ECLI:NL:GHDHA:2020:427

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
200.246.774/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente voor schade door te late oplevering van huurpand

In deze zaak heeft de Gemeente Leiden hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag, sector kanton, inzake de te late oplevering van een huurpand, de Waag en de Boterhal. De Gemeente was van mening dat zij niet aansprakelijk was voor de schade die Waag Leiden had geleden door de vertraging in de oplevering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Gemeente wel aansprakelijk was, op basis van artikel 28 lid 2 van de Algemene Bepalingen van de huurovereenkomst. De Gemeente voerde aan dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst bekend was met de gebreken aan het gehuurde en dat de vertraging het gevolg was van onvoorziene omstandigheden die niet aan haar konden worden toegerekend.

Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de rapporten van een architectenbureau dat herstelwerkzaamheden adviseerde. Het hof oordeelde dat de Gemeente niet tijdig had geïnformeerd over de noodzakelijke werkzaamheden, maar dat de schade die Waag Leiden had geleden niet het gevolg was van deze late mededeling, maar van de te late oplevering zelf. Het hof concludeerde dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de vertraging niet kon worden toegerekend aan een toerekenbare tekortkoming van de Gemeente. De vorderingen van Waag Leiden werden afgewezen en de eerdere vonnissen van de rechtbank werden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.246.774/01
Rolnummer rechtbank : 5262617 \ CV EXPL 16-4327

arrest van 17 maart 2020

inzake

de Gemeente Leiden,

zetelend te Leiden,
appellante,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R. Lever te Leiden,
tegen

Waag Leiden B.V. (voorheen genaamd De Colonie Maarssen B.V.),

gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Waag Leiden,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te ‘s-Hertogenbosch.

Het geding

1. Bij exploot van 25 september 2018 heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden, van 26 juli 2017 en het eindvonnis van 27 juni 2018. Bij exploot van 17 oktober 2018 heeft de Gemeente aangezegd dat het hoger beroep tevens is gericht tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 5 april 2017. Bij memorie van grieven met producties heeft de Gemeente zeven grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord met een productie heeft Waag Leiden de grieven bestreden. Ten slotte is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
Waag Leiden exploiteert een horecabedrijf in de monumentale panden de Waag en de Boterhal in het centrum van Leiden. De aandelen in Waag Leiden worden gehouden door De Colonie Beheer B.V.. De aandelen in De Colonie Beheer B.V. worden gehouden door DeBuut Horeca B.V. (hierna: DeBuut). De aandelen in die laatste vennootschap worden gehouden door Debuut Beheer B.V..
De ontwikkeling van de Waag en de Boterhal maakt deel uit van de ontwikkeling van het zogenaamde Aalmarktgebied in Leiden. De Gemeente heeft ten behoeve van die ontwikkeling op 13 december 2012 met DeBuut een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In art. 5.3 van die samenwerkingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
“(…) Indien een der partijen vermoedt dat de Planning aanpassing behoeft, zal zij de andere Partij daarover zo spoedig mogelijk berichten.”
In juli 2013 is door het architectenburo [het architectenburo] (hierna: [het architectenburo] ) een rapport uitgebracht van een analyse van de scheurvorming in de Waag en de Boterhal. In dat rapport is herstel van de verschillende houten kap- en gewelfconstructies en van diverse scheuren geadviseerd. Verder is onder meer geadviseerd om nader bouwhistorisch onderzoek te laten uitvoeren omdat de informatie die daarmee verzameld wordt van belang kan zijn voor de voorbereiding van de restauratie. In januari 2014 is door [het architectenburo] een tweede rapport uitgebracht.
Op 28 november 2013 en op 5 december 2013 is namens respectievelijk de Gemeente en Waag Leiden een huurovereenkomst ondertekend met betrekking tot de Waag en de Boterhal (hierna ook: het gehuurde). Daarin is als aanvangsdatum van de huur 1 juli 2014 opgenomen. In de huurovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING
(…)

