 april 2015 heeft Haag Wonen een melding ontvangen van woonfraude ter zake van het gehuurde (nummer 867) en ter zake van nummers 861 en 865. In het overgelegde meldformulier is op de vraag
“sinds wanneer speelt de vermeende woonfraude?”geantwoord:
“Al heel lang, paar jaar!! Onderverhuur kamers!”en
“De slaapkamers worden verhuurd!! Van de huisnr’s 861 + 865 + 867.
1.4.
Op 22 juni 2016 heeft een inspecteur van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) van Den Haag een onaangekondigde controle in het gehuurde uitgevoerd ter zake van illegale prostitutie. Uit het hiervan door de inspecteur op ambtseed opgemaakte inspectierapport blijkt onder meer het volgende. Naast [appellant] stond ook [betrokkene 1] in de Basis Registratie Personen (BRP) op het adres van het gehuurde ingeschreven. Op het moment van de controle waren [appellant] en een vrouw in de woning aanwezig. In de eerste kamer trof de inspecteur een tweepersoonsbed aan (met deken en kussen) en naast dat bed nog een opgevouwen eenpersoonsmatras. [appellant] vertelde als enige van deze kamer gebruik te maken en er te slapen. In de tweede kamer lag een eenpersoonsmatras met beddengoed op de grond. Volgens [appellant] sliep hij ook in deze ruimte en gebruikte hij als enige dit matras. In de derde kamer stond een bankstel dat ook werd gebruikt als slaapplaats. [appellant] verklaarde dat hij deze ruimte aan zijn medebewoner [betrokkene 1] verhuurde, aldus nog steeds het verslag.
1.5.
Op 14 september 2017 heeft Haag Wonen opnieuw een melding van woonfraude ontvangen, onder meer ten aanzien van het gehuurde. In de melding staat onder meer vermeld:
“867 -> kamerverhuur 2 personen”.
1.6.
Een paar dagen later, op 18 september 2017, heeft een inspecteur van de DSO een onaangekondigd bezoek aan het gehuurde gebracht, samen met een medewerkster van Haag Wonen. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag deed een vrouw genaamd [betrokkene 2] de deur open en vertelde zij dat zij tegen betaling tijdelijk een kamer huurde van [appellant]. Voorts was in de woning aanwezig de heer [betrokkene 1], die verklaarde eveneens tegen betaling in een kamer in het gehuurde te wonen. Hoofdhuurder [appellant] was niet aanwezig; hij was begin september door de politie opgepakt (uit zijn woning gehaald). [betrokkene 2] en [betrokkene 1] verklaarden, aldus nog steeds het verslag, dat [appellant] er vaker niet was dan wel en dat als hij er was, hij in de woonkamer sliep.
1.7.
Begin oktober 2017 heeft Haag Wonen schriftelijk aan [appellant] bericht dat uit onderzoek was komen vast te staan dat hij het gehuurde al enige tijd in gebruik gaf aan derden en zelf niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde had. Haag Wonen heeft [appellant] in gebreke gesteld en laten weten de huurovereenkomst te willen beëindigen. Op initiatief van Haag Wonen heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden. Blijkens het gespreksverslag heeft [appellant] onder meer gezegd dat het klopt dat er een man bij hem woont, maar dat Haag Wonen daar toestemming voor had gegeven,
“want hij staat in de BRP ingeschreven”. Volgens het verslag is namens Haag Wonen hierop geantwoord dat Haag Wonen niet de Gemeente is en dus geen toestemming geeft als iemand zich bij de Gemeente laat inschrijven en is opgemerkt dat er ook geen toestemming is gevraagd of gegeven. [appellant] zou voorts hebben gezegd dat de in het gehuurde aangetroffen vrouw niet bij hem woonde, maar slechts tijdelijk bij hem logeerde.
1.8.
Volgens de memorie van antwoord is het gehuurde na het bestreden vonnis, op 14 mei 2018, ontruimd.
