ECLI:NL:GHDHA:2020:686

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.157.778/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over deskundigenonderzoek in arbeidsongevalzaak met betrekking tot rugklachten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van een appellant, wonende te Voerendaal, tegen Heineken Nederlands Beheer B.V. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.A. van Veen, heeft in hoger beroep een deskundigenonderzoek aangevraagd naar de causaal verband tussen zijn rugklachten en zijn werkzaamheden. Het hof heeft in een tussenarrest van 5 november 2019 partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen om deskundigen te benoemen. Na de reacties van beide partijen heeft het hof besloten om een voorschot van € 6.750,-- excl. BTW te laten betalen door de appellant voor de kosten van het deskundigenonderzoek. Het hof heeft de deskundigen, dr. P.P.F.M. Kuijer en dr. B. Sorgdrager, benoemd en hen specifieke vragen voorgelegd over de blootstelling van de rug aan verschillende activiteiten en de waarschijnlijkheid van het ontstaan van de klachten door de werkzaamheden van de appellant. Heineken heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van de deskundigen, maar het hof heeft dit bezwaar verworpen. De deskundigen zijn belast met het uitvoeren van het onderzoek en het hof heeft richtlijnen gegeven voor hun rapportage. De zaak is verwezen naar de rol van 20 oktober 2020 voor deskundigenbericht, waarbij het hof verdere beslissingen aanhoudt totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.157.778/01
Rolnummer rechtbank : 1240637 \ CV EXPL 13-940

arrest van 7 april 2020

in de zaak van

[naam],

wonende te [woonplaats], gemeente Voerendaal,
appellant,
hierna te noemen: [appelllant],
advocaat: mr. W.A. van Veen te Utrecht,
tegen

Heineken Nederlands Beheer B.V.,

gevestigd te Zoeterwoude,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Heineken,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Bij tussenarrest van 5 november 2019 zijn partijen in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op het voornemen een deskundige te benoemen en op de voorgenomen vraagstelling. Daarop hebben partijen bij akte gereageerd, eerst [appelllant], daarna Heineken. Partijen hebben wederom arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

Het hof gaat niet mee in het standpunt van Heineken dat er geen reden is om een klinisch arbeidsgeneeskundige te raadplegen. Voor het hof is daarbij bepalend dat de eerder benoemde deskundigen vanuit hun specifieke deskundigheid hebben gezegd dat het aantonen dan wel uitsluiten van een causaal verband tussen de door [appelllant] verrichte (zware) werkzaamheden en zijn klachten ligt op het vakgebied van de arbeidsdeskundige en/of bedrijfsgeneeskundige, die mogelijk wel een antwoord op deze vraag kunnen geven (zie r.o. 10 van het tussenarrest van 5 november 2019). Daaraan doet niet af wat het hof eerder in deze procedure over relevante vakgebieden met het oog op het causaal verband heeft overwogen. Het hof vertrouwt op de deskundigheid van dit oordeel van dr. P.M. van Roermond en dr. P.H.J.M. Elsenbrug.
Heineken heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van dr. P.P.F.M. Kuijer, consulent arbeidsgebonden aandoeningen bewegingsapparaat, en dr. B. Sorgdrager, klinisch arbeidsgeneeskundige, beiden werkzaam voor de Polikliniek Mens en Arbeid van Amsterdam UMC. De grond van het bezwaar ligt in een vermelding op de website van deze polikliniek over een direct causaal verband tussen klachten aan het bewegingsapparaat en
“lichamelijk zware beroepen”. Volgens Heineken is dit een eendimensionele uitlating die de polikliniek en haar deskundigen diskwalificeert. Het hof verwerpt dit standpunt. Een zo vergaande conclusie is uit deze enkele vermelding op een website niet te trekken, mede bezien de betreffende tekst als geheel. Het hof ziet geen overtuigende bezwaren tegen de benoeming van dr. Kuijer en dr. Sorgdrager en zal hen benoemen. [appelllant] heeft zich bereid verklaard het door hen gevraagde voorschot te voldoen.
Het hof ziet wel aanleiding vraag 2 aan te passen in de door Heineken voorgestelde zin, op het punt van het van de buiten de arbeid gelegen risicofactoren. Indien blijkt dat deze deskundigen niet in staat zijn deze factoren in hun beoordeling te betrekken, dan wel indien hun bevindingen op dat punt vragen oproepen dan zullen dr. P.M. van Roermond en dr. P.H.J.M. Elsenbrug ter zake nader kunnen worden bevraagd.
Het hof zal vraag 3 handhaven. De vraag of en zo ja in welke mate de vorderingen van Bartolomé verjaard zijn zal in een later stadium worden beantwoord.
Het hof formuleert de definitieve vraagstelling aan dr. Kuijer en dr. Sorgdrager als volgt.
Kunt u een gedetailleerde inventarisatie maken van de blootstelling van de rug aan verschillende activiteiten als tillen, duwen, trekken gedurende het dienstverband van betrokkene?
Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk - waarschijnlijk - mogelijk -onwaarschijnlijk - zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden zoals onder 2.3 tot en met 2.6 van het arrest van
21 maart 2017 omschreven? Kunt u uw antwoord motiveren, onder meer door daarbij ook eventueel aan de orde zijnde buiten de arbeid gelegen risicofactoren (zoals bijvoorbeeld erfelijke aanleg, overgewicht en degeneratie) bij uw overwegingen te betrekken, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap anno 2019 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van betrokkene zoals opgesomd onder 2.3, 2.4 en 2.5 van het arrest van 21 maart 2017 rugklachten als de onderhavige kunnen veroorzaken dan wel de kans op dergelijke rugklachten aanmerkelijk vergroten? Wijkt uw eigen opvatting over het causaal verband tussen de door betrokkene verrichte werkzaamheden en zijn rugklachten af van de (eventueel bestaande) heersende leer en zo ja, in hoeverre? Bestaan er voor zover u weet op dit punt verschillen van inzicht tussen verschillende medische specialismen? Zo ja, welke verschillen en tussen welke specialismen bestaan deze? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?
Zou uw antwoord op vraag 2 anders luiden indien de tussen 1975 en
2 november 1986 verrichte werkzaamheden buiten beschouwing zouden worden gelaten? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij uitsluitend de beschreven werkzaamheden van 2 november 1986 tot 2002 zou hebben verricht? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?
6. Het zal hof bepalen dat voorafgaand aan het deskundigenonderzoek een voorschot van € 6.750,-- excl. BTW (€ 8.167,50 incl. BTW) in de kosten van de deskundige voldaan moet worden. [appelllant], die op dit punt de bewijslast heeft, zal met dit voorschot worden belast.

