ECLI:NL:GHDHA:2020:752

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
200.235.791/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat en de Nationale Politie voor letsel tijdens aanhouding en medische verzorging tijdens detentie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden en de Nationale Politie voor letsel dat de appellant, [appellant], heeft opgelopen tijdens zijn aanhouding op 23 maart 2010. De appellant werd verdacht van diefstal met geweld en werd door een arrestatieteam van de politie aangehouden. Tijdens de aanhouding zou een agent met zijn knie op het oog van de appellant hebben gedrukt, waardoor een splinter in de oogkas van de appellant terechtkwam. De appellant heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de Staat en de Nationale Politie, waarbij hij stelde dat zij onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden, zowel materieel als immaterieel.

De rechtbank heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. In het hoger beroep heeft de appellant negen grieven aangevoerd, die voornamelijk betrekking hebben op de aanhouding door de Nationale Politie en de medische zorg die hij heeft ontvangen tijdens zijn detentie. Het hof heeft vastgesteld dat de aanhouding rechtmatig was en dat de handelingen van de politie niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat het letsel het gevolg was van onrechtmatig handelen van de politie.

Daarnaast heeft het hof ook de vorderingen tegen de Staat beoordeeld. Het hof concludeert dat de medische zorg die de appellant heeft ontvangen in de Penitentiaire Inrichting niet in strijd was met de zorgplicht van de betrokken hulpverleners. De appellant heeft niet aangetoond dat de zorgverleners niet hebben gehandeld zoals een redelijk handelend vakgenoot zou hebben gedaan. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellant af, waarbij hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.235.791/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/516002/HA ZA 16-914
Arrest van 28 januari 2020
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Wouters te Middelburg,
tegen

1.DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.E. Witting te Den Haag,
en

2.DE NATIONALE POLITIE,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Nationale Politie,
advocaat: mr. E.P. Ceulen te Arnhem.
Het geding
Bij exploot van 23 januari 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 november 2017 dat de rechtbank Den Haag tussen partijen heeft gewezen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] negen grieven tegen het vonnis aangevoerd. De Staat en de Nationale Politie hebben de grieven bij afzonderlijke memories van antwoord bestreden. Tot slot is arrest bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de vaststelling van de feiten in paragraaf 2. van het bestreden vonnis, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan. Met inachtneming daarvan en van hetgeen overigens in appel is gesteld en niet gemotiveerd is weersproken, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1.
Op 23 maart 2010 om 05.07 uur is een arrestatieteam (hierna: AT) van de politie Noord-Oost Nederland met de daartoe vereiste machtiging van de hulpofficier van justitie tegen de wil van de bewoners binnengetreden in de woning van [appellant] te Groningen. De toegang tot de woning is verschaft door het forceren van de toegangsdeur.
1.2.
[appellant] is na het binnentreden van de woning aangehouden op verdenking van diefstal met geweld en bedreiging. Hierna is hij in verzekering gesteld en vervolgens in voorlopige hechtenis gehouden.
1.3.
Op 29 maart 2010 heeft [appellant] een intake gehad bij de medische dienst in de Penitentiaire Inrichting (PI) te Arnhem, waar hij toen verbleef. Uit een uitdraai van het medisch dossier van [appellant] , afkomstig van de PI, blijkt dat [appellant] na die intake ook nog op 30 en 31 maart 2010 bij de medische dienst van de PI is geweest. Partijen zijn het erover eens dat wat er op 29, 30 en 31 maart 2010 is besproken (deze informatie is onleesbaar gemaakt), niet relevant is voor de onderhavige procedure. Op 13 april 2010 heeft [appellant] bij de medische dienst voor het eerst melding gemaakt van oogklachten. Op 12 mei 2010 heeft de PI-arts [appellant] naar een oogarts verwezen. Van 4 tot 7 juni 2010 is [appellant] opgenomen geweest in het Rijnstate Ziekenhuis te Velp, waarna hij weer is teruggekeerd naar de PI te Arnhem. De behandelend arts in het Rijnstate Ziekenhuis, dr. [de behandelend arts] (hierna: [de behandelend arts] ), heeft [appellant] op 1 juli 2010 verwezen naar dr. [de oogarts 1] , oogarts bij de afdeling oogheelkunde van het Universitair Medisch Centrum (UMC) St. Radboud. Op 30 juli 2010 is [appellant] in dat ziekenhuis geopereerd. Daarbij is een houtsplinter uit zijn linkeroogkas (orbita links) verwijderd.
