ECLI:NL:GHDHA:2020:278

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
200.257.761/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Gemeente Zuidplas voor verzakkingsschade en waterverbruik door lekkage op woonwagenstandplaats

In deze zaak gaat het om de vraag of de Gemeente Zuidplas aansprakelijk is voor schade die [appellante] heeft geleden door verzakking van haar woonwagen en verhoogd waterverbruik als gevolg van een lekkage in de waterleiding op de door haar gehuurde standplaats. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de Rechtbank Den Haag, waarin haar vorderingen werden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de lekkage op 12 juli 2016 een gebrek opleverde, maar dat de Gemeente dit gebrek op dezelfde dag met succes heeft verholpen. De kern van de zaak betreft de vaststelling van eventuele vervolgschade in de zin van artikel 7:208 BW en 6:74 BW.

Het hof heeft de feiten en rapporten van verschillende deskundigen beoordeeld. [appellante] heeft gesteld dat de verzakkingsschade is veroorzaakt door de lekkage, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een causaal verband tussen de lekkage en de verzakking van de woonwagen. De deskundige 4Risk heeft geconcludeerd dat de scheefstand van de woonwagen ook zonder de lekkage kan zijn opgetreden, wat het causaal verband ondermijnt.

Wat betreft de verbruiksschade heeft het hof geoordeeld dat de Gemeente aansprakelijk is voor de toegenomen waterkosten die [appellante] heeft gemaakt als gevolg van de lekkage. Het hof heeft de schade vastgesteld op € 175,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2016. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de Gemeente veroordeeld tot betaling van dit bedrag, terwijl het meer of anders gevorderde is afgewezen. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.257.761/01
Zaaknummer rechtbank : 6636538/ CV EXPL 18-548
Arrest van 3 maart 2020
inzake
[naam] ,
wonende te Nieuwerkerk aan den IJssel,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.B. Craanen te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
de
Gemeente Zuidplas,
zetelend te Nieuwerkerk aan den IJssel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. F. Sepmeijer te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Bij exploot van 31 januari 2019 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de Rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda, tussen partijen gewezen vonnis van 1 november 2018 met bovenvermeld zaaknummer.
Bij arrest van 28 mei 2019 is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden.
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellante] twee grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente deze grieven bestreden.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om schade door verzakking van een woonwagen (hierna: verzakkingsschade) en door verhoogd watergebruik (hierna: verbruiksschade) die volgens [appellante] is veroorzaakt door een waterlekkage op de woonwagenplaats die zij van de Gemeente huurt. Op grond van de onbestreden door de kantonrechter vastgestelde feiten en de feiten die het hof zelf heeft vastgesteld, gaat het hof uit van het volgende.
2.2
In 1994 heeft [appellante] van de Gemeente een woonwagenplaats met berging (hierna: de standplaats) gehuurd aan [het adres] te Nieuwerkerk aan den IJssel. De watermeter voor deze standplaats is gelegen in de berging. Vanaf die meter liep een waterleiding (hierna: de waterleiding) ondergronds naar het midden van de standplaats en kwam daar uit in een put met de aansluiting voor de op de standplaats te plaatsen woonwagen.
2.3
Begin 1995 heeft de Gemeente een bouwvergunning afgegeven voor een op de standplaats te bouwen woonwagen met één verdieping.
2.4
In datzelfde jaar is op die locatie een woonwagen gebouwd (hierna: de woonwagen). [1]
2.5
Begin juli 2016 heeft [appellante] bij de Gemeente melding gemaakt van een lekkage in de waterleiding.
2.6
Op 16 juli 2016 heeft [het technisch installatiebureau] B.V. (hierna: [het technisch installatiebureau] ) op last van de Gemeente vastgesteld dat inderdaad sprake was van die lekkage (hierna: de lekkage). [het technisch installatiebureau] heeft die lekkage op dezelfde dag verholpen door de waterleiding af te doppen en door bovengronds een nieuwe waterleiding aan te leggen tussen de meterkast en de voorzieningenput. Later heeft [het technisch installatiebureau] deze nieuwe waterleiding begraven. De Gemeente heeft de kosten van deze werkzaamheden voor haar rekening genomen.
