De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
6. In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de door [belanghebbende] behaalde omzet.
7. [ Belanghebbende] stelt dat de door [de Inspecteur] vastgestelde omzet onjuist is, omdat bij de controle niet is uitgegaan van zijn financiële administratie. [Belanghebbende] heeft ter zitting verzocht de zaak aan te houden en gesteld dat [de Inspecteur] niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
8. [ De Inspecteur] stelt dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld en is gebaseerd op door [belanghebbende] verstrekte gegevens. In het verweerschrift heeft hij zich nader op het standpunt gesteld dat in de omzet ten onrechte een bedrag aan doorlopende kosten, bestaande uit griffierechten en leges, is begrepen van € 28.989. Om die reden concludeert [de Inspecteur] tot gegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Aanhouden van de behandeling van het beroep
9. Voor deze zaak was de mondelinge behandeling aanvankelijk bepaald op 11 januari 2017. Op verzoek van de gemachtigde is de behandeling toen uitgesteld omdat hij die dag verhinderd was. Gemachtigde heeft een veelheid aan verhinderdata en verhindertijdstippen opgegeven. Bij het vaststellen van onderhavige zittingsdatum en zittingstijdstip is daarmee rekening gehouden. Een volgend verzoek van de gemachtigde om uitstel van de zitting is daarom afgewezen.
10. Ter zitting heeft [belanghebbende] verzocht de behandeling aan te houden, teneinde hem de gelegenheid te geven een verbeterde administratie aan [de Inspecteur] over te leggen. Hij heeft aangevoerd dat hij in het kader van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen aanslagen voor latere jaren met [de Inspecteur] een afspraak heeft begin maart 2017 waarbij tevens de administratie aan de orde is.
11. [ Belanghebbende] heeft reeds in zijn aanvulling op het bezwaarschrift van 15 februari 2014 meegedeeld dat hij de administratie opnieuw zou opzetten, dit heeft hij herhaald in zijn e-mail aan [de Inspecteur] van 14 oktober 2014. Gezien het feit dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op 29 april 2016 heeft [belanghebbende] zowel daarvoor als daarna ruim voldoende de tijd gehad aan dat voornemen uitvoering te geven. Ook tijdens de controle is [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld nader inzicht te verschaffen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om de behandeling van het beroep aan te houden enkel om [belanghebbende] alsnog de gelegenheid te geven een verbeterde administratie over te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [de Inspecteur] heeft verklaard dat onderhavige naheffingsaanslag geen onderdeel uitmaakt van het gesprek dat begin maart 2017 zal plaatsvinden.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
12. [ Belanghebbende] heeft ter zitting gesteld dat [de Inspecteur] ten onrechte een door de FIOD opgemaakt rapport niet heeft overgelegd dat ten grondslag heeft gelegen aan onderhavige naheffingsaanslag. Volgens [belanghebbende] bevat dat FIOD rapport informatie over onderhavig jaar en zou hieruit kunnen volgen dat de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. [Belanghebbende] beschikt over het FIOD rapport en heeft ter zitting, citerend uit dat rapport, verklaard dat dit is opgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden bij [belanghebbende]. [De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard pas kort voor de zitting bekend te zijn geworden met het bestaan van het FIOD-rapport en dat de naheffingsaanslag niet daarop is gebaseerd.
13. [ De Inspecteur] is op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te zenden. Hieronder moet worden verstaan alle stukken die relevant zijn voor de beslissing van de rechtbank en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van de inspecteur. Gezien het feit dat de naheffingsaanslag is opgelegd ruim voordat het controlerapport is opgemaakt en is gebaseerd op de gegevens uit de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting van [belanghebbende], acht de rechtbank de verklaring van [de Inspecteur] dat het FIOD-rapport bij zijn besluitvorming over onderhavige naheffingsaanslag geen rol heeft gespeeld, aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het FIOD rapport volgens [belanghebbende] is opgemaakt naar aanleiding van de controle van [de Inspecteur], dus ruim na het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het onderzoek te schorsen en [de Inspecteur] op te dragen alsnog een kopie van het FIOD rapport over te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [belanghebbende] zelf reeds beschikt over het FIOD-rapport en derhalve de daarin volgens hem van belang zijnde informatie aan de rechtbank had kunnen verstrekken.
14. [ Belanghebbende] heeft ter zitting aangevoerd dat de omzet zoals die door de controlerende ambtenaren is vastgesteld onjuist is, omdat zij ten onrechte zijn uitgegaan van de zogenoemde zakenkaarten waarop niet de werkelijk aan de cliënten in rekening gebrachte bedragen staan vermeld. De zakenkaarten stemmen niet overeen met de financiële administratie en bij de controle is de financiële administratie niet bekeken. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de oninbare debiteuren.
15. De bewijslast dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld, rust op [de Inspecteur]. Nu [belanghebbende] niet heeft weersproken dat de naheffingsaanslag is gebaseerd op het verschil tussen de door [belanghebbende] op zijn aangiften omzetbelasting vermelde omzet en de omzet zoals die volgt uit [belanghebbendes] aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2008, is [de Inspecteur] in dat bewijs geslaagd. Uit het controlerapport blijkt dat de omzet is vastgesteld aan de hand van de administratie zoals die bij [belanghebbende] tijdens de controle is aangetroffen. De rechtbank volgt [belanghebbende] dan ook niet in zijn stelling dat daartoe slechts de zakenkaarten zijn geraadpleegd en dat daarom de gegevens in het controlerapport onjuist zijn. [De Inspecteur] heeft bij de uitspraak op bezwaar dan ook kunnen en mogen uitgaan van het controlerapport.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] het factuurstelsel toepast. Gezien het bepaalde in artikel 26, eerste lid, letter a, sub 12 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is dat ook terecht. Dat betekent dat [belanghebbende] de omzetbelasting verschuldigd is ongeacht de vraag of de door hem uitgereikte facturen daadwerkelijk zijn betaald. De stelling van [belanghebbende] dat de omzet moet worden verlaagd met het bedrag van de debiteuren is dan ook onjuist. Voor een eventuele teruggaaf wegens oninbare debiteuren dient [belanghebbende] een verzoek te doen op basis van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
17. [ Belanghebbende] heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de heffingsrente en ook overigens is niet gebleken dat die naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
18. Gelet op het nader ingenomen standpunt van [de Inspecteur] dient het beroep gegrond te worden verklaard. De omzet moet daarom met € 28.989 worden verlaagd tot € 1.021.267 en de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 65.897.
19. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase ziet de rechtbank geen aanleiding, aangezien [belanghebbende], voordat uitspraak op bezwaar werd gedaan, daarom niet heeft verzocht. Bovendien is in bezwaar geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.