Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22 december 2020
[appellant],
ERASMUS UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM ROTTERDAM,
Het verloop van het geding
Erasmus MC bestreden bij memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, waarbij Erasmus MC op haar beurt een incidentele grief heeft aangevoerd. Deze incidentele grief is door [appellant] bestreden bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep. Partijen hebben arrest gevraagd.
Beoordeling van het principaal en het incidenteel hoger beroep
- De gemiste inkomsten over de laatste twee maanden van de tijdelijke overeenkomst tussen [appellant] en het Waterlandziekenhuis, namelijk de maanden november en december 2010. De
- [appellant] stelt dat hij inkomsten heeft misgelopen door het verlies van een kans, bestaande uit het niet tot stand komen van een overeenkomst tot toelating tot het Waterlandziekenhuis voor onbepaalde tijd (akte na verwijzing sub 6). De
- [appellant] stelt dat hij immateriële schade heeft geleden. De
€ 19.310,84 bedraagt. Dit bedrag is toewijsbaar, evenals de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2010.
HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491).
“[w]ij wilden eerst weten of het Rugcentrum al dan niet moest worden gecontinueerd of afgebouwd en ik vraag altijd bij dat soort wensen naar een schriftelijke businesscase”.
“Op advies van het stafbestuur zou ik jullie willen vragen om op korte termijn een Businesscase neurologie op te stellen. Het doel is om te bezien hoe de neurochiru[r]gie (NCHR) in het waterlandziekenhuis opgenomen zou moeten worden. Zo ja. Hoe. Wij zijn nu tevreden over de NCHR maar vinden het wel belangrijk dat het niet kwetsbaar is met maar 1 N-chirurg. Het aanbod van [appellant] ligt er om [naam 2] in detoekomst
weer te gaan ondersteunen. Onderdeel van de vraagstelling: is NCHR rendabel voor het WLZ, past NCHR binnen ons profiel, wat is het volume wat bij 2 NCHR-en behaal[d] moet worden (indien wij met combinatie [naam 2]-[appellant] verder zouden gaan).[…]”. Verder wijst ook de brief van [naam 1] van 11 maart 2011 aan Erasmus MC (overgelegd bij conclusie van antwoord) daar op, omdat daar in is geschreven:
“In overleg met het stafbestuur is besloten om op korte termijn te komen tot een business case neurochirurgie op basis waarvan wij een besluit zullen nemen over de toekomst van de neurochirurgie in ons ziekenhuis”.
incidentele griefdat de rechtbank zich over dit vraagstuk inhoudelijk niet had moeten uitlaten omdat in het vonnis van 6 januari 2016 besloten ligt dat ook het beroep op kansschade was afgewezen en het oordeel daarover tussen partijen gezag van gewijsde heeft gekregen. Erasmus MC heeft gezien het voorgaande echter geen belang bij een oordeel over deze grief. Erasmus MC heeft dit standpunt in de eerste aanleg ook aangevoerd en het hof had vanwege de devolutieve werking van het hoger beroep zich hierover moeten uitlaten indien bij dat verweer belang zou bestaan. Het incidentele hoger beroep is daarom onnodig ingesteld. Een proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep is daarom niet aan de orde.
principale grief 4luidt dat ten onrechte de vergoeding van de immateriële schade niet is toegewezen. Deze grief faalt. Voor de toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding is vereist dat in elk geval is voldaan aan het bepaalde in art. 6:106 lid 1 BW. De enkele verwijzing naar het effect van een gedwongen vertrek in de kleine kring van neurochirurgen, gevoegd bij de verwijzing naar het standpunt in eerste aanleg, vormen een onvoldoende onderbouwing van de door [appellant] gestelde immateriële schade.
principale grief 5beklaagt [appellant] zich er over dat hij niet is geïnformeerd over de samenstelling van de enkelvoudige kamer van de rechtbank die het eindvonnis heeft gewezen. Deze rechter was niet betrokken bij de vonnissen tot en met 6 januari 2016 en ook niet bij de getuigenverhoren. [appellant] stelt dat als hij dit had geweten hij zou hebben gevraagd om een nieuwe mondelinge behandeling of om het opnieuw horen van getuigen. Volgens [appellant] is het bestreden vonnis daarom niet rechtsgeldig tot stand gekomen. Deze grief faalt. Het standpunt van [appellant] vindt geen steun in het recht. Bovendien heeft [appellant] de zaak ter volledige herbeoordeling in dit hoger beroep aan het hof kunnen voorleggen zodat hij niet in zijn belangen is geschaad.
principaal hoger beroepgrotendeels faalt. Het vonnis zal worden vernietigd op het punt van het bedrag van de schadevergoeding en voor het overige worden bekrachtigd. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen. De kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd. Het
incidenteel hoger beroepzal – als gezegd – niet worden beoordeeld en een proceskostenveroordeling zal in het incidenteel hoger beroep niet worden uitgesproken.
Beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6 maart 2019, voorzover daarbij Erasmus MC is veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 13.348,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2010 tot de dag van volledige betaling,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Erasmus MC om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 19.310,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2010 tot de dag van volledige betaling;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van Erasmus MC tot op heden begroot op € 2.020,-- aan griffierecht en € 5.501,-- aan salaris advocaat (1 punt tarief VIII) en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
C.A. Joustra en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer
mr. J.E.H.M. Pinckaers, op 22 december 2020.