2.7
Op 20 september 2016 heeft [het kraanbedrijf] B.V. (hierna: [het kraanbedrijf] ) in opdracht van [appellante] de woonwagen bij wijze van noodvoorziening bijgesteld door het vervangen en plaatsen van (nood)stoppingen.
2.8
Op 13 maart 2017 heeft [Bouwconsult B.V.] (hierna: [Bouwconsult B.V.] ) in opdracht van [appellante] de lekkage en de daardoor mogelijk veroorzaakte verzakking van de woonwagen onderzocht. Zij heeft daarvan op 25 oktober 2017 rapport opgemaakt (hierna: het [Bouwconsult B.V.] -rapport). Dit rapport bevat geen meetgegevens. Het trekt de volgende conclusie:

De woonwagen vertoont ernstige zetting / zakking ten gevolg van langdurige lekkage van de waterleiding waardoor verweking is opgetreden. De woonwagen draagt op trottoirtegels welke zijn verzakt ten gevolge van de verweking van de grond.(…)”
2.9
In een rapport met opnamedatum 15 februari 2018 heeft de Omgevingsdienst Midden Holland vastgesteld dat op de woonwagen een extra verdieping was aangebracht (hierna: de extra verdieping).
2.1
Op 7 mei 2018 heeft ook 4Risk B.V. (hierna: 4Risk) de mogelijke verzakking onderzocht, in opdracht van de Gemeente. Op 16 mei 2018 heeft zij daarvan rapport opgemaakt (hierna: het 4Risk-rapport), waarin zij de onderzoeksvragen van de Gemeente als volgt heeft beantwoord:
“Vraag 1: Is er een causaal verband tussen de lekkage en verzakking van de woonwagen?
Wij hebben geen aantoonbaar causaal verband waargenomen tussen de lekkages en de verzakking van de woonwagen. De woonwagen vertoont een lichte tot matige scheefstand. Een met water verzadigde ondergrond als gevolg van een lekke waterleiding of toetredend regenwater kan in relatie tot de hogere massa van de woonwagen met verdieping van invloed zijn op de draagkracht van de grond.
Vraag 2: Graag onderzoeken of er sporen van een wel te vinden zijn. Volgens de bewoonster zou er door de lekkage een wel zijn ontstaan.
We hebben geen sporen van een "wel" aangetroffen en er is momenteel geen wel aanwezig. (…)
Vraag 3: De woonwagen is vergund voor één bouwlaag. Er staat momenteel een woonwagen van twee bouwlagen. Graag een onderzoek over de extra belasting van de tweede bouwlaag in relatie tot de gebreken. Kan het extra gewicht de oorzaak zijn van de verzakking?
Een enkele woonwagen van ongeveer 15 bij 3,5 meter weegt om en nabij de 15 tot 17 ton. In dubbele uitvoering is het gewicht ongeveer 23 tot 25 ton. De huidige woonwagen, zoals die is gerealiseerd met een volledige eerste verdieping wordt door ons ingeschat op 35 tot 40 ton, inclusief de inrichting. Het extra gewicht van de woonwagen ten opzichte de woonwagen van vorige huurder kan van invloed zijn op de verzakkingen, echter dient dit te worden aangetoond door het maken van een sondering en een berekening van de draagkracht van de ondergrond. De woonwagen is gerealiseerd op de oude standplaats zonder verder enige verbeteringen aan de standplaats. Deze diversiteit aan onderstempelingen en bestratingen bevorderen in relatie tot de massa van de woonwagen de stabiliteit niet, zakkingen achten wij dan ook hierdoor veroorzaakt.
Vraag 4: Of de woonwagen aan de technische eisen voldoet en op de juiste wijze is geplaatst en wel goed gesteld is/wordt.
