ECLI:NL:GHDHA:2020:490

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
2200059319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet-wettig bewijs in geluidsnorm overtreding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis, wegens overtreding van de geluidsnormen zoals vastgesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De tenlastelegging betrof een overtreding die zou hebben plaatsgevonden op 14 februari 2017, waarbij het geluidniveau in een aanpandig gevoelig gebouw zou zijn overschreden.

Het hof heeft vastgesteld dat het geluidsonderzoek niet heeft plaatsgevonden in een aanpandige woning, maar in een pand met de bestemming horeca. Dit was cruciaal voor de beoordeling van de zaak, aangezien de wetgeving vereist dat metingen in gevoelige gebouwen worden uitgevoerd om als bewijs te kunnen dienen. Het hof oordeelde dat de meting niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van het Activiteitenbesluit. Hierdoor kon de meting niet worden gebruikt voor het bewijs tegen de verdachte.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld, maar het hof heeft in plaats daarvan het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Het hof heeft ook een eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd. De uitspraak benadrukt het belang van correcte uitvoering van geluidsmetingen en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000593-19
Parketnummer: 84-244740-17
Datum uitspraak: 19 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 augustus 2019 en 5 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Kennelijke verschrijving strafbeschikking
Het hof stelt vast dat er een strafbeschikking is uitgevaardigd met als pleegdatum 3 maart 2017, omstreeks 11:10 uur. Het hof beschouwt deze foutieve datum en tijd als een kennelijke administratieve vergissing. De verdachte, die hierop overigens geen verweer heeft gevoerd, is hierdoor niet in enig belang geschaad. De verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat er voor hem geen onduidelijkheden bestonden over de pleegdatum 14 februari 2017.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dat hij op of omstreeks 14 februari 2017 tussen ongeveer 22.40 uur en 01.00 uur, te ‘s-Gravenhage, in de gemeente ‘s-Gravenhage, als degene die een inrichting type B, gelegen aan [adres], dreef, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan de bij of krachtens het Activiteitenbesluit gestelde regels, immers werd toen aldaar geconstateerd dat in strijd met het bepaalde in artikel 2.17 lid 1 onder a van voornoemd Besluit het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar,T) veroorzaakt door de in voornoemde inrichting aanwezige installaties en toestellen en/of door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de in onmiddellijke nabijheid van de inrichting, in een aanpandig gevoelig gebouw, ongeveer 46 Db(A), in ieder geval meer dan 24 Db(A) bedroeg.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het geluidsonderzoek dat ten grondslag ligt aan het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden in een aanpandige woning. Deze woning is gelegen in het [hotel], waarbij ten tijde van het onderzoek de bestemming van het pand horeca was. Dit maakt volgens de verdachte dat er sprake is van een onjuist uitgevoerd geluidsonderzoek, nu dit onderzoek niet in een aanpandige woning heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt dat in het rapport van het geluidsonderzoek aan [adres] te Den Haag d.d. 27 januari 2017 is opgenomen dat het onderzoek is uitgevoerd in een aanpandige woning. Op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit geldt voor de nachtperiode (23:00 uur tot 07:00 uur) in aanpandige gevoelige gebouwen een normwaarde van 25 dB(A).
Uit artikel 1.1 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer volgt de definitie van een gevoelig gebouw.
Gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.
In artikel 1 van de Wet geluidhinder is de definitie van woning en de definitie van andere geluidsgevoelige gebouwen neergelegd.
Woning: gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.
Andere geluidsgevoelige gebouwen: Als ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen:
een onderwijsgebouw;
een ziekenhuis;
een verpleeghuis;
een verzorgingstehuis
en psychiatrische inrichting;
een kinderdagverblijf.
Op het pand waarin het geluidsonderzoek is verricht, rust blijkens het bestemmingsplan Bezuidenhout, ’s-Gravenhage – onherroepelijk vastgesteld op 24 april 2014 en nadien, voor zover hier van belang, niet meer gewijzigd - de enkelbestemming horeca (zie de afbeelding hieronder). Het hof is niet gebleken dat van het bestemmingsplan is afgeweken.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd nu de meting niet heeft plaatsgevonden in een aanpandig gevoelig gebouw zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daardoor kan deze meting niet worden gebruikt voor het bewijs en dient de verdachte te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking
onder CJIB nummer 2132542002880330.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. E.C. van Veen en mr. K.C.J. Vriend,
in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2020.
mr. K.C.J. Vriend is buiten staat dit arrest te ondertekenen.