ECLI:NL:GHDHA:2020:387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
200.256.794/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over restitutiepolis en verrekening van zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. De appellant, die een restitutiepolis heeft bij Zilveren Kruis, is in geschil over de terugvordering van zorgkosten die Zilveren Kruis meent ten onrechte aan hem heeft betaald. De appellant heeft in eerste aanleg gevorderd dat Zilveren Kruis zich onthoudt van opschorting, inhouding of verrekening van uitstaande declaraties, zolang niet in een bodemprocedure definitief is bepaald dat Zilveren Kruis een vordering op hem heeft. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen en de appellant in de proceskosten veroordeeld.

In hoger beroep heeft de appellant twee grieven aangevoerd. De eerste grief betreft de afloscapaciteit van de appellant, die stelt dat hij geen afloscapaciteit heeft vanwege beslag op zijn bijstandsuitkering. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat het aan de appellant is om zijn afloscapaciteit te onderbouwen, wat hij niet heeft gedaan. De tweede grief betreft de proceskostenveroordeling, waarbij de appellant aanvoert dat Zilveren Kruis nodeloos kosten heeft veroorzaakt. Het hof oordeelt dat Zilveren Kruis geen nodeloze kosten heeft gemaakt en bevestigt de proceskostenveroordeling.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt de appellant in de proceskosten in hoger beroep, die aan de zijde van Zilveren Kruis zijn begroot op € 726,- aan griffierecht en € 759,- aan advocaatkosten. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.256.794/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/556247/ KG ZA 18-884

arrest van 3 maart 2020

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
tegen

Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,

gevestigd te Leiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Zilveren Kruis,
advocaat: mr. M.H.D. Saro te Leiden.

Het geding

Bij exploot van 11 september 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 17 augustus 2018 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Zilveren Kruis heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Zilveren Kruis heeft vervolgens arrest gevraagd. [appellant] heeft nog een akte genomen, waarop Zilveren Kruis bij antwoordakte heeft gereageerd. Ten slotte heeft Zilveren Kruis de stukken overgelegd en is arrest bepaald.