Huurder is bekend met de nog uit te voeren werkzaamheden conform het bestek met bijbehorende stukken en tekeningen de datum 19 juli 2013, het opleveringsniveau is conform deze stukken en zal voldoen aan de geldende wet en regelgeving.”
Artikel 28 lid 2 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimten in de zin van artikel 7:290 BW (hierna: Algemene Bepalingen) luidt als volgt:
“Verhuurder is niet aansprakelijk voor de uit de vertraging voortvloeiende schade voor huurder, tenzij hem ter zake een toerekenbare tekortkoming kan worden verweten.”
Op 4 maart 2014 is tijdens een overleg door de Gemeente aan Waag Leiden meegedeeld dat aanvullende werkzaamheden aan het gehuurde nodig waren en dat oplevering op 1 juli 2014 niet haalbaar zou zijn. Als vermoedelijke datum van oplevering werd 1 oktober 2014 genoemd.
Op 1 oktober 2014 is het gehuurde gedeeltelijk opgeleverd. De opname en de oplevering aan Waag Leiden heeft op 21 november 2014 plaatsgevonden.
Waag Leiden is op 7 juli 2015 gestart met de exploitatie van het gehuurde.
3.1
Waag Leiden vorderde in eerste aanleg veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 283.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2015, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.2
In het tussenvonnis van 5 april 2017 heeft de kantonrechter overwogen dat het niet tijdig opleveren van het gehuurde is aan te merken als een toerekenbare tekortkoming van de Gemeente als bedoeld in artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen. Daartoe overwoog de kantonrechter als volgt. De Gemeente had op basis van het eerste rapport van [het architectenburo] kunnen voorzien dat zij de overeengekomen oplevering van 1 juli 2014 niet zou halen aangezien er als gevolg van de scheurvorming mogelijk uitgebreidere werkzaamheden noodzakelijk waren dan aanvankelijk voorzien en zoals opgenomen in het bestek van 19 juli 2013. De Gemeente had Waag Leiden daarover behoren te informeren. Uit het verslag van de bespreking op 4 maart 2014 moet worden afgeleid dat de Gemeente al langer op de hoogte was van de nader uit te voeren werkzaamheden. Uit het verslag blijkt voorts dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren. De Gemeente is daarom gehouden tot vergoeding van de schade die Waag Leiden heeft geleden door de vertraging in de oplevering.
3.3
In het tussenvonnis van 26 juli 2017 heeft de kantonrechter vervolgens als deskundige benoemd [de deskundige] en hem – samengevat – de vraag voorgelegd wat de hoogte is van de schade die Waag Leiden door de vertraging heeft geleden.
3.4
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindvonnis van 27 juni 2018 is de Gemeente ten slotte veroordeeld tot betaling van € 222.706,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2015, en van € 2.888,53 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Daarnaast is zij veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige, en in de nakosten.
4. In hoger beroep vordert de Gemeente vernietiging van de in eerste aanleg gewezen vonnissen, veroordeling van Waag Leiden tot terugbetaling van al hetgeen de Gemeente op grond van die vonnissen heeft voldaan en veroordeling van Waag Leiden in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede in de nakosten. De grieven van de Gemeente laten zich als volgt samenvatten. De
grieven 1 en 2zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het niet tijdig opleveren van het gehuurde het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de Gemeente. De Gemeente voert aan dat bij het aangaan van de huurovereenkomst bekend was dat er gebreken aan het gehuurde waren en dat de Gemeente het cascoherstel voor haar rekening zou nemen. De planning van de werkzaamheden was erop gericht het gehuurde per 1 juli 2014 te kunnen opleveren. Na het sluiten van de huurovereenkomst is duidelijk geworden dat er meer gebreken waren en dat er nadere werkzaamheden nodig waren om het gehuurde te kunnen opleveren. Bij de restauratie van monumentale gebouwen kunnen zich altijd tegenslagen voordoen waardoor een verwachte opleveringsdatum kan uitlopen. Juist daarom was in artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen opgenomen dat de Gemeente niet aansprakelijk is voor eventuele schade door het uitlopen van de restauratiewerkzaamheden.
