Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
“as per appendix”
4.ARTIKEL IV - ONDERHOUD
6.ARTIKEL VI - TRANSPORTKOSTEN
De transportkosten die voortvloeien uit de terbeschikkingstelling en de restitutie van het materieel, alsook alle andere kosten die worden gemaakt in de loop van de duur van het contract, komen ten laste van de huurder, zoals ook de andere te betalen belastingen in verband met het transport en de opslag van het materieel.
7.ARTIKEL VII - HUURBEDRAG
De huur wordt gepreciseerd in de bijzondere voorwaarden.
8.ARTIKEL VIII - VERVALDATUM VAN DE HUUR
10.ARTIKEL X - AANSPRAKELIJKHEID
“Acceptance to the offer from Total Care”meegedeeld:
3.De beoordeling van het hoger beroep
grieven I tot en met VIIIzijn gericht tegen het vonnis in het bevoegdheidsincident en betogen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van de door Glencore tegen Millet ingestelde vorderingen.
Höszig(HvJEU 7 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:525) en komt erop neer dat het begrip ‘overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter’ in artikel 23 lid 1 van de EEX-Vo niet te beschouwen is als een loutere verwijzing naar het interne recht van deze of gene betrokken staat, maar als autonoom begrip, en dat het artikel zelf de vormvereisten wil vaststellen waaraan forumkeuze-bedingen moeten voldoen. Het artikel bevat drie vormvereisten (onder a, b en c) en één materiële voorwaarde (een ‘bepaalde rechtsbetrekking’). Zij strekken ertoe dat daadwerkelijk instemming van de betrokkenen met het forumkeuze-beding wordt bereikt. Dat is een van de doelstellingen van artikel 23: de aangezochte rechter moet nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen. Het HvJEU heeft daarbij overwogen dat het bestaan van een ‘overeenkomst’ tussen partijen in de zin van artikel 23 lid 1 Brussel I-Vo (thans artikel 25 lid 1 Brussel I bis-Vo) kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat aan de vormvereisten van die bepaling is voldaan.
ofartikel 16, laatste alinea, een forumkeuze voor de rechter van de woonplaats van de huurder (in dit geval: de Nederlandse rechter) bevat. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. In artikel 16 laatste alinea komt voldoende duidelijk en nauwkeurig tot uiting dat partijen naast het in de eerste alinea genoemde forum, ‘uitdrukkelijk’ ook wilsovereenstemming hebben bereikt over de daarin genoemde alternatieve fora. Anders dan Millet heeft betoogd, bestaan geen (voldoende) aanknopingspunten – in de tekst of anderszins – voor de veronderstelling dat (het gebruik/inroepen van) deze alternatieve bevoegdheid aan de voorwaarde van (nadere) gemeenschappelijke instemming zou zijn onderworpen. Naar het oordeel van het hof behelst het desbetreffende forumkeuzebeding een forumkeuze voor de Nederlandse rechter die daadwerkelijk voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen de onderhavige (professionele) partijen, een en ander als vereist onder het hier toepasselijke artikel 23 lid 1 EEX-Vo.
grieven IX en Xbehoeven geen verdere bespreking, nu met de daarin aangevoerde klacht dat de rechtbank de feiten onjuist of onvolledig heeft vastgesteld in dit arrest reeds bij de feitenvaststelling rekening is gehouden.
grieven XI tot en met XV en XVIIIkomen op tegen het oordeel van de rechtbank dat Glencore geen huur is verschuldigd over de periode waarin de wagons waren teruggeroepen. Volgens Millet volgt dit, anders dan de rechtbank oordeelde, niet uit de overeenkomst en kan Glencore zich niet met succes beroepen op artikel 8.5 van de algemene voorwaarden. Millet voert aan dat de wagons onverminderd konden worden gebruikt, het bij de recall slechts ging om inspectie en modificatie ter verbetering en de wagons slechts voor de zekerheid werden gecontroleerd. Aldus vallen de desbetreffende werkzaamheden onder 4.4 van de overeenkomst (‘alle andere onderhoudshandelingen’). Hoewel Glencore niet had voldaan aan de vereisten die art. 8.3 van de algemene voorwaarden voor (kortdurende) huurvrijstelling stelt, heeft Millet destijds toch besloten Millet geen huur in rekening te brengen voor de periode dat een wagon langer dan 7 dagen afwezig was voor onderhoud. Millet verwijt Glencore daarnaast de overeenkomst – in strijd met het bepaalde in art. 1134 lid 3 Code Civil – niet te goeder trouw ten uitvoer te hebben gebracht, zowel omdat zij niet is ingegaan op het voorstel van Millet van 27 januari 2014 om vervangende graanwagons ter beschikking te stellen, als omdat zij zich niet heeft gehouden aan de planning voor de controle van de wagons (het verzoek van 9 juli 2013 om de wagons in fases te vervoeren). Glencore – die inmiddels geen behoefte meer had aan treinwagons omdat zij was overgegaan op zeevervoer - heeft het terughalen van de wagons als excuus aangevoerd om de huur niet meer te hoeven betalen en heeft het wegbrengen van de wagons laten samenvallen met het einde van de overeenkomst om de restitutiekosten niet meer te hoeven betalen, aldus de (in de memorie van grieven onder 44 e.v. gegeven toelichting op de) grieven.