De beoordeling van het hoger beroep

De feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten, die niet in geschil zijn:
1.1
[appellant] heeft vanwege zijn gezondheidstoestand een zorgindicatie. [appellant] heeft een restitutiepolis bij Zilveren Kruis op grond waarvan de nota’s voor uitgevoerde zorg moeten worden ingediend bij en betaald door Zilveren Kruis.
1.2
Zilveren Kruis meent dat zij over 2016 en 2017 te veel zorgkosten aan [appellant] heeft betaald. [appellant] is een tot terugbetaling van dit bedrag met Zilveren Kruis overeengekomen regeling niet (volledig) nagekomen. Zilveren Kruis heeft met een beroep op die betalingsregeling in juli 2018 het resterende bedrag aan te veel betaalde zorgkosten van [appellant] teruggevorderd en verrekend met door [appellant] ingediende zorgnota’s.
1.3
In een eerder door [appellant] tegen Zilveren Kruis aanhangig gemaakt kort geding heeft [appellant] betaling van de door hem ingediende zorgnota’s en (door)betaling van zorgkosten op basis van de zorgindicatie gevorderd. Die vorderingen zijn afgewezen bij vonnis van 7 maart 2018 omdat, kort gezegd, zij ertoe strekten dat een maatregel zou worden opgelegd van onbeperkte duur, dan wel totdat in een nog niet aanhangig gemaakte bodemprocedure zou zijn beslist, hetgeen zich moeilijk verdraagt met het karakter van een voorlopige voorziening, en omdat de vorderingen te weinig bepaalbaar zijn. [appellant] is toen in de proceskosten veroordeeld.
1.4
In een later tegen Zilveren Kruis aanhangig gemaakt kort geding heeft [appellant] uiteindelijk slechts vergoeding van proceskosten gevorderd. Bij vonnis van 11 juni 2018 is dat afgewezen, zakelijk weergegeven, omdat Zilveren Kruis de hoofdvordering in de periode tussen de aanvraag van het kort geding (op 3 mei 2018) en het uitbrengen van de dagvaarding (op 15 mei 2018) heeft voldaan en [appellant] bij het instellen of handhaven van de (oorspronkelijke) vordering geen belang had. [appellant] is toen in de proceskosten veroordeeld.
1.5
Tussen 14 juli en 7 augustus 2018 heeft Zilveren Kruis door [appellant] ingediende zorgnota’s niet of niet binnen de door Zilveren Kruis gehanteerde betalingstermijn van tien dagen aan [appellant] vergoed.
Het geschil
2.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, dat Zilveren Kruis (i) zich onthoudt van opschorting, inhouding of verrekening ten aanzien van uitstaande declaraties, zolang niet in een bodemprocedure definitief is bepaald dat Zilveren Kruis een vordering op [appellant] heeft die zij mag verrekenen, (ii) de verrichte verrekeningen/opschortingen/ inhoudingen binnen veertien dagen na het vonnis ongedaan maakt, en (iii) wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande zorgnota’s en de buitengerechtelijke kosten, een en ander met veroordeling van Zilveren Kruis in de proceskosten.
2.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
2.3
In hoger beroep vordert [appellant], zakelijk weergegeven, dat het bestreden vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling wordt vernietigd en dat Zilveren Kruis in de proceskosten wordt veroordeeld of wordt bepaald dat iedere partij in eerste aanleg en hoger beroep de eigen kosten draagt, dan wel dat de veroordeling van [appellant] in de proceskosten wordt gematigd, kosten rechtens.
Afloscapaciteit (grief 1)
3.1
Grief 1 komt op tegen r.o. 4.19 van het bestreden vonnis. Volgens [appellant] gaat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij dat ook iemand met een bijstandsuitkering een financiële regeling zou kunnen treffen. Verder voert [appellant] aan dat hij geen afloscapaciteit heeft, omdat op zijn bijstandsuitkering beslag rust en daaruit volgt dat het vrij te laten bedrag dat wordt uitbetaald volledig noodzakelijk is voor zijn levensonderhoud.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot een verbod op opschorting/inhouding/verrekening afgewezen. Wat de voorzieningenrechter daartoe heeft overwogen, komt op het volgende neer. De vordering komt slechts voor toewijzing in aanmerking als [appellant] geen betalingsregeling met Zilveren Kruis kan treffen; dat is het geval als hij niet over afloscapaciteit beschikt. [appellant] ontvangt een bijstandsuitkering, maar dat betekent nog niet dat er geen enkele afloscapaciteit is. Het ligt op de weg van [appellant] om, aan de hand van relevante stukken, zijn afloscapaciteit inzichtelijk te maken. Daaruit kan blijken of [appellant], rekening houdend met de beslagvrije voet, niet over afloscapaciteit beschikt (r.o. 4.19 en 4.20 van het bestreden vonnis).
3.3