Grief 3komt op tegen de verwerping door de kantonrechter van het betoog van de Gemeente dat Waag Leiden geen schade heeft geleden omdat zij al vanaf 1 juli 2014 en in elk geval vanaf 1 oktober 2014 werkzaamheden aan het gehuurde heeft kunnen uitvoeren. De grief is tevens gericht tegen de verwerping van het bewijsaanbod van de Gemeente door de kantonrechter.
Grief 4is gericht tegen de benoeming van de deskundige. Met
grief 5komt de Gemeente op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het mislopen van de zogenaamde concernkorting door DeBuut als schade van Waag Leiden in aanmerking moet worden genomen.
Grief6 is gericht tegen de vaststelling van de schade door de kantonrechter in navolging van de deskundige en
grief 7tegen de uitgesproken veroordeling als zodanig.
5. Het hof zal de grieven 1 en 2 gezamenlijk bespreken. Daarbij neemt het hof het volgende tot uitgangspunt. De vordering van Waag Leiden is enerzijds gebaseerd op de stelling dat de Gemeente haar niet tijdig heeft geïnformeerd over de uit te voeren nadere werkzaamheden (waarmee het hof bedoelt: de niet al in het bestek van 19 juli 2013 opgenomen werkzaamheden), terwijl die werkzaamheden bovendien niet noodzakelijk waren. Anderzijds stelt Waag Leiden dat de Gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld door een huurovereenkomst per 1 juli 2014 aan te gaan terwijl zij wist, althans behoorde te weten, dat die datum niet haalbaar was gelet op de (nadere) werkzaamheden die moesten worden uitgevoerd.
6.1
Met betrekking tot de vraag of de Gemeente Waag Leiden eerder had behoren te informeren over de nader uit te voeren werkzaamheden dan zij heeft gedaan, heeft het volgende te gelden. De kantonrechter heeft de verplichting om Waag Leiden te informeren gebaseerd op artikel 5.3 van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Gemeente en DeBuut. De samenwerkingsovereenkomst tussen de Gemeente en DeBuut roept echter slechts voor die partijen verbintenissen in het leven. Hoewel Waag Leiden deel uitmaakt van dezelfde groep van vennootschappen als DeBuut, gaat het om entiteiten met eigen rechtspersoonlijkheid en een eigen vermogen. Waag Leiden kan dus niet zonder meer rechten ontlenen aan de door DeBuut in eigen naam gesloten samenwerkingsovereenkomst. Voor zover de vordering van Waag Leiden is gebaseerd op het bepaalde in art. 5.3 van die samenwerkingsovereenkomst, kan de vordering daarom niet slagen, nu de samenwerkingsovereenkomst geen rechten voor Waag Leiden in het leven riep. Dat laat onverlet dat anderszins op de Gemeente de verplichting kon rusten relevante informatie met betrekking tot het gehuurde met Waag Leiden te delen. Partijen zijn immers door het sluiten van de huurovereenkomst in een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding tot elkaar komen te staan. Uit het feit dat partijen zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst per 1 juli 2014 zou ingaan en uit het feit dat de Gemeente wist dat Waag Leiden in het gehuurde verbouwingswerkzaamheden zou moeten uitvoeren en dus voorbereidingen daarvoor zou moeten treffen, volgt reeds dat van de Gemeente mocht worden verwacht Waag Leiden zo spoedig als mogelijk te informeren over een mogelijke te late oplevering van het gehuurde.
6.2.