De woonwagen is naar ons oordeel niet goed gesteld. De woonwagen staat opgesteld op de niet aangepaste oude standplaats. Er zijn bij de vergunningaanvraag noch het bouwplan technische omschrijvingen weergegeven aan de wijze van funderen van de woonwagen. Er zijn geen technische eisen gesteld aan de ondersteuningen, er kan derhalve niet worden getoetst of ze aan technische eisen voldoet. De woonwagen lijkt ons niet professioneel te zijn opgesteld. Geconstateerde diversiteit aan onderstempelingen en bestratingen bevorderen in relatie tot de massa van de woonwagen de stabiliteit niet en zakkingen achten wij dan ook hierdoor veroorzaakt. Voor zover wij kunnen beoordelen is de woonwagen tot 2016 nooit nagesteld geweest, de woonwagen is, naar aanleiding van klachten over de zakkingen in 2016, wel gesteld door het [het kraanbedrijf] Gouda.
Vraag 5: Vergelijking van de uitkomsten van 4Risk met het onderzoek van fa. [Bouwconsult B.V.] .
(…)
[Bouwconsult B.V.]: Ten gevolge van langdurige lekkage van de waterleiding is de grond verweekt en zijn de trottoirtegels waarop de woonwagen draagt verzakt.
4RISK: We hebben 3 tot 4 tegels aangetroffen nabij de rechterzijde van de woonwagen ter hoogte van het “8 meterpunt” die mogelijk zijn gaan kantelen als gevolg van het gewicht van de woonwagen in relatie tot mogelijk de lekkage, verder zijn geen noemenswaardige zakkingskenmerken aan de bestratingen waargenomen.
[Bouwconsult B.V.]: Conclusie: De woonwagen vertoont ernstige zetting/zakking ten gevolge van langdurige lekkage van de waterleiding. De woonwagen is hierdoor vervormd.
4RISK:Conclusie: De woonwagen vertoont een lichte tot matige scheefstand. De woonwagen voldoet niet aan de technische eisen ten aanzien van onderstempeling en de kwaliteit van de standplaats in relatie tot het gewicht van de woonwagen. De woonwagen is hierdoor in geringe mate gaan zetten, waarbij we opmerken dat de verweking van de grond tijdens de lekkage van de waterleiding misschien van geringe invloed kan zijn geweest in relatie tot het hoge gewicht van de woonwagen (de bekende druppel die de emmer doet overlopen). De zettingen zijn echter zeer gering en gezien de bouwaard van de woonwagen zouden eventuele schades en invloeden zich moeten beperken tot het klemmen van draaiende delen. Binnen heeft er geen onderzoek naar schade kunnen plaatsvinden, noch hebben we middel vloermetingen controles kunnen uitvoeren.”
2.11
[appellante] heeft twee drinkwaterrekeningen van Dunea N.V. (hierna: Dunea) in het geding gebracht, namelijk:
van 30 juni 2015 (meetperiode 27 mei 2014 - 15 mei 2015) voor 430 m3, voor een bedrag van € 686,66; en
van 24 mei 2016 (meetperiode 16 mei 2015 - 10 mei 2016) voor 601 m3, voor een bedrag van € 871,90.
Op de tweede drinkwaterrekening heeft Dunea ter vergelijking ook het drinkwatergebruik vermeld voor de twee voorgaande meetjaren, en voor de meetperiode mei 2013 - mei 2014 een verbruik opgegeven van 200 m3.

3.Het geding in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht:
- primair: dat het gehuurde een gebrek vertoont en de Gemeente toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de huurovereenkomst als gevolg waarvan zij aansprakelijk is voor de schade; of
- subsidiair: dat het gehuurde niet voldoet aan de eisen die [appellante] daar in de gegeven omstandigheden aan mag stellen en welke tevens een gevaar opleveren voor zaken of personen, zodat de Gemeente op die grond aansprakelijk is voor de schade; en
veroordeling van de Gemeente tot betaling van schade:
- ter zake van excessief waterverbruik;
- aan kosten van [het kraanbedrijf] ter voorkoming en beperking van verdere schade;
- aan kosten van [Bouwconsult B.V.] voor het vaststellen van schade en aansprakelijkheid; en
- aan kosten van herstel;
- een en ander vermeerderd met wettelijke rente;
althans schade nader op te maken bij staat, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2
[appellante] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het gehuurde een gebrek vertoonde, namelijk dat de grond onder de woonwagen doorweekt was als gevolg van de lekkage. [appellante] heeft daardoor schade geleden. De Gemeente is daarom aansprakelijk op grond van de artikelen 7:208 BW (schade als gevolg van een gebrek aan het gehuurde) en/of 6:74 BW (schade als gevolg van een tekortkoming bij de nakoming van een verbintenis), althans op grond van artikel 6:174 BW (schade als gevolg van een ondeugdelijke opstal).