Uit dit oordeel van de voorzieningenrechter volgt dat de voorzieningenrechter er niet aan is voorbijgegaan dat ook iemand met een bijstandsuitkering een financiële regeling kan treffen; de voorzieningenrechter gaat juist uit van die mogelijkheid. Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat iemand met een bijstandsuitkering geen aflossingscapaciteit heeft en daarom geen betalingsregeling kan treffen, faalt dat betoog omdat dat – zoals de voorzieningenrechter ook heeft overwogen – niet als uitgangspunt kan gelden.
3.4
Gezien het oordeel van de voorzieningenrechter, lag het op de weg van [appellant] om zijn stelling dat hij niet over afloscapaciteit beschikt in hoger beroep aan de hand van stukken toe te lichten en te onderbouwen. [appellant] volstaat in hoger beroep echter met de stelling dat op zijn bijstandsuitkering beslag rust. Dat is ontoereikend. Iedere onderbouwing met stukken ontbreekt. Bij akte van 16 juli 2019 vermeldt [appellant] nog wel dat op zijn bijstandsuitkering al € 49,16 werd ingehouden vanwege een vordering van de gemeente, maar ook deze stelling is verder niet met stukken onderbouwd. Daar komt bij dat zelfs als op de bijstandsuitkering van [appellant] beslag rust, dat nog niet zonder meer meebrengt dat [appellant] niet over afloscapaciteit beschikt. Grief 1 faalt derhalve.
Proceskostenveroordeling (grief 2)
3.5
Grief 2 klaagt erover dat [appellant] door de voorzieningenrechter in de proceskosten is veroordeeld. Volgens [appellant] moet de handelswijze van Zilveren Kruis ertoe leiden dat wordt afgezien van een kostenveroordeling jegens hem. Ter onderbouwing daarvan voert [appellant] aan dat Zilveren Kruis steeds pas kort voor de zitting betaalde, terwijl alle kosten toen al gemaakt waren en dit het derde kort geding was dat nodig was om Zilveren Kruis tot betaling te dwingen.
3.6
Nu [appellant] in eerste aanleg volledig in het ongelijk is gesteld, geldt krachtens artikel 237 lid 1 Rv dat [appellant] in beginsel in de kosten wordt veroordeeld. Nu partijen niet tot elkaar staan in een (familie)relatie als bedoeld in artikel 237 Rv bestaat er geen reden de kosten te compenseren. De rechter kan de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt echter wel voor rekening laten van die partij. Het hof begrijpt de grief aldus dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan deze regel.
3.7
Zilveren Kruis heeft niet nodeloos kosten aangewend of veroorzaakt. Niet gebleken is dat [appellant] de kortgedingprocedures nodig heeft gehad om Zilveren Kruis, al dan niet kort voor de zitting, tot betaling te dwingen. Niet is komen vast te staan dat Zilveren Kruis naar aanleiding van de eerste kortgedingprocedure (r.o. 1.3) enige betaling aan [appellant] heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor de tweede kortgedingprocedure (r.o. 1.4), die [appellant] heeft ingesteld en doorgezet terwijl hij wist dat hij een week vóór het uitbrengen van de kortgedingdagvaarding door Zilveren Kruis was betaald. [appellant] betwist verder niet dat hij Zilveren Kruis in dit (derde) kort geding heeft betrokken zonder haar eerst in de gelegenheid te stellen de openstaande zorgnota’s te voldoen, terwijl uit r.o. 4.5 en 4.6 van het bestreden vonnis blijkt dat de ingediende zorgnota’s ten tijde van de zitting inmiddels waren voldaan en niet kan worden aangenomen dat er nog openstaande zorgnota’s zijn. Voor het voor rekening van Zilveren Kruis laten van kosten als bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv is dan ook geen ruimte.
3.8
De voorzieningenrechter heeft de advocaatkosten zoals gebruikelijk begroot conform het liquidatietarief. Zij is daarbij uitgekomen op het minimale tarief voor zaken zonder ingewikkelde feitelijke of juridische aspecten. Daarnaast heeft zij het bedrag aan griffierecht waartoe [appellant] is veroordeeld op grond van artikel 237 lid 5 Rv verlaagd. Voor een verdere matiging van de proceskosten is geen aanleiding. Grief 2 faalt dan ook.
Slotsom en proceskosten
4. De slotsom is dat de grieven falen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Zilveren Kruis in hoger beroep. Gelet op dat wat hiervoor in r.o. 3.6-3.8 is overwogen, ziet het hof ook geen reden een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] in hoger beroep achterwege te laten, de kosten te compenseren of te matigen.

De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Zilveren Kruis tot op heden begroot op € 726,- aan griffierecht en € 759,- (1,0 punt × € 759,- (tarief I)) aan advocaatkosten;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, F.R. Salomons en B.J. Lenselink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.