Door Waag Leiden eerst in maart 2014 te informeren over het (mogelijke) uitstel, terwijl de Gemeente daar zelf in ieder geval in januari 2014 van op de hoogte was, heeft de Gemeente niet voldaan aan die op haar rustende verplichting. De schade die Waag Leiden heeft gevorderd, is evenwel niet het gevolg van een vertraagde informatieverstrekking, maar is het gevolg van een te late oplevering van het gehuurde als zodanig. Ook de stelling van Waag Leiden dat zij haar planning heeft moeten aanpassen en haar exploitatie pas later kon opstarten, ziet blijkens haar schadebegroting op schade die het gevolg is van een te late oplevering, niet op schade die het gevolg is van een late mededeling van die late oplevering. Voor zover Waag Leiden heeft bedoeld te stellen dat zij ook schade door die late mededeling als zodanig heeft geleden, heeft te gelden dat die stelling niet van een voldoende onderbouwing is voorzien. Daarbij zij opgemerkt dat de vertraging in de oplevering van het gehuurde geen gevolg is van de late mededeling over die vertraging, zodat die te late mededeling niet kan gelden als een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen. Het feit dat de Gemeente Waag Leiden te laat heeft geïnformeerd over de latere oplevering van het gehuurde, kan dus niet tot toewijzing van de vordering leiden. De stelling van Waag Leiden (randnummer 15 memorie van antwoord) dat de Gemeente haar ook op de hoogte had moeten stellen van uit 2012 daterende rapporten kan dus onbesproken blijven, nog daargelaten dat Waag Leiden niet gemotiveerd stelt dat de Gemeente uit die oudere rapporten reeds had kunnen afleiden dat er nadere werkzaamheden moesten worden uitgevoerd die niet in het bestek van 19 juli 2013 waren opgenomen.
7.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het bepaalde in artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen meebrengt dat, in afwijking van de normale hoofdregel dat een verhuurder die niet tijdig het gehuurde ter beschikking aan de huurder stelt voor die tekortkoming aansprakelijk is, als hoofdregel tussen partijen heeft te gelden dat de verhuurder
nietaansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de vertraging van de oplevering van het gehuurde. Dat is slechts anders indien de verhuurder ter zake van die vertraging een toerekenbare tekortkoming kan worden verweten. Partijen gaan er beide vanuit dat van een toerekenbare tekortkoming sprake is indien er een aan de Gemeente verwijtbare gedraging is aan te wijzen. Zo spreekt Waag Leiden in de dagvaarding (randnummers 2.3 en 2.7) van een “toedoen van de Gemeente” en in de memorie van antwoord (randnummer 35) van een “onzorgvuldig handelen” van de Gemeente. Van een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen is dus niet reeds sprake indien zich een omstandigheid voordoet die naar verkeersopvattingen voor risico van de Gemeente komt.
7.2
Het is aan Waag Leiden om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming als bedoeld in artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen, derhalve van een aan de Gemeente verwijtbaar handelen dat de vertraging in de oplevering van het gehuurde tot gevolg had. Waag Leiden heeft in dit verband gesteld dat de Gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld, door met haar als opleverdatum van het gehuurde 1 juli 2014 overeen te komen, terwijl zij wist dat dit niet haalbaar was (randnummer 35 memorie van antwoord). Waag Leiden beroept zich in dat verband op het eerste rapport van [het architectenburo] en op het feit dat de Gemeente al ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst opdracht had gegeven voor een aanvullend onderzoek.
7.3.
Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, kan uit het eerste rapport van [het architectenburo] niet worden afgeleid dat de Gemeente rekening moest houden met een latere oplevering. De Gemeente heeft uiteen gezet dat naar aanleiding van dit rapport een bestek is gemaakt voor de uit te voeren werkzaamheden en dat op basis van dit bestek erop kon worden vertrouwd dat de werkzaamheden tijdig zouden zijn afgerond. De stellingen van Waag Leiden zijn onvoldoende onderbouwd om daarop de conclusie te kunnen baseren dat de Gemeente bij het sluiten van de huurovereenkomst wél wetenschap had van de noodzaak of de wenselijkheid grootschaliger werkzaamheden uit te doen voeren dan in het bestek voorzien en evenmin kunnen de stellingen van Waag Leiden de conclusie dragen dat de in het bestek voorziene werkzaamheden niet vóór 1 juli 2014 afgerond hadden kunnen zijn.