3.3
De Gemeente heeft de schade en het causaal verband tussen de lekkage en die schade betwist, dat laatste zowel in de zin van a) de artikelen 7:208, 6:74 en 6:174 BW (
sine qua nonverband, in die zin dat zonder de betrokken gebeurtenis de betrokken schade niet zou zijn ingetreden) als van b) artikel 6:98 BW (toerekenbaarheidsverband, in die zin dat de schade als een gevolg van de gebeurtenis aan de gedaagde kan worden toegerekend). Omdat artikel 6:98 BW hierna geen rol meer speelt, zal het hof hierna steeds spreken over causaal verband in de zin van
sine qua non-verband. Subsidiair heeft de Gemeente zich beroepen op eigen schuld aan de zijde van [appellante] (artikel 6:101 BW).
3.4
De kantonrechter heeft samengevat als volgt geoordeeld.
- [appellante] heeft haar stelling dat de door haar gestelde schade is ontstaan doordat de grond onder de woonwagen doorweekt is als gevolg van de lekkage voornamelijk onderbouwd met verwijzing naar het [Bouwconsult B.V.] -rapport. Dit rapport is met betrekking tot de genoemde ernstige zettingsverschillen niet objectief onderbouwd en vermeldt niet hoe is geconstateerd dat de grond is verweekt, in welke mate en waar, alsmede welke trottoirtegels ‘waarop de woonwagen draagt’ zijn verzakt (r.o. 4.5).
- Het 4Risk-rapport bevat daarentegen wel meetgegevens en verifieerbare conclusies, en bevat ook een duidelijke weerlegging van de bevindingen van [Bouwconsult B.V.] (idem).
- Daardoor kan geen causaal verband worden aangenomen op grond van het [Bouwconsult B.V.] -rapport (idem).
- Daarna resteert nog de conclusie van 4Risk dat de verweking van de grond tijdens de lekkage misschien van geringe invloed kan zijn geweest in relatie tot het hoge gewicht van de woonwagen, maar dat is onvoldoende om een causaal verband aan te nemen (r.o. 4.6).
- Dat de Gemeente aansprakelijk is voor een eventuele ondeugdelijkheid van de standplaats heeft [appellante] niet voldoende onderbouwd (r.o. 4.7).
3.5
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] daarom afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1
In hoger beroep vordert [appellante] kort gezegd vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten van beide instanties. De Grieven 1 en 2 hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter over respectievelijk de verbruiksschade en de verzakkingsschade.
4.2
De Gemeente voert verweer en concludeert tot verwerping van het hoger beroep en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.

5.De beoordeling van het hoger beroep

Deze zaak heeft uitsluitend betrekking op gevolgschade
5.1
Het hof stelt voorop dat de Gemeente heeft erkend dat de lekkage op 12 juli 2016 een gebrek opleverde (artikel 7:204 lid 2 BW), terwijl [appellante] niet heeft betwist dat de Gemeente dat gebrek op dezelfde dag met succes heeft laten verhelpen (artikel 7:206 lid 1 BW). Daarmee gaat het in deze zaak alleen nog om de vaststelling van eventuele vervolgschade in de zin van artikel 7:208 dan wel 6:74 BW, althans artikel 6:174 BW.
De verzakkingsschade (Grief 2)
-
Beoordeling
5.2
De toelichting bij Grief 2, die het hof als eerste zal behandelen, bestaat uit kritiek op het 4Risk-rapport en op de conclusies die de Gemeente uit dat rapport heeft getrokken.
5.3
Deze grief faalt om de volgende redenen.
