Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 15 december 2020
[naam 1] B.V.,
[naam 2] AG ,
De procedure in hoger beroep
Beoordeling van het hoger beroep
(het hof leest: overleaf)”en de eveneens als onderdeel van deze productie door [appellante] overgelegde “General Terms and Conditions of Business of [geïntimeerde] INTERNATIONAL AG , of Switzerland”.
“This strategic step explain eventually the decision taken by Fashion Club to interrupt the cooperation starting from the season Winter W15, for which there was no Winter W15 order placed at their offices”.Dat in deze e-mail [appellante] er ook nog aan wordt herinnerd dat zij de facturen voor de door haar in januari 2015 bestelde pre-collectie nog moet betalen, wordt niet als reden aangevoerd voor het verbreken van de handelsrelatie. Ook uit de e-mail van [geïntimeerde] van 1 april 2015 (overweging 1.7 van dit arrest), waarin op de vraag van [appellante] of zij ook voor het komende winterseizoen kleding kan bestellen wordt geantwoord dat hierop zo spoedig mogelijk zal worden teruggekomen, met tevens het verzoek om de nog openstaande facturen te betalen, kan – anders dan de rechtbank heeft overwogen – naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet worden afgeleid dat het niet betalen van facturen de reden voor het verbreken van de handelsrelatie vormde.
the plan of expansion of the company [geïntimeerde] ”. Dat deze franchise winkel gerund wordt door Fashion Club en Donna Guy betekent niet dat [geïntimeerde] daarbij niet is betrokken, integendeel. Evenmin is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, begrijpelijk dat de beslissing om geen kleding meer aan [appellante] te leveren zou zijn genomen door de agent Fashion Club zonder dat [geïntimeerde] bij die beslissing betrokken is geweest en daarmee akkoord is gegaan. In elk geval is ongeloofwaardig dat [geïntimeerde] niet op de hoogte zou zijn geweest van alle ontwikkelingen. [geïntimeerde] had, zoals gezegd, [appellante] tijdig moeten informeren dat er ontwikkelingen waren die maakten dat het onzeker was of [appellante] ook voor het komende winterseizoen 2015/2016 nog kleding zou kunnen bestellen.
Grief XIII richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.9.6. en 3.10. van haar vonnis dat het aannemelijk is dat [geïntimeerde] aanmerkelijk meer heeft bijgedragen aan haar eigen (merk)naamsbekendheid dan [appellante] heeft gedaan. Betoogd wordt dat het bedrijfsdebiet van [appellante] een substantiële waarde heeft, welk bedrijfsdebiet door [geïntimeerde] is ‘geherstructureerd’ over andere winkels, in het bijzonder haar eigen monobrandstore. Hiervan heeft [geïntimeerde] een duidelijk en ongerechtvaardigd voordeel, terwijl [appellante] voorgoed dat bedrijfsdebiet heeft verloren. De rechtbank vergelijkt ten onrechte de merkinspanningen van [geïntimeerde] als internationaal concern met de regionale inzet van [appellante] gericht op haar bedrijfsdebiet. [appellante] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , althans dat zij ter zake ongerechtvaardigd is verarmd.
Beslissing
- verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellante] met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 11.8 van dit arrest;
- bepaalt dat [geïntimeerde] hierop vervolgens bij antwoordakte mag reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.