7.4.
Het eerste rapport van [het architectenburo] adviseert weliswaar om nader bouwhistorisch onderzoek te laten uitvoeren (pagina 44), maar daaruit volgt niet zonder meer de kans of het risico dat de reeds voorgenomen en geplande werkzaamheden niet voldoende zouden zijn voor het herstel van het gehuurde. Het advies is immers gegeven omdat “de informatie die hiermee verzameld wordt van groot belang (kan) zijn bij de voorbereiding van de restauratie.” Dat ook werd voorzien dat de restauratie mogelijk omvangrijker zou zijn, is daaruit niet af te leiden. Dat in het tweede rapport aanvullende werkzaamheden werden geadviseerd, behoefde de Gemeente voor het sluiten van de huurovereenkomst dus niet te voorzien, terwijl het tweede rapport zelf dateert van na het sluiten van de huurovereenkomst. In zoverre kan dus niet worden aangenomen dat sprake is van een vertraging in de oplevering die het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van de Gemeente.
7.5
Het enkele feit dat de Gemeente ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst reeds opdracht had gegeven voor een tweede rapportage van [het architectenburo] is evenmin voldoende voor de conclusie dat de Gemeente toen al wist dat er nadere werkzaamheden noodzakelijk zouden zijn, aangezien Waag Leiden niets stelt over de aanleiding voor die tweede rapportage en uit de inhoud ervan niet kan worden afgeleid dat de aanleiding voor die rapportage moet worden gezocht in een mogelijke wetenschap of een vermoeden van de noodzaak van aanvullende werkzaamheden.
8. Waag Leiden heeft voorts aangevoerd dat de nadere werkzaamheden en dus de vertraging niet noodzakelijk waren. Zij baseert zich daarbij op het gespreksverslag van 4 maart 2014, waarin is opgenomen dat de constructie veilig is en dat de werkzaamheden worden uitgevoerd in verband met de beoogde werkzaamheden aan het Stadsgehoorzaalblok. Die weergave in het gespreksverslag verhoudt zich echter niet goed tot de conclusies in het tweede rapport van [het architectenburo] , waarin is opgenomen dat er sprake is van instabiliteit van de constructie. Waag Leiden heeft bovendien de met foto’s van de tijdens de restauratie gebleken aantasting van de balken onderbouwde stellingen van de Gemeente, waaruit de – niet met de werkzaamheden aan het Stadsgehoorzaalblok verband houdende – noodzaak voor de werkzaamheden eens te meer bleek, niet gemotiveerd weersproken. Eveneens onweersproken heeft de Gemeente naar voren gebracht dat het feit dat het gehuurde op 18 september 2014 is opengesteld voor publiek niet kan leiden tot de conclusie dat er eerder geen onveilige situatie was, omdat op dat moment de belangrijkste werkzaamheden reeds waren uitgevoerd (randnummer 11 conclusie van dupliek). Datzelfde geldt voor de stelling van Waag Leiden dat de nadere werkzaamheden de uitoefening van een horecagelegenheid niet in de weg stonden. De Gemeente heeft aangevoerd en met foto’s onderbouwd dat het gehuurde tijdens de werkzaamheden vol stond met steigers en stellages en ook dat heeft Waag Leiden niet weersproken.