1.4.
De hiervoor bedoelde uitdraai van het medisch dossier vermeldt ten aanzien van de bezoeken van [appellant] aan de medische dienst in de periode van 13 april 2010 tot en met 12 mei 2010 onder meer het volgende:
- 13 april 2010
- S li ooglid is rood en dik, is al beter geworden dan vorige week, was toen nog dikker, was toen ook pijnlijk nu niet meer. heeft vlg eigen zeggen iets uit oog gehaald, daarna is het beter geworden
- O dik ooglid, donker vlekje in buiten ooghoek
-
- P aanzien, wordt al minder
- 16 april 2010:
- S Hr gezien op het vlak. heeft sinds 2 weken een dik oog.li.
- S Linker bovenooglid opgezet
- O Smiddags wordt het dikker. Het ooglid. schraal, rood, geen pus. geen pit. niet pijnlijk, jeukt een beetje.
-
- O blepharitis?
-
- E ontsteking?
- E blepharitis
-
- P schoonmaken met gekookt water, ma hu.
-
- P fucithalmic gel
- 19 april 2010
- P MED: Arts PI 19-04-2010 FUSIDINE ZUUR
- 20 april 2010:
- P MED: FUSIDINEZUUR OOGGEL 10 MG/G (...)
- 6 mei 2010
- S wordt weer erger met oog.
-
- P spreekuur HA
- 7 mei 2010
- S toch weer forse zwelling lateraal li oog, mn onder
- 0
- 0 hard aanvoelend, niet fluctuerend.
-
- E ontsteking li onderooglid
-
- P MED: AMOXICILLINE/CLAVULAANZUUR TABLET500/125MG (…)
-
- P augmentin 3dd l, C maandag en evt oogarts.
- 12 mei 2010
- S (…) Betrokkene is afgelopen maandag niet geweest omdat hij toen en tot nu toe gelicht was.
- O Op dit moment absoluut geen verbetering, nog steeds een enorme zwelling lateraal van het li-ooglid en er onder, rood en hard aanvoelend, pijn.
E ontsteking li-onderooglid
P Tel overleg gehad met arts: betrokkene moet vandaag nog worden ingestuurd naar
de oogarts. Actie daarop uitgezet.
1.5.
Op 24 maart 2011 is [appellant] onherroepelijk veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens, zakelijk weergegeven, afpersing en (poging) tot diefstal met bedreiging met geweld. Uit de strafmotivering blijkt dat [appellant] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een aantal gewapende overvallen op bedrijven, dat hij en zijn mededaders daarbij voorzien waren van een of meer op een vuurwapen gelijkende voorwerpen en dat zij voor de betrokken personen een angstaanjagende en bedreigende situatie hebben doen ontstaan.
1.6.
Blijkens het medisch dossier van PI Torentijd te Middelburg, waar [appellant] gedetineerd is geweest, is de visus van [appellant] na de oogontsteking links 20%. [appellant] heeft tijdens zijn bezoeken aan de medische dienst onder meer aangegeven dat hij veel last heeft van licht in zijn linker oog, dat hij altijd met een zonnebril loopt en dat ook het zicht in zijn rechteroog afneemt. [appellant] is op 27 oktober 2014 een ooglap voorgeschreven. Op 19 december 2014 is [appellant] arbeidsongeschikt verklaard tot het einde van de detentie. [appellant] heeft op 20 januari 2015 opnieuw een oogarts bezocht. Volgens het medisch dossier van de PI is blijkens het (niet overgelegde) verslag van de oogarts, dr. [de oogarts 2] , het zicht van [appellant] achteruitgegaan. Hij heeft, hoewel door de oogarts niet medisch noodzakelijk geacht, een gekleurde bril voorgeschreven gekregen.
