ECLI:NL:GHDHA:2020:721
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2016. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging stelde dat het onderzoek in eerste aanleg nietig was, omdat de raadsman niet op de hoogte was gesteld van de terechtzitting. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de raadsman, die op 4 november 2014 aan de verdachte was toegevoegd, een afschrift van de inleidende dagvaarding had ontvangen. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg had aangevangen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam, zodat deze de zaak verder kan behandelen op basis van de inleidende dagvaarding. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de kernroljurisprudentie, die de rechten van de verdachte en zijn raadsman beschermt.