ECLI:NL:GHDHA:2020:2865
Gerechtshof Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen griffierecht in civiele procedure met betrekking tot vordering van € 101.454,50
In deze zaak heeft verzoekster, een vennootschap onder firma, verzet aangetekend tegen de vaststelling van het griffierecht door de griffier. De verzoekster had bij dagvaarding in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 101.454,50. In eerste aanleg is een deel van deze vordering toegewezen, maar de verzoekster heeft in hoger beroep de gehele vordering aan de orde gesteld. De griffier had een griffierecht van € 5.517,- in rekening gebracht, wat verzoekster betwistte. Verzoekster stelde dat het griffierecht gecorrigeerd moest worden op basis van een hoger bedrag van € 38.000,-, dat volgens haar niet correct was meegenomen in de berekening van het griffierecht.
Het hof heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Het hof overwoog dat het griffierecht in dagvaardingszaken wordt geheven op basis van de vordering in de dagvaarding en dat in hoger beroep het griffierecht moet worden berekend op basis van het bedrag waarover de rechter had te beslissen. Aangezien de verzoekster in hoger beroep de gehele vordering aan de orde stelde, was het hof van mening dat het griffierecht correct was vastgesteld op € 5.517,-.
Uiteindelijk heeft het hof het verzet van verzoekster ongegrond verklaard, wat betekent dat de vaststelling van het griffierecht door de griffier in stand blijft. De beschikking is gegeven op 17 november 2020 en is ondertekend door de rechters van het hof.