1.7.
In het advies van de medisch adviseur van de Staat van 1 oktober 2015 is over het zicht van [appellant] na de operatie onder meer vermeld:
“(….) Bij het onderzoek door de oogarts op 04-06-2010 is er sprake van een visus in het rechter oog van 0.8 en links van 0.3. Op 01-07-2010 is de visus in het linker oog niet hersteld. Aangegeven wordt dat er een visus is van 20% maar het is een misvatting om te denken dat er dan te weinig kan worden gezien met het (linker)oog. Een visus van 0.3 betekent dat de afstand waarmee scherp kan worden gezien is gewijzigd. Een dergelijke visus zou met een correctie moeten kunnen verbeteren, tenzij er sprake is van een andere oogaandoening, niet gerelateerd aan dit ongeval, waarbij correctie met een sterkere bril niet helpt.
(...)
In 2015 zijn er nog klachten van het linker oog, waaronder lichtschuwheid en hiervoor wordt een oogarts geraadpleegd. Deze vindt geen goede verklaring voor de klachten. Daarnaast wordt dan een visus in het rechteroog gemeten van 0.2 en dit is een duidelijke vermindering ten opzichte van de situatie op 04-06-2010 toen er sprake was van een visus in het rechter oog van 0.8. Deze afname kan ik niet verklaren door de ontsteking in het gebied onder het linker oog en dat geldt ook voor de klachten in het linker oog. Verder is nog opgemerkt dat de visus moeilijk te meten is, waarom dat lukt wordt niet vermeld.
Ook geeft betrokkene aan dat hij kleurenblind is geworden, maar dat kan niet door een letsel worden veroorzaakt ook niet wanneer dit letsel zich buiten het oog bevindt. Kleurenblindheid is een aangeboren aandoening."
2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, (i) voor recht verklaart dat de Staat en de Nationale Politie jegens [appellant] onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij daarom allebei aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die [appellant] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, en (ii) bepaalt dat de Staat en de Nationale Politie die schade, op te maken bij staat, hoofdelijk dienen te vergoeden, (iii) met veroordeling van de Staat en de Nationale Politie in de proceskosten.
3. De rechtbank heeft de vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en heeft [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4. In appel vordert [appellant] vernietiging van dit vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] tevens een vergoeding van te maken nakosten gevorderd, en een vergoeding van de rente over de proceskosten (inclusief die nakosten) bij niet-tijdige betaling daarvan.
5.
Grieven 1 tot en met 8zien op de verwijten aan het adres van de Nationale Politie. Volgens [appellant] lag hij ten tijde van de aanhouding op zijn buik op de grond met zijn hoofd naar links gedraaid, terwijl één of twee agenten op zijn rug zaten. [appellant] stelt dat (een van) die agent(en) toen minuten, althans minstens een minuut, zijn knie met kracht op het linker oog van [appellant] heeft gedrukt alvorens [appellant] werd geboeid, dit terwijl [appellant] geen verzet bood. [appellant] stelt dat daardoor een splinter van de geforceerde voordeur van de knie van de agent in zijn oog(kas) is gedrongen. Volgens [appellant] heeft de Nationale Politie aldus disproportioneel geweld gebruikt en een handeling toegepast die niet in de Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) voorkomt, dus ook niet in IBT-kader is geoefend en beproefd en in strijd is met de IBT-richtlijnen.