5.4
Het hof stelt voorop dat, met de vaststelling op meerdere plekken in het 4Risk-rapport dat “[d]
e woonwagen(…)
een lichte tot matige scheefstand[vertoont]”, tussen partijen is komen vast te staan dat de woonwagen op de opnamedatum van 4Risk (7 mei 2018) een lichte tot matige scheefstand vertoonde (hierna: de scheefstand). Net als de kantonrechter zal het hof daarom het bestaan beoordelen van een causaal verband tussen de lekkage en de scheefstand. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot het causaal verband rusten volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellante] .
5.5
De enige onderbouwing die zij van het causaal verband heeft gegeven is het [Bouwconsult B.V.] -rapport, dat daarover, na een weergave van stellingen van [appellante] zelf, slechts de conclusie bevat dat de grond onder de woonwagen als gevolg van de langdurige lekkage is verweekt, waardoor de trottoirtegels waarop de woonwagen staat, zijn verzakt. Die conclusie heeft [Bouwconsult B.V.] niet onderbouwd met metingen, en zij heeft evenmin toegelicht hoe zij op grond van haar opname van 13 mei 2017 kon vaststellen: a) dat, waar en in welke mate de grond onder de standplaats op 12 juli 2016 als gevolg van de lekkage was verweekt; en b) dat de betrokken trottoirtegels als gevolg van die verweking waren verzakt.
5.6
Deze aldus naar het oordeel van het hof mager onderbouwde stelling heeft de Gemeente in eerste aanleg betwist met het zeer uitvoerig gemotiveerde 4Risk-rapport, dat, anders dan het [Bouwconsult B.V.] -rapport, mede is gebaseerd op nauwkeurige fysieke metingen en opnames. In dat rapport beschrijft 4Risk op overtuigende en innerlijk consistente wijze een alternatieve oorzaak voor de scheefstand, te weten, kort gezegd, dat: a) het oppervlak van de standplaats, met een diversiteit aan bestrating, en b) de onderstempeling van de woonwagen, met een diversiteit aan elementen, niet voldeden aan de technische eisen voor een woonwagen met een extra verdieping. Daarbij merkt 4Risk op dat verweking van de grond van geringe invloed kan zijn geweest in relatie tot het hoge gewicht van de woonwagen, namelijk als de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Zij voegt daar echter aan toe dat die verweking net zo goed het gevolg kan zijn geweest van ophoping van regenwater in de vierkante kuil waarin de woonwagen na herbestrating is komen te staan, als van de lekkage. Dit betekent dat de scheefstand volgens 4Risk ook zonder de lekkage kan zijn opgetreden, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van een causaal verband.
5.7
De volgende aspecten die centraal staan in de beoordeling van 4Risk heeft [appellante] in hoger beroep erkend dan wel niet betwist:
de extra verdieping bestond al in de periode waarin de lekkage zich heeft voorgedaan;
[appellante] heeft de woonwagen tussen de bouw in 1995 en de noodbijstelling van [het kraanbedrijf] op 20 september 2016 niet laten bijstellen; [2] en
de woonwagen bevond zich sinds een herbestrating in een vierkante kuil, hetgeen ook de oorzaak kan zijn geweest van de betrokken verzadiging.
5.8
Mede bezien in het licht van het voorgaande had het op de weg van [appellante] gelegen haar stelling dat de verzakking het gevolg is van de lekkage, nader te onderbouwen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Zij volstaat, ook in hoger beroep, met kritiek op het 4Risk-rapport. Daarmee miskent zij dat niet de Gemeente, maar zij zelf de bewijslast draagt van het causaal verband tussen lekkage en scheefstand.
-
Beoordeling ten overvloede
5.9
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van enkele van de argumenten die [appellante] aanvoert tegen het 4Risk-rapport en de conclusies die de Gemeente daaruit trekt, een en ander in het licht van hetgeen de Gemeente tegen die argumenten inbrengt.
Dat 4Risk de situatie ter plekke pas heeft opgenomen op 7 mei 2018, bijna twee jaar na het verhelpen van de lekkage op 12 juli 2016, is geen relevante omstandigheid, nu ook [Bouwconsult B.V.] de woonwagen pas op 13 maart 2017 heeft onderzocht, dat wil zeggen acht maanden na 12 juli 2016, en daarom evenmin een directe waarneming heeft gehad van de lekkage en de mogelijke verzadiging.