2. Haag Wonen heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd, kort samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: 1) de ontbinding van de huurovereenkomst en 2) de veroordeling van [appellant] tot ontruiming en 3) de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 453,91 voor elke maand dat [appellant] het gehuurde na 1 december 2017 nog in het bezit zal houden, met 4) veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. Haag Wonen heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met de bedoeling en strekking van de huurovereenkomst handelt door de woning niet alleen voor zichzelf als woonruimte te gebruiken en door de woning geheel of gedeeltelijk, al dan niet tegen betaling, aan anderen in huur of gebruik af te staan. Volgens Haag Wonen heeft [appellant] zich niet als goed huurder gedragen en is ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd. [appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3. De kantonrechter heeft de vorderingen bij het bestreden vonnis toegewezen.
4. In appel vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Haag Wonen in de proceskosten. De grief van [appellant] houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de woning in gebruik te geven aan derden. Haag Wonen heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5. De grief faalt. Haag Wonen heeft voldoende onderbouwd en [appellant] heeft onvoldoende (gemotiveerd) betwist dat [appellant] de woning aan (minstens één en mogelijk meer) derden in gebruik heeft gegeven. Zoals uit de feitenweergave blijkt heeft Haag Wonen rapportages in het geding gebracht van inspecteurs van de afdeling Haagse Pandbrigade, DSO, de Gemeente Den Haag en haar eigen medewerkers. Deze rapportages ondersteunen de stelling van Haag Wonen over het aan derden in gebruik geven. Zo heeft [appellant] volgens het verslag van juni 2016 zelf verklaard een kamer aan [betrokkene 1] te verhuren en hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] volgens het verslag van september 2017 verklaard dat zij tegen betaling een kamer van [appellant] te huren in de woning. Niet in geschil is dat de huurovereenkomst dit verbood.
6. [appellant] voert aan dat de door Haag Wonen in het geding gebrachte verslagen en meldingen gedateerd zijn (dat wil zeggen: al van langer geleden) en dat geen (getekende) verklaringen zijn overgelegd van de personen die in het gehuurde zijn aangetroffen. Dit verweer overtuigt niet. Op zich is juist dat het oudste verslag in het dossier van september 2014 is, dus ruim drie jaar vóór de inleidende dagvaarding van november 2017, maar in het dossier bevinden zich ook meldingen en verslagen uit 2015, 2016 en 2017. Het meest recente verslag is van september 2017, dus van slechts twee maanden voor de inleidende dagvaarding. Het hof heeft daarnaast geen enkele aanleiding te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verslagen (waarvan één overigens op ambtseed is opgemaakt), temeer niet omdat [appellant] niet concreet aangeeft op welke punten de constateringen niet zouden kloppen. Van [appellant] mocht bijvoorbeeld op zijn minst worden verwacht dat hij zou reageren op de bevindingen ten aanzien van de heer [betrokkene 1]. Hij heeft dit echter nagelaten en ontkent ook niet dat hij tijdens de controle in 2016 zelf heeft verklaard dat hij een kamer aan deze [betrokkene 1] verhuurde (zie onder 1.4. en 1.7.).
7. [appellant] voert ook nog aan dat een klacht als bedoeld in artikel 6:89 BW ontbreekt, dat Haag Wonen de gestelde tekortkomingen kennelijk heeft gedoogd en dat [appellant] niet in de gelegenheid is gesteld zijn kant van het verhaal te doen. Ook deze verweren slagen niet. Een klacht ex artikel 6:89 BW was niet vereist, reeds niet omdat de verboden onderhuur niet meer ongedaan gemaakt kon worden voor het verleden. Van gedogen is geen sprake, laat staan dat Haag Wonen haar rechten zou hebben verwerkt, mocht [appellant] dat bedoelen. Het enkele feit dat Haag Wonen niet eerder bij [appellant] aan de bel heeft getrokken, is daarvoor onvoldoende. Haag Wonen heeft verklaard dat zij een dossier wilde opbouwen en dat stond haar vrij. [appellant] legt ook niet uit waarom hij door de gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Hij heeft bovendien wel degelijk de kans gekregen zijn kant van het verhaal te doen, reeds tijdens de controle in 2016 en later nog eens op het kantoor van Haag Wonen in 2017, vlak voordat de dagvaarding werd uitgebracht.
8. De conclusie luidt dat het appel faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de kosten van Haag Wonen in appel zal worden veroordeeld. Deze proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door Haag Wonen gevorderd.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 21 maart 2018;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten, in appel tot op heden aan de kant van Haag Wonen begroot op € 726,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, J.I. de Vreese-Rood en A.A. Muilwijk-Schaaij is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.