ECLI:NL:GHDHA:2020:2754
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 november 2018. De verdachte, geboren in 1976, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de officier van justitie had beperkt hoger beroep ingesteld, enkel gericht op feit 3. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep hervat en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep.
Het hof oordeelde dat de eerste rechter op juiste gronden had geoordeeld en bevestigde het vonnis, behalve voor de beslissing over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het hof stelde vast dat de verdachte de algemene voorwaarden niet had nageleefd, maar oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de vordering tot herroeping toe te wijzen. De vordering werd afgewezen, mede omdat de proeftijd was verlengd en er reclasseringstoezicht was opgelegd.
Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van het hof was om de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen en het vonnis waarvan beroep te bevestigen voor zover het hof dit onder ogen had gezien.