recallgaat om een constructiefout (een zwakke plek door opname van een gat in het draaistel ( ‘bogie’) waardoor deze moesten worden versterkt omdat er anders schade/ongelukken zouden kunnen ontstaan. De daarmee verband houdende
recallvond aldus plaats in verband met een geconstateerd ‘eigen gebrek’ als bedoeld in artikel 10.1.2 van de algemene voorwaarden en niet in verband met ‘de periodieke inspecties die enerzijds worden opgelegd door alle reglementaire, conventionele en gebruikelijke voorschriften, en anderzijds door de geldende wetgeving, en voor het door de verhuurder erkende en toegepaste onderhoudsschema’ in de zin van artikel 4 lid 1 AV of als ‘ander onderhoudshandelingen’ als bedoeld in artikel 4 lid 4 AV. Daardoor is artikel 8.3 – op grond waarvan de huur doorloopt in de in art. IV bedoelde gevallen – niet van toepassing, evenmin als de daaraan gekoppelde Annexe A. Het voorgaande is niet anders indien de geconstateerde constructiefout uiteindelijk (mogelijk) niet bij alle teruggeroepen wagons in dezelfde mate zou zijn aangetroffen. In het licht van de stukken en overgelegde correspondentie aangaande de
recallheeft Millet haar betwisting dat sprake was van een constructiefout of eigen gebrek, onvoldoende onderbouwd. Dat van een constructiefout sprake was staat daarmee vast, zodat het hof aan (verdere) bewijslevering op dit punt niet toe.
recallniet konden worden gebruikt, geen huur verschuldigd zou zijn. TCWM heeft (namens Glencore) deze voorwaarde uitdrukkelijk verwoord en (mede) aan Millet voorgelegd. Deze specifieke voorwaarde ten aanzien van ‘out-‘ en ‘inhire date’ ziet op de verhouding tussen huurder Glencore en verhuurder Millet en Millet heeft in dat verband ook expliciet toegezegd hiervoor aan Glencore credit nota’s te zullen verstrekken. Dat zij met dat laatste slechts zou hebben gedoeld op de beperkte creditering volgens ‘annexe A’ bij de algemene voorwaarden, behoefde Glencore in de gegeven omstandigheden in het licht van de gevoerde correspondentie niet te begrijpen. De door Glencore/TCWM gestelde voorwaarde van ‘out- en inhire’ data zag op de gehele duur waarop Glencore (tussen afgifte en retour in Rotterdam/Roosendaal) de wagons niet zou kunnen gebruiken, evenals het eigen voorstel van Millet van 9 juli 2013 tot het sturen van creditnota’s ‘
for each railcar (…) until the date of return on your site”(zie hiervoor, onder 2.12).
recallen heeft zij aangevoerd dat Millet en AFR zelf niet opschoten met de logistieke kant van de
recall.
recallgeen afzonderlijke (voldoende kenbare/gemotiveerde) klacht tegen het in rov. 4.14 gegeven oordeel van de rechtbank dat Glencore in dat geval op grond van artikel 1289 – 1291 CC kan verrekenen. Ook het hof gaat daarom van dat laatste uit.
recallen de restitutie van de wagons bij het einde van de overeenkomst.
grief Ivolgt – nu de
recallplaatsvond als gevolg van een gebrek in de zin van artikel 10.1.2 van de algemene voorwaarden – uit diezelfde bepaling dat (i) de transportkosten als schade veroorzaakt zijn door een gebrek eigen aan het materieel en (ii) Glencore deze schadepost in haar verhouding tot Millet niet hoeft te dragen.
recalldoor Glencore gemaakte kosten van transport dienen dan ook door Millet te worden vergoed. Niet (althans niet voldoende) betwist is dat de desbetreffende wagons vanuit het buitenland (Boedapest en Usti) naar Rotterdam zijn gebracht. Ter onderbouwing van de hoogte van de kosten van het transport van de wagons over die twee trajecten heeft Glencore een brief getoond van 10 september 2014 (prod. 10 en de vertaling prod. 21) van Glencore aan Millet waarin Glencore een – klaarblijkelijk grove (
‘pour simplifier’) – schatting heeft gemaakt van de totale transportkosten voor de trajecten Budapest – Rotterdam (€ 21.750) en Usti – Rotterdam (€ 26.300). Daarnaast heeft Glencore zich beroepen op een zelf vervaardigd overzicht van 100 wagons met een kolom ‘back in Rotterdam’ waaronder een reeks tussen 27 december 2013 en 24 juni 2014 gelegen data (prod. 13 en 20).
recalltransportkosten zal hebben moeten maken (waarvan de brief van 9 januari 2014 van Millet aan Glencore ook melding maakt) zal het hof deze schadepost schatten op € 30.000,-. Dit bedrag is toewijsbaar. Bij gebreke van concrete aanwijzingen voor eerdere ingangsdata, zal de (Franse) wettelijke rente over dit bedrag worden toegewezen vanaf de (inleidende) dagvaarding. De grieven I en II slagen gedeeltelijk.
grief XVIIin principaal hoger beroep faalt.