Grief 9heeft betrekking op het verwijt aan de Staat. Dit verwijt houdt, kort samengevat, in dat het oog van [appellant] pas op 13 april 2010 door een medewerker van de medische dienst van de PI is onderzocht en dat hij vervolgens tot 6 mei 2010 slechts is behandeld c.q. onderzocht door verplegend personeel in plaats van gekwalificeerde artsen. Ook klaagt [appellant] dat de PI-arts [appellant] ten onrechte niet al op 6 mei 2010 heeft doorverwezen naar een oogarts, maar daarmee heeft gewacht tot 12 mei 2010.
Als gevolg van het handelen van de Nationale Politie en het nalaten van de Staat heeft [appellant] blijvend letsel opgelopen, zo stelt [appellant] . Het gezichtsvermogen links is met 80% verminderd en dat is niet te corrigeren met een bril. Ook is [appellant] sinds het voorval kleurenblind en kan hij niet tegen lichtinval waardoor hij permanent een ooglapje of zonnebril moet dragen. Als gevolg daarvan raakt het rechteroog overbelast en heeft [appellant] dagelijks hoofdpijn, aldus nog steeds [appellant] .
Volgens [appellant] bestaat zijn schade uit zijn verlies in arbeidsvermogen en immateriële schade in verband met fysiek en psychisch letsel en gederfde levensvreugde.
Aansprakelijkheid van de Nationale Politie
6. De Nationale Politie betwist allereerst dat het ontstaansmoment van de oogklachten is terug te voeren tot de aanhouding van [appellant] . Zij oppert als mogelijkheden dat de splinter vóór of pas na de aanhouding, dus tijdens de detentie, in de (weke delen van de) oogkas van [appellant] terecht is gekomen. [appellant] betwist dat op zijn beurt. De Nationale Politie heeft in elk geval niet uitgelegd hoe dit tijdens de detentie zou hebben kunnen gebeuren zonder dat dit was opgemerkt. Daarom sluit het hof die mogelijkheid uit.
7. Aangezien zowel [appellant] als de Nationale Politie ervan uitgaat dat als een splinter in een oogkas terechtkomt, dit niet altijd tot direct waarneembaar letsel in/rond het oog hoeft te leiden (zie o.a. grieven 5 en 6 van [appellant] en alinea’s 30-32 van de conclusie van antwoord van de Nationale Politie) is dus mogelijk dat de splinter vóór de aanhouding of tijdens de aanhouding de oogkas van [appellant] is binnengedrongen.
8. [appellant] stelt dat het tijdens zijn aanhouding is gebeurd doordat een agent met kracht met zijn knie op zijn oogkas heeft gedrukt (zie hierboven onder 5). De Nationale Politie heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft daarbij onweersproken aangevoerd dat een aanhouding door een AT in een slaapkamer doorgaans als volgt verloopt. Er is één agent die de aanhouding in de slaapkamer verricht. Een andere agent blijft bij de slaapkamerdeur staan, dit om te voorkomen dat een ander persoon het vertrek in- of uitgaat. Als de verdachte in zijn bed ligt, worden de lakens van het bed getrokken, zodat de handen van de verdachte zichtbaar worden. Vervolgens wordt de verdachte van zijn bed getild, op zijn buik gelegd, waarna zijn armen op de rug worden gedraaid en de handboeien worden omgedaan. Indien de verdachte geen verzet pleegt, verloopt dit alles in een zeer rap tempo, juist omdat – en ook dat is niet weersproken – het doel van een aanhouding door een AT is om de verdachte zo snel mogelijk te boeien zodat wordt voorkomen dat hij of zij nog gevaar kan opleveren. Volgens de Nationale Politie is het ook in dit geval zo gegaan.
