ECLI:NL:GHDHA:2020:2754

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
2200475818
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 november 2018. De verdachte, geboren in 1976, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de officier van justitie had beperkt hoger beroep ingesteld, enkel gericht op feit 3. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep hervat en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de eerste rechter op juiste gronden had geoordeeld en bevestigde het vonnis, behalve voor de beslissing over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het hof stelde vast dat de verdachte de algemene voorwaarden niet had nageleefd, maar oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de vordering tot herroeping toe te wijzen. De vordering werd afgewezen, mede omdat de proeftijd was verlengd en er reclasseringstoezicht was opgelegd.

Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van het hof was om de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen en het vonnis waarvan beroep te bevestigen voor zover het hof dit onder ogen had gezien.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004758-18
Parketnummers: 09-767140-18 en 99-000658-21 (v.i.)
Datum uitspraak: 7 september 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboortestad] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1. primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het vonnis vermeld. Tevens is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen en is gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten vierhonderdtwintig dagen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, in die zin dat blijkens de akte rechtsmiddel het hoger beroep zich beperkt tot feit 3.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks een of meer tijstip(pen) in de periode van 25 november 2017 tot en met 21 januari 2018 te Naaldwijk, althans in Nederland, en/of Calais (Frankrijk) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,8 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks een of meer tijstip(pen) in de periode van 25 november 2017 tot en met 21 januari 2018 te Naaldwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 4,8 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Na hervatting van het ter terechtzitting van 9 mei 2019 geschorste onderzoek, heeft het hof kennis genomen van de akte intrekking rechtsmiddel d.d. 17 april 2020, inhoudende de mededeling van de officier van justitie dat deze het ingestelde hoger beroep intrekt.
Het hof ziet echter ambtshalve redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de toegepaste wetsartikelen.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof acht echter geen termen aanwezig om de in eerste aanleg door het openbaar ministerie ingediende vordering tot herroeping van de invrijheidstelling toe te wijzen.
De vordering zal dan ook worden afgewezen. Daartoe is van belang dat – blijkens de stukken die door de raadsman van de verdachte zijn overgelegd – bij een latere beslissing de hiervoor genoemde proeftijd is verlengd en een aanvang is gemaakt met het reclasseringstoezicht dat als bijzondere voorwaarde was opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de toegepaste wetsartikelen, en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. F.P. Geelhoed en mr. L. Verheij, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 september 2020.
Mr. L. Verheij is buiten staat dit arrest te ondertekenen.