ECLI:NL:GHDHA:2020:699

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
2200482018
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurder onder invloed van cannabis en alcohol met overschrijding van analytische grenswaarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het besturen van een bedrijfsauto na (gecombineerd) gebruik van cannabis en alcohol, waarbij de concentratie THC in zijn bloed de analytische grenswaarde overschreed. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 12 maart 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden eiste. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar dat het eerdere vonnis niet in stand kon blijven. De bewezenverklaring werd aangepast aan de feiten zoals vastgesteld door het hof.

De strafmotivering was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte dat de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht door onder invloed van drugs en alcohol te rijden. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en had zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004820-18
Parketnummer: 96-162124-18
Datum uitspraak: 26 maart 2020
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
12 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2018 te Rotterdam een voertuig, te weten een bedrijfsauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 4,2 microgram THC per liter bloed en/of 0,40 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte in de plaats daarvan zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 7 april 2018 te Rotterdam een voertuig, te weten een bedrijfsauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol 4,2 microgram THC per liter bloed en 0,40 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een bedrijfsauto bestuurd na (gecombineerd) gebruik van cannabis en alcohol, terwijl de concentratie in zijn bloed van de voor THC bepaalde analytische grenswaarde was overschreden. Hierdoor heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft volgens wetenschappelijk onderzoek te gelden dat bestuurders die onder invloed van drugs en alcohol aan het verkeer deelnemen een aanzienlijk groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan de bestuurders die maar één middel hebben gebruikt. Evenwel zijn geen op wetenschappelijke wijze verkregen gegevens voorhanden waarmee aan de hand van de aangetroffen concentraties van alcohol en cannabis de mate van gevaarzetting door het gebruik van deze stoffen kan worden beoordeeld.
Dat betekent in de onderhavige zaak dat alleen de constatering dat sprake is van overschrijding van de analytische grenswaarde van THC kan dienen als een algemeen bruikbaar aanknopingspunt voor de vaststelling van de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde.
Zoals eerder overwogen, onder andere in het arrest van dit hof van 6 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:927, neemt het hof in die gevallen waarin louter sprake is van de constatering dat deze grenswaarde is overschreden, bij de straftoemeting als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Daarbij houdt het hof rekening met de omstandigheid dat uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2020 blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en voorts dat hij blijkens zijn bij de politierechter afgelegde verklaring zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. A.L. Frenkel en mr. K.C.J. Vriend, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2020.