Dat [het technisch installatiebureau] graafwerkzaamheden heeft uitgevoerd om de nieuwe waterleiding te begraven (zomer 2016) en [het kraanbedrijf] de woonwagen voorlopig heeft bijgesteld (september 2016), maakt dat voor [Bouwconsult B.V.] in gelijke mate als voor 4Risk de situatie deels was veranderd ten opzichte van die op 12 juli 2016.
Deze werkzaamheden verklaren overigens niet de verscheidenheid aan bestrating en aan onderstempelingen die 4Risk heeft vastgesteld. Van Wijgaarden heeft slechts tegels waar geen onderstempeling op rustte weggehaald en later de nieuwe waterleiding begraven, terwijl [het kraanbedrijf] slechts noodonderstempelingen heeft toegevoegd aan de bestaande onderstempelingen.
[appellante] heeft bij memorie van grieven zonder nadere toelichting een video en een aantal foto’s in het geding gebracht die moeten bewijzen dat de grond onder de woonwagen op 12 juli 2016 volkomen verzadigd was. Zonder nadere toelichting kan die conclusie echter niet worden getrokken. Op de video, die de datum 21 juli 2016 draagt, ziet men alleen dat een laag water vanuit een kruipruimte onder een woonwagen door middel van een dompelpomp in een rioolput wordt gepompt. Op de foto’s, die dezelfde datum dragen, zijn dezelfde pompwerkzaamheden te zien. Daarnaast zijn er opnames van verschillende constructieonderdelen en onderstempelingen van een woonwagen, deels bestaand uit houten planken.
Dat ten tijde van de bouw van de woonwagen geen specifieke eisen zouden hebben gegolden voor het gewicht of de hoogte van een woonwagen, of voor het verbeteren van een standplaats, is niet relevant. Ook indien dat juist zou zijn, was het destijds aan [appellante] om ervoor te zorgen dat de woonwagen correct zou worden geplaatst en gesteld. Ook was het aan [appellante] om er daarna voor te zorgen dat de woonwagen regelmatig zou worden bijgesteld.
De Gemeente ontkent dat zij destijds een verstevigingsdoek op de bepaalde plek heeft geplaatst en dat zij [appellante] zou hebben verboden nadere maatregelen te treffen ter versteviging van de standplaats. [appellante] heeft op dit punt geen bewijsaanbod gedaan.
-
Bewijsaanbiedingen
5.1
Hierdoor komt het hof niet toe aan bewijslevering door [appellante] . [appellante] heeft drie bewijsaanbiedingen gedaan, waar het hof om de hierna volgende redenen aan voorbij gaat.
Het bewijsaanbod dat ertoe strekt aan te tonen dat de extra verdieping inclusief inrichting minder dan 15 ton weegtHet hof gaat hieraan voorbij omdat 4Risk zelf al uitgaat van een extra gewicht van minder dan 15 ton, namelijk “10 tot 15 ton”. Daarnaast betekent een extra verdieping hoe dan ook een niet te verwaarlozen extra gewicht ten opzichte van een woonwagen zonder extra verdieping, waardoor aanvullende zorg is vereist bij plaatsing en stelling.
Het bewijsaanbod dat ertoe strekt aan te tonen dat de Gemeente in of omstreeks 2013 de bestrating rondom de woonwagen heeft verhoogdHet hof gaat hieraan voorbij omdat [appellante] de lekkage als oorzaak van de scheefstand heeft aangevoerd, en niet de verhoging van de bestrating, en omdat die verhoogde bestrating niets afdoet aan de conclusies van 4Risk over het ondeugdelijk en zonder verbeterde ondergrond plaatsen en stellen van een woonwagen met een extra verdieping en over het ontbreken van bijstelling tussen 1995 en de noodinterventie van [het kraanbedrijf] .
Het algemene bewijsaanbod
Het hof gaat hieraan voorbij omdat het niet gespecificeerd is, terwijl dat bij memorie van grieven wel van [appellante] verwacht had mogen worden.
