In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot herroeping van een beschikking inzake partneralimentatie. De man, die in hoger beroep was gekomen, had eerder een beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2017 ontvangen, waarin was bepaald dat de vrouw hem maandelijks € 295,- aan partneralimentatie moest betalen. De man was echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 108 dagen voorwaardelijk, wegens het opzettelijk aanrijden van de vrouw en bedreiging met geweld. Het hof oordeelde dat door dit wangedrag de lotsverbondenheid tussen partijen was verbroken, wat een grond vormt voor herroeping van de alimentatieverplichting. De vrouw had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, terwijl de man de afwijzing van zijn verzoek tot alimentatie aanvocht. Het hof concludeerde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek en dat de man geen recht had op alimentatie, gezien de omstandigheden van de zaak. De man werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 2.472,- werden vastgesteld.