9. Uitgaande van de redenering van [appellant] moet achtereenvolgens het volgende zijn gebeurd:
  • i) bij het forceren van de deur is een splinter vrijgekomen;
  • ii) deze splinter is bij het binnentreden op de knie van één van de agenten van het AT terechtgekomen;
  • iii) deze agent heeft vervolgens bij de aanhouding van [appellant] (gedurende een aantal minuten althans gedurende minstens een minuut) met zijn knie op het oog van [appellant] gedrukt (dit terwijl [appellant] naar eigen zeggen geen verzet bood);
  • iv) de splinter is op een of andere manier van de knie in de (weke delen van de) oogkas van [appellant] gedrongen;
  • v) dit binnendringen van de oogkas is gebeurd zonder dat [appellant] het heeft uitgeroepen van de pijn of pijn heeft gevoeld. [appellant] stelt immers niet dat hij op het moment van aanhouden pijn in zijn oog heeft gevoeld en evenmin dat hij heeft geroepen/een kreet heeft geslaakt of anderszins zijn pijn kenbaar heeft gemaakt.
10. Indien er
veronderstellenderwijsvan wordt uitgegaan dat de gang van zaken zo is geweest, leidt dit niet tot toewijzing van de vordering, nu naar het oordeel van het hof van onrechtmatig handelen van de Nationale Politie geen sprake is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
11. De Nationale Politie kan eerst aansprakelijk worden gehouden uit hoofde van onrechtmatige daad indien de wijze van aanhouding in strijd was met regels van geschreven of ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat zij daarom in strijd met de zorgvuldigheid kwam, of indien sprake was van een gedraging die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat (vergelijk HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7755). Een agent is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik ervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (artikel 8 van de toenmalige Politiewet; thans artikel 7 van de Politiewet 2012). Onder geweld wordt verstaan elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken (artikel 1, lid 3 sub b van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, Besluit van 8 april 1994, Stb. 1994, 275). Het enkele feit dat een bepaalde methode van aanhouding en het geweld dat daarbij gepaard gaat kan leiden tot letsel bij de aangehouden verdachte brengt nog niet met zich dat het optreden van de politie disproportioneel is en dat de politie aansprakelijk is voor het daarbij ontstane letsel (zie wederom Hoge Raad 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7755).
12. Er is geen discussie over de rechtmatigheid van de beslissing om [appellant] aan te houden en om daarbij een AT in te zetten. Niet betwist is dat [appellant] mocht worden beschouwd als een vuurwapengevaarlijke verdachte. Enige hardhandigheid bij de aanhouding maakt die aanhouding daarom dan ook nog niet onrechtmatig, ook niet als [appellant] geen verzet bood. De aanhoudende agent moest [appellant] zo snel mogelijk uit het bed en op zijn buik op de grond zien te krijgen, om hem daar vervolgens te kunnen boeien, teneinde mogelijk verzet te voorkomen en elk gevaar uit te sluiten. Als daarbij al een knie met kracht op het oog van [appellant] is gedrukt en als daardoor al een splinter in de oogkas van [appellant] terecht is gekomen, kan dat slechts worden gezien als een ongelukkige samenloop van omstandigheden bij een rechtmatige aanhouding en niet als een disproportionele uitoefening van geweld dan wel als een toepassing van een (bewust toegepaste) niet geoorloofde greep. Zoals hierboven onder 11 is overwogen, maakt het enkele (veronderstelde) feit dat [appellant] door het (veronderstelde) handelen van de agent letsel heeft opgelopen, dat handelen van de agent nog niet onrechtmatig. Er is ook geen enkele aanwijzing dat sprake was van opzet; voor zover [appellant] dat al bedoelt te stellen, onderbouwt hij dat niet. Overigens kan in het midden hoe lang de knie op het oog heeft gedrukt. Niet in geschil is immers dat de splinter alleen in de oogkas kan zijn binnengedrongen als de knie met kracht op het oog is gezet; de duur van het drukken van de knie op het oog is in dat verband niet relevant.
13. Nu ook als de redenering van [appellant] wordt gevolgd, van onrechtmatig handelen geen sprake is, wordt aan eventuele bewijslevering of deskundigenonderzoek niet toegekomen. De grieven 1 tot en met 8 falen. De rechtbank heeft de vorderingen jegens de Nationale Politie terecht afgewezen.