-
Slotsom met betrekking tot de verzakkingsschade
5.11
Door het ontbreken van het causaal verband tussen lekkage en scheefstand is geen van de vorderingen die volgens [appellante] zelf met die scheefstand verband houden toewijsbaar. Dit zijn de gevraagde verklaring voor recht voor zover deze betrekking heeft op de scheefstandschade en de vordering tot vergoeding van de kosten van [het kraanbedrijf] en [Bouwconsult B.V.] , alsmede de buitengerechtelijke kosten. [3]
5.12
Omdat de artikelen 7:208, 6:74 en 6:174 BW alle dat verband als voorwaarde stellen, geldt die conclusie voor alle drie deze door [appellante] aangevoerde rechtsgronden. Voor artikel 6:174 BW geldt daarnaast dat [appellante] niet heeft toegelicht in hoeverre bij de standplaats sprake is geweest van een ondeugdelijke opstal en in hoeverre dat gevaar heeft opgeleverd.
5.13
Hierdoor komt het hof niet toe aan de bespreking van: a) de stellingen van partijen over de hoogte en aard van de diverse in verband met de scheefstand aangevoerde schadeposten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten; b) het eigen schuld-verweer van de Gemeente; en c) de bewijsaanbiedingen van de Gemeente.
De verbruiksschade (Grief 1)
5.14
[appellante] stelt dat zij zonder de lekkage minder water zou hebben gebruikt. Zij wijst op het volgende gebruik, waarvan alleen het gebruik in de laatste drie meetjaren wordt vermeld in de door haar overgelegde jaarfacturen van Dunea:
Waterrekening
Personen in huishouden
Waterverbruik in m3
2012/2013
2
106
2013/2014
3
200
2014/2015
3
430
2015/2016
3
601
Deze cijfers zet zij af tegen cijfers van het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (hierna: Nibud), dat voor een driepersoonshuishouding een doorsnee watergebruik opgeeft van 137 m3 voor 2013/2014 en van 127 m3 voor de twee daarop volgende meetjaren. Volgens haar blijkt uit deze cijfers dat er tussen elk van deze vier meetjaren een onverklaarbare sprong heeft plaatsgevonden. Zij vordert echter alleen schade met betrekking tot de laatste twee meetjaren. Ook wijst zij er op dat [het kraanbedrijf] bij het uitbrengen van haar offerte op 9 augustus 2016 al beschreef dat een gedeelte van de houten onderstopping onder de woonwagen was aangetast door rot, waardoor toen al sprake moet zijn geweest van langdurige blootstelling aan water en de lekkage omstreeks 2013/2014 moet zijn ontstaan.
5.15
Deze grief slaagt deels. De Gemeente heeft erkend dat met de lekkage op 16 juli 2016 sprake was van een gebrek. De Gemeente heeft verder niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de lekkage in elk geval enige tijd voor de ontdekking ervan begin juli 2016 moet hebben bestaan en dat [appellante] hierdoor dus enige – voor rekening van de Gemeente komende – schade heeft geleden in de vorm van toegenomen waterverbruik. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de lekkage ergens in het jaar 2015/2016 is ontstaan. Het is niet uit te sluiten dat de lekkage eerder is ontstaan, maar dat is niet vast te stellen op basis van de beschikbare informatie.
5.16
Schade door een toegenomen watergebruik over een langere periode dan één jaar, of ten opzichte van het gemiddelde watergebruik van het Nibud, is om de volgende redenen niet toewijsbaar.
In het licht van de betwistingen van de Gemeente in eerste aanleg had het op de weg van [appellante] gelegen om bij memorie van grieven een patroon aan te tonen en daarvoor de waterrekeningen van langer terug en/of van na het verhelpen van de lekkage in juli 2016 in het geding te brengen.
Omdat kan worden aangenomen dat [appellante] , mede met het oog op de onderhavige procedure, nog kan beschikken over de rekeningen na de laatste in het geding gebrachte rekening voor mei 2015/mei 2016, is er geen aanleiding af te wijken van de vergelijking van het watergebruik in de periode voor juli 2016 met het watergebruik in een daarvoor of daarna gelegen periode zonder lekkage, en ligt het niet voor de hand de schade de baseren op het verschil tussen het daadwerkelijke verbruik en het Nederlandse gemiddelde gebruik.
De Gemeente heeft voldoende onderbouwd betwist dat de door [het kraanbedrijf] in augustus 2016 vastgestelde houtrot het gevolg is geweest van de lekkage: zoals blijkt uit de bespreking van Grief 2 kan die houtrot ook het gevolg zijn geweest van het verloop van tijd zonder bijstellen sinds 1995 of van de verhoging van de bestrating rondom de woonwagen.
5.17
Het hof verwerpt het beroep van de Gemeente op eigen schuld bij [appellante] . [appellante] heeft terecht opgemerkt dat de lekkage in een ondergrondse waterleiding voor haar niet zichtbaar was, terwijl niet in algemene zin kan worden gesteld dat zij al bij de eerste verhoging van het watergebruik van 200 naar 430 m3 in de jaarrekening 2014/2015 van 30 juni 2015 (bij gelijk gebleven aantal bewoners) alert had moeten zijn op een lekkage. Verder wijst het hof juist alleen schade toe voor de toename tussen dat jaar 2014/2015 en het daarop volgende jaar 2015/2016.
5.18
Bij gebreke aan exacte gegevens zal het hof de betrokken schade krachtens artikel 6:97 BW schatten op het verschil tussen de jaarnota’s 2014/2015 en 2015/2016, naar beneden afgerond op EUR 175,-.
5.19
De slotsom voor Grief 1 is dat de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde schade kunnen worden toegewezen zoals hierna te melden. [appellante] heeft de wettelijke rente gevorderd vanaf 29 augustus 2016. De Gemeente heeft de juistheid van deze datum niet betwist. Zij heeft wel betwist dat de betrokken kosten al door [appellante] zijn gemaakt en dus opeisbaar zijn, maar het hof gaat daaraan voorbij omdat de verbruiksschade blijkt uit de rekeningen van Dunea die [appellante] in het geding heeft gebracht. Hierdoor kan ook die verhoging met rente worden toegewezen.
Slotsom
5.2
De slotsom op grond van het voorgaande is dat Grief 1 faalt en dat Grief 2 ten dele slaagt, zoals hiervoor beschreven. Omwille van de leesbaarheid zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen en opnieuw recht doende voor recht verklaren zoals hierna te melden en de Gemeente veroordelen tot betaling van een schadebedrag van € 175,-- met rente vanaf 29 augustus 2016. Het meer of anders gevorderde is niet toewijsbaar. [appellante] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in beide instanties worden veroordeeld, te vermeerderen met rente zoals door de Gemeente is gevorderd.

6.De beslissing

6.1
Het hof vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw recht doende:
- verklaart voor recht dat de door [appellante] van de Gemeente gehuurde standplaats op 12 juli 2016 een gebrek vertoonde door een lekkage aan een waterleiding, waardoor de Gemeente jegens [appellante] aansprakelijk is voor de schade die voor haar is ontstaan doordat zij gedurende enige periode voor die datum meer water heeft afgenomen dan het geval zou zijn geweest zonder die lekkage;
- veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2016 tot aan de dag van volledige voldoening;
- wijst af het meer of anders door [appellante] gevorderde;
- veroordeelt [appellante] tot betaling aan de Gemeente van de door de Gemeente gemaakte proceskosten:
- in eerste aanleg vastgesteld op € 900,00 voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met nakosten van € 100,00, voor zover gemaakt; en wettelijke rente, ingaande de 15e dag na de datum van betekening en bevel van het bestreden vonnis tot aan de dag van volledige voldoening; en
- in hoger beroep, tot op vandaag aan de zijde van de Gemeente begroot op € 741,- aan griffierecht en € 1.391,- aan kosten advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingaande op de 14e dag na vandaag;
- verklaart bovenvermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, A.A. Muilwijk-Schaaij en H.M.H. Speyart van Woerden, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie productie [appellante] in eerste aanleg 8, p. 2, onder “Verklaring eigenaar”.
2.Zie de memorie van antwoord onder 3.21, waarin wordt verwezen naar de memorie van grieven op p. 6 onder kopje bewijsaanbod:
3.Zie memorie van grieven onder 3.2.1.