9. Waag Leiden heeft de vraag opgeworpen (randnummer 2.22 conclusie van repliek) of een beroep van de Gemeente op artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is zonder een behoorlijke compensatie.” Een beroep op een bepaling in de Algemene Bepalingen kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, maar niet goed is in te zien waarom die situatie zich hier zou voordoen. De overeenkomst is immers gesloten tussen twee grote en professionele partijen van wie mag worden verondersteld dat zij de strekking van de overeenkomst en de Algemene Bepalingen kunnen overzien en die beide bekend mogen worden verondersteld met de mogelijkheid van uitloop van werkzaamheden of het risico van de noodzaak van aanvullende werkzaamheden in monumentale panden. Indien op grond van de overeenkomst niet kan worden aangenomen dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade, kan ook niet worden geconcludeerd dat zij wegens het uitblijven van een schikkingsvoorstel, toch daarvoor aansprakelijk is. Voor zover in de stellingen van Waag Leiden een beroep op het zogenaamde égalité-beginsel moet worden gelezen, is onvoldoende onderbouwd waarom de Gemeente op grond van dit beginsel gehouden zou zijn tot enige vergoeding. Het enkele feit dat Waag Leiden schade heeft geleden door een vertraagde oplevering, is daarvoor niet voldoende.
10. Het bovenstaande brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 28 lid 2 Algemene Bepalingen. De vordering stuit daarop af. De grieven 1, 2 en 7 slagen dus deels en de overige grieven kunnen onbesproken blijven. Het bewijsaanbod dat Waag Leiden heeft geformuleerd voldoet niet aan de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld, en wordt dus gepasseerd.
11. Ten overvloede overweegt het hof echter nog het volgende. Tot de door de rechtbank toegewezen schade behoort de zogenaamde misgelopen concernkorting. De daarmee verband houdende schade is echter, zoals de Gemeente terecht aanvoert, door DeBuut geleden, niet door Waag Leiden. Hoewel Waag Leiden en DeBuut tot dezelfde groep van vennootschappen behoren, zijn het afzonderlijke entiteiten met rechtspersoonlijkheid en eigen vermogens. Er kan niet, al naar gelang dat uitkomt in een lopende procedure, willekeurig met vorderingen worden geschoven tussen afzonderlijke vennootschappen. Daaraan doet niet af dat de Gemeente in en e-mail van 17 september 2013 (productie 13 zijdens Waag Leiden) heeft gevraagd om een bevestiging dat zij een overeenkomst aan gaat met “dezelfde organisatie” als zij geselecteerd heeft voor de exploitatie van Waag Leiden. Dat de Gemeente een organisatorisch verband tussen Waag Leiden en DeBuut verlangde, laat immers onverlet dat het uiteindelijk om twee gescheiden entiteiten gaat. Dat betekent dat de door de kantonrechter toegewezen schade hoe dan ook slechts in sterk verminderde mate had kunnen worden toegewezen.
12. Slotsom is dat de grieven 1 en 2 slagen en dat de vorderingen van Waag Leiden moeten worden afgewezen. De vonnissen van de kantonrechter moeten worden vernietigd en Waag Leiden moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
13. De Gemeente heeft gevorderd Waag Leiden te veroordelen aan haar terug te betalen al hetgeen de Gemeente ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening tot de dag der terugbetaling. Waag Leiden heeft tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd. Nu de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd is al hetgeen de Gemeente ter uitvoering van het eindvonnis (de overige vonnissen bevatten geen veroordeling van de Gemeente) heeft voldaan onverschuldigd betaald, zodat de vordering tot terugbetaling kan worden toegewezen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Leiden van 5 april 2017, 26 juli 2017 en 27 juni 2018;
en
opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van Waag Leiden af;
  • veroordeelt Waag Leiden tot terugbetaling van al hetgeen de Gemeente op grond van het vonnis van 27 juni 2018 heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van voldoening tot aan de dag der terugbetaling;
  • veroordeelt Waag Leiden in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de Gemeente tot op 27 juni 2018 begroot op € 4.000,- aan salaris advocaat;
  • veroordeelt Waag Leiden in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 5.368,- aan verschotten en € 3.919,- aan salaris advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, J.I. de Vreese-Rood en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.