Aansprakelijkheid Staat
14. De rechtbank heeft in verband met de vorderingen tegen de Staat terecht voorop gesteld dat voor de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen van de medische dienst van de PI bepalend is of de betrokken medische hulpverleners bij hun werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht hebben genomen en daarbij hebben gehandeld in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit betekent volgens vaste jurisprudentie dat de desbetreffende hulpverlener (minimaal) de zorg moet betrachten die een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
15.
Grief 9houdt in (i) dat het oog van [appellant] ten onrechte pas op 13 april 2010 door een medewerker van de medische dienst van de PI is onderzocht, (ii) dat [appellant] vervolgens tot 6 mei 2010 ten onrechte slechts is behandeld c.q. onderzocht door verplegend personeel en niet door gekwalificeerde artsen en (iii) dat de PI-arts [appellant] ten onrechte niet al op 6 mei 2010 heeft doorverwezen naar een oogarts, maar daarmee heeft gewacht tot 12 mei 2010. Het verwijt onder (i) is onjuist. Onder 1.3 is vastgesteld dat [appellant] al op 29, 30 en 31 maart 2010 door de medische dienst is gezien, maar dat hij toen nog niets heeft gezegd over oogklachten. Vervolgens heeft [appellant] zichzelf pas op 13 april 2010 weer bij de medische dienst gemeld. Hij heeft toen pas voor het eerst melding gemaakt van oogklachten. Aan de Staat valt daarom niet te verwijten dat [appellant] pas op 13 april 2010 aan zijn oog is onderzocht. De verwijten onder (ii) en (iii) zijn niet onderbouwd. In dat verband is van belang dat de medische dienst van de PI niet wist en ook niet hoefde te weten dat er een splinter in de oogkas was doorgedrongen. [appellant] stelt dat ook niet; sterker, uit zijn stellingen blijkt dat hij dit zelf ook niet wist voordat de splinter bij hem werd verwijderd op 30 juli 2010. Ook is van belang dat, zoals de rechtbank terecht (en onbestreden) heeft vastgesteld, sprake is geweest van een gefaseerde aanpak, die opliep in zwaarte naarmate de klachten bleven voortduren (zie hierboven onder 1.4.). Mede bezien tegen deze achtergrond onderbouwt [appellant] niet waarom het feit dat hij tot 6 mei 2010 (uitsluitend dan wel hoofdzakelijk: uit de uitdraai lijkt te volgen dat hij ook door de huisarts is gezien) is gezien door verplegend personeel en/of het feit dat hij niet al op 6 mei 2010 is doorverwezen naar de oogarts, betekent dat is gehandeld in strijd met de onder 14 bedoelde zorgplicht.
16. Ook
grief 9heeft dus geen succes. De rechtbank heeft de vorderingen jegens de Staat eveneens terecht afgewezen.
Conclusie
17. De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hierbij past dat [appellant] in de kosten van de Nationale Politie en de Staat in appel wordt veroordeeld, inclusief de nakosten. Daarbij zal worden bepaald dat bij niet-betaling over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn, met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit arrest. Ook zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Anders dan de Staat heeft de Nationale Politie in appel weliswaar niet met zoveel woorden een proceskostenveroordeling (met rente) gevorderd en evenmin een uitvoerbaar bij voorraadverklaring, maar nu de Nationale Politie dit wel in eerste aanleg heeft gevorderd en bij memorie van antwoord onder 2 expliciet heeft verklaard dat alles wat in eerste aanleg is gesteld als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, gaat het hof ervan uit dat de Nationale Politie bedoeld heeft deze vorderingen in appel te handhaven.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten, in appel tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 726,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat, en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten, in appel tot op heden aan de zijde van de Nationale Politie begroot op € 726,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat, en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, A. Dupain en H.C. Grootveld en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.