Beslissing

Het hof:
- beveelt een onderzoek door twee deskundigen om aan het hof bericht uit te brengen over de onder rechtsoverweging 5 vermelde vragen;
- benoemt als zodanig:
dr. P.P.F.M. Kuijer, consulent arbeidsgebonden aandoeningen bewegingsapparaat, en
dr. B. Sorgdrager, klinisch arbeidsgeneeskundige,
beiden verbonden aan:
de Polikliniek Mens en Arbeid van Amsterdam UMC
kantooradres: Meibergdreef 9, 1105 AZ, Amsterdam postadres: Postbus 22660, 1100 DD, Amsterdam
telefoonnummer: (020) 566 3801
faxnummer: (020) 566 9288
e-mailadres: mensenarbeid@amc.uva.nl
- benoemt tot raadsheer-commissaris mr. R.S. van Coevorden. Bepaalt dat de deskundigen hun onderzoek in beginsel zelfstandig zullen verrichten, doch indien de raadsheer-commissaris daartoe aanleiding ziet, onder diens leiding;
- bepaalt dat de deskundigen bij het verrichten van hun werkzaamheden naast de normen van hun beroepsgroep(en) tevens de leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dient/dienen te nemen;
- bepaalt dat de deskundigen hun werkzaamheden niet zal/zullen behoeven aan te vangen voordat door [appelllant] als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 6.750,-- excl. BTW (€ 8.167,50 incl. BTW) zal zijn gestort. Hiertoe ontvangt [appelllant] een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies;
- bepaalt dat dit voorschot uiterlijk vier weken na factuurdatum moet zijn voldaan;
- bepaalt dat de deskundigen met hun onderzoek zal/zullen aanvangen nadat de griffier van het hof hem heeft bevestigd dat voormeld voorschot door het LDCR is ontvangen;
- bepaalt dat de deskundigen hun schriftelijk bericht ter griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zal/zullen deponeren vóór 20 oktober 2020 . Uit dat bericht moet blijken:
a. dat de deskundigen partijen in de gelegenheid heeft/hebben gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht vermeld dient te worden;
b. dat de deskundigen, alvorens een definitief rapport op te maken, partijen een conceptrapport heeft/hebben doen toekomen en hij/zij partijen daarbij in de gelegenheid heeft/hebben gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht vermeld dient te worden;
- bepaalt dat de deskundigen tegelijk met dit bericht een declaratie van loon en kosten ter griffie zal/zullen indienen onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- wijst partijen erop dat indien zij schriftelijke opmerkingen aan de deskundigen doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dient te worden verstrekt;
- wijst de deskundigen er op dat zij in verband met een mogelijk beroep van [appelllant] op een blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b, BW, hun conceptrapport voordat het aan (de advocaat van) Heineken wordt gezonden, eerst aan (de advocaat van) [appelllant] dienen toe te zenden. Wanneer vervolgens de advocaat van [appelllant] niet binnen veertien dagen meedeelt dat [appelllant] een beroep op zijn blokkeringsrecht doet, dienen de deskundigen het conceptrapport ook aan (de advocaat van) Heineken toe te zenden. Indien [appelllant] wel een beroep op zijn blokkeringsrecht doet, behoeven de deskundigen niet (verder) te rapporteren en kunnen zij het hof dienovereenkomstig berichten;
- bepaalt dat [appelllant] het procesdossier binnen vier weken na dit arrest aan ieder van de deskundigen ter hand zal stellen;
- verwijst de zaak naar de rol van 20 oktober 2020 voor deskundigenbericht. Indien de deskundigen hun schriftelijk bericht niet vóór die datum kan/kunnen deponeren, dient/dienen de deskundigen uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris te verzoeken om een nadere datum voor het deponeren van het deskundigenbericht, via de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A);
- nadat de deskundigen het schriftelijk bericht hebben gedeponeerd, zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appelllant];
- bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zendt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, P.M. Verbeek en M.J. van der Ven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.