In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het besturen van een bedrijfsauto na (gecombineerd) gebruik van cannabis en alcohol, waarbij de concentratie THC in zijn bloed de analytische grenswaarde overschreed. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 12 maart 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden eiste. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar dat het eerdere vonnis niet in stand kon blijven. De bewezenverklaring werd aangepast aan de feiten zoals vastgesteld door het hof.
De strafmotivering was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte dat de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht door onder invloed van drugs en alcohol te rijden. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en had zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.