ECLI:NL:GHDHA:2020:489

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
2200148519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het voorhanden hebben van zeebaars in strijd met de Visserijwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het voorhanden hebben van twee zeebaars op 18 januari 2017 nabij de Prinses Margriethaven te Rotterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de tenlastegelegde datum geen zeebaars voorhanden mocht hebben, in strijd met de regels van de Visserijwet 1963 en de EU-verordeningen. Ondanks de vaststelling van de overtreding heeft het hof, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de complexiteit van de regelgeving, besloten om geen straf of maatregel op te leggen. Het hof heeft de in beslag genomen zeebaars verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, maar het hof zich daar niet mee kon verenigen. De verdachte is vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001485-19
Parketnummer: 83-101236-17
Datum uitspraak: 19 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Rotterdam, in/nabij de Prinses Margriethaven, zijnde een water, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de Visserijwet 1963, twee, in ieder geval meer dan het in artikel 10 van de Verordening 2016/72 (Verordening vangstmogelijkheden) bedoeld aantal zeebaars voorhanden heeft gehad, zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de EU-verordening No. 1005/2008 en EU-verordening No. 1224/2009, in elk geval in (een) EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, niet als ernstige inbreuk wordt aangemerkt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 januari 2017 te Rotterdam, nabij de Prinses Margriethaven, zijnde een water, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de Visserijwet 1963, twee, in ieder geval meer dan het in artikel 10 van de Verordening 2016/72 (Verordening vangstmogelijkheden) bedoeld aantal zeebaars voorhanden heeft gehad, zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de EU-verordening No. 1005/2008 en EU-verordening No. 1224/2009, in elk geval in (een) EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, niet als ernstige inbreuk wordt aangemerkt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof gaat uit van het volgende.
De verdachte heeft op 18 januari 2017 nabij de Margriethaven te Rotterdam twee zeebaars voorhanden gehad. Het navolgende is voor de beoordeling van deze zaak van belang:
Artikel 120 Uitvoeringsregeling zeevisserij, tweede lid luidt –voor zover hier van belang-:
“Het is verboden op zee, in het zeegebied, in de kustwateren, in de visserijzone of in de onmiddellijke nabijheid van die wateren meer dan het in artikel 10 van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde aantal zeebaars (…) voorhanden te hebben.” De hier bedoelde ‘verordening vangstmogelijkheden’ betreft volgens artikel 1, tweede lid van de Uitvoeringsregeling zeevisserij de: Verordening van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Uniewateren en, voor Unievaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU van toepassing zijn. De verordening voor 2016 is de ook in de tenlastelegging genoemde Verordening 2016/72.
Verordening (EU) 2016/72 van de Raad van 22 januari 2016 bepaalt in artikel 10 Maatregelen inzake zeebaarsvisserijen –voor zover voor deze zaak van belang- dat:
“5. Van 1 januari tot en met 30 juni 2016 moet in het kader van de recreatievisserij in ICES-sectoren IVb, IVc, VIIa en van VIId tot en met VIIh gevangen zeebaars weer worden teruggezet, eventueel vanaf de kust. Het is gedurende die periode verboden om zeebaars die in die gebieden is gevangen, aan boord te hebben, over te laden, te verplaatsen of aan te landen.
6.In het kader van recreatievisserijen, inclusief vanaf de kust, mag elke visser niet meer dan één zeebaars per dag houden gedurende de volgende perioden en in de volgende gebieden:
a. a) van 1 juli tot en met 31 december 2016 in de ICES-sectoren IVb, IVc, VIIa en van VIId tot VIIh;
b) van 1 januari tot en met 31 december 2016 in de ICES-sectoren VIIj en VIIk.”
Nederlandse kustwateren vallen onder ICES-sector IVc.
Artikel 48bis van Verordening 2016/1252 geeft voor artikel 10, leden 1, 2 en 5 van de Verordening 2016/72 een overgangsbepaling. Deze bepaling komt er op neer dat deze leden van overeenkomstige toepassing zijn in 2017, totdat de verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2017 in werking treedt. Ten tijde van het bewezen verklaarde was de verordening voor 2017 nog niet in werking getreden (vgl. art. 44 van de Verordening 2017/127). Dit betekent dat ten tijde van het bewezen verklaarde Verordening 2016/72 gold, met inachtneming van de overgangsbepaling vervat in artikel 48bis van Verordening 2016/1252. Het hof stelt vast dat niet voorzien is in een overgangsbepaling met betrekking tot artikel 10 lid 6 van Verordening 2016/72.
Dit betekent dat voor het toegestane aantal zeebaars artikel 10, vijfde lid bepalend is, waarin is neergelegd dat gevangen zeebaars moet worden teruggezet. Het hof leidt daaruit, mede gelet op artikel 120, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, af dat op de tenlastegelegde datum een visser geen enkele zeebaars voorhanden mocht hebben.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld, krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft met betrekking tot een op te leggen straf of maatregel in aanmerking genomen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan –kort gezegd- het voorhanden hebben van een tweetal zeebaars terwijl dit niet mocht. Daarmee heeft hij de regels die zijn opgesteld ter bescherming van deze vis geschonden. Dit betekent dat in beginsel een straf of maatregel dient te volgen.
Het hof neemt evenwel ook in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de ernst van het strafbare feit, als ook dat sprake is van zeer complexe regelgeving.
Het hof heeft verder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2020 waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof acht het - alles afwegende – raadzaam te bepalen dat met toepassing van artikel 9a Sr, aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verbeurdverklaring
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Deze zullen overeenkomstig de ter terechtzitting gedane vordering van de Advocaat-Generaal worden verbeurd verklaard aangezien het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan
.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 33, 33a en 63 Wetboek van Strafrecht, artikel 3a Visserijwet 1963, artikel 3 Reglement zee- en kustvisserij 1977, artikel 120 Uitvoeringsregeling zeevisserij, artikel 10 Verordening EU 2016/72, artikel 48bis Verordening 2016/1252 en de artikelen 1a, 2, 6 Wet op de economische delicten, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen 2 zeebaars.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. E.C. van Veen en mr. K.C.J. Vriend,
in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2020.
mr. K.C.J. Vriend is buiten staat dit